C.E.S.I.D.

Achtergrond

Centro Superior de Información de la Defensa(1977 - 2002)De Spaanse inlichtingendienstHet Centro Superior de Información de la Defensa (CESID), de Spaanse inlichtingendienst of staatsveiligheid, werd opgericht in 1977 om de inlichtingendienst van het Francoregime te vervangen, die toen (1972-1977) Servicio Central de Documentación (SECED) genoemd werd.

Ten tijde van Franco bestond de dienst uit de Brigada Politico-Social (BPS), met als beruchte chef in Gipuzkoa, Melitón Manzanas González, de Serviciode Inteligencia Militar (SIM) en de Servicio de Información de la Guardia Civil (SIGC). In 2002 werd de CESID dan opgevolgd door het Centro Nacional de Inteligencia (CNI), gecreëerd onder de wet “Ley 11/2002” van 6 mei 2002.

De Spaanse James Bond

Deze man die waarschijnlijk de bezitter is van de meest waardevolle geheimen uit de moderne Spaanse geschiedenis, heeft bepaalde "wetenswaardigheden" in zijn geheugen opgeslagen, die meer dan één regering aan het wankelen kan brengen. In de gespecialiseerde pers wordt hij dan ook "el James Bond Español" genoemd. Afkomstig uit Valladolid trad hij in 1959 toe tot de militaire academie in Zaragoza, die hem in 1970 naar de Servicio Secreto, de geheime dienst, bracht. Vanaf 1981 kwam hij aan het hoofd te staan van de Grupo Especial de los Agentes Operativos van CESID, een speciaal opgeleide groep voor geheime operaties.

Twee voorbeelden uit de documenten

1. Osaka: “Nota de despacho. Viaje a Osaka. 14.09.83”.

In deze beroemde nota schrijft Manglano: “Me lo quedo, Pte. Para el viernes”. Volgens Perote verwijst de afkorting “Pte” naar “Presidente” (Felipe González).

2. Cárcel: «NTI-2/21.12.83. Operación Reja. Finalización e informe de los medios instalados».

In deze nota wordt verwezen naar een geheime operatie in een Spaanse gevangenis, betreffende het plaatsen van afluisterapparatuur om gesprekken tussen politieke gevangenen van ETA te registreren.

Ten behoeve van het Francoregime beschikte deze dienst over zwarte lijsten van zowel plattelandsbevolking als stadsbevolking, met het oog op een strenge controle en politieke intimidatie van de onderdanen. De dienst beschikte zelfs over lijsten van de eigen regeringsfunctionarissen. En het afluisteren en schaduwen van al deze personen doet het boek, “1984” van Georges Orwell in niet verzinken: de enkeling gaat ten onder in een volkomen kansloze strijd tegen een totalitair bewind. Het was een politiek systeem dat een perfecte greep had op het doen en laten van de onderdanen. De enige politieke partij beheerste de ziel van de mens en dus het hele mechanisme van liefde en haat.

Bij koninklijk besluit van januari 1984 werd CESID wettelijk gedefinieerd als “inlichtingendienst”. Nochtans was het fundamenteel op militaire leest gestoeld en de hoogste in rang was luitenant-generaal Emilio Alonso Manglano.

De dienst stelde vanaf 1988 een totaal van 2000 individuen te werk, hoofdzakelijk militairen, onder wie 500 leden van de Guardia Civil en 80 speciale politieagenten in burger. Slechts 30% was burger, maar wel geselecteerd uit de omgeving van militaire kringen.

Het voornaamste objectief van het centrum was die nodige informatie aan de regering bezorgen, die hierdoor in staat gesteld werd om het hoofd te bieden aan mogelijke risico’s of bedreigingen die de onafhankelijkheid, de integriteit of de eenheid van Spanje in het gedrang zouden kunnen brengen.

“El Mundo” onthult

Op 30 september 1996 verschijnt in de krant “El Mundo” een artikel, van de hand van Manuel Cerdan en Antonio Rubio, over de CESID.

Tussen 1992 en 1994 registreerde CESID met verborgen camera’s, ontmoetingen en vergaderingen van hooggeplaatste functionarissen. Of die bijeenkomsten een privaat of politiek karakter hadden, was van geen tel. Alles werd geregistreerd. Dit gebeurde in een gehuurde villa in de Calle del Sextante, een residentiele zone van Madrid, gelegen te Aravaca. De toenmalige directeur van het centrum, Emilio Alonso Manglano, was hiervan op de hoogte en had er trouwens zijn goedkeuring voor gegeven. De operatie was al in 1991 opgezet en kreeg de codenaam “Aneto-Pirámide-Torre”. De villa was zonder meer een luxevilla en had een directe toegang via de garage. De piepkleine camera’s zaten gecamoufleerd in de voornaamste slaapkamers, in de salons en in de eetkamer, allemaal gelegen op de eerste verdieping

In de gevangenis van Alcalá de Henares overhandigde Juan Alberto Perote (*), aan de militaire magistraat Jesús Palomino documenten waarin notities stonden over de onwettige registraties. Perote zat opgesloten wegens medeplichtigheid in de vuile oorlog van de doodseskaders van GAL. Uit onvrede met zijn ontslag had Perote bepaalde kopieën van de documenten van CESID openbaar gemaakt. Bij een videoband stond als legende: “Una cinta de vídeo de Calle Sextante”, videoband uit de Calle Sextante, dus met duidelijke verwijzing naar de gehuurde villa.

Bij een videobeeldband stond als legende: “Una cinta de vídeo de Calle Sextante”, videobeeldband uit de Calle Sextante, dus met duidelijke verwijzing naar de gehuurde villa.

(*) Juan Alberto Perote

De spionage die ontwikkeld werd door de veiligheidsagenten van CESID in de villa, gelegen in de Calle Sextante, bezorgde de nieuwe directie van “La Casa”, zoals de dienst genoemd werd, diepe bezorgdheid. De nieuwe directeur van “La Casa”, luitenant-generaal Javier Calderón Fernández (benoemd op 24 mei 1996), ontdekte na enige tijd de geheime operaties van de dienst. De hoogste in rang van de Spaanse spionage werd gealarmeerd toen hij tot de ontdekking kwam dat videobeelden met klank over hoge personaliteiten aan de controle van het Centrum ontsnapt waren. Niemand wist in wiens handen het bezwarende materiaal terechtgekomen was. Volgens interne bronnen kon Calderón alleen beslag leggen op documenten die aantoonden dat zijn voorganger de operatie had goedgekeurd. De nieuwe koepel van CESID was bijzonder ongerust, want bij de documenten zaten nogal wat “schandalen”: de spionage bij de krant “La Vanguardia”, het schaduwen en controleren van de journalist Melchor Miralles, de surveillance van de zetel van “El Mundo”, de illegale afluisterpraktijken en de documenten over de “vuile oorlog” van de doodseskaders van GAL. Het in de openbaarheid brengen van die documenten zou een catastrofe voor de Spaanse politiek betekenen.

De geschiedenis van de villa aan de Calle del Sextante (Aravaca) begint in 1991, op het ogenblik dat Manglano het Top Secret-plan “Aneto-Pirámide-Torre” uittekent, dat alleen gekend is door zijn naaste medewerkers: Manuel López Fernández “Losada”, verantwoordelijke van de Jefatura de Apoyo Operativo, Emilio Jambrina “Don Emilio”, kabinetsmedewerker en kolonel Juan Alberto Perote, chef van de AOME- Agrupación de Apoyo Operativo.

Na verloop van tijd ontaardde het plan, van oorspronkelijk een controle en chantageorgaan voor buitenlandse spionnen, tot het bespioneren van de hoogst geplaatste functionarissen van het land. Het manoeuvre van de inlichtingendienst was perfect: CESID voorzag vergaderruimte voor de hoogste functionarissen, minister van de regering en chefs van vreemde inlichtingendiensten, in hun villa in Aravaca om geheime bijeenkomsten te houden (en alles via kleine camera’s en microfoons op te nemen).

Luitenant-generaal Alonso Manglano had er nooit rekening mee gehouden dat hij ooit de controle over de hele operatie zou verliezen, en nog minder dat de operatie zich tegen hem zou keren. De camera’s die hij liet plaatsen, registreerden ook de geheime bijeenkomsten van de directeur zelf, en op de koop toe maakten enkele agenten er gretig gebruik van om kopieën te maken.

Hoewel de beelden nooit te voorschijn kwamen, bewaarde het CESID in de archieven een uitgebreide documentatie, die het bestaan van de villa in de Calle del Sextante aantoonden. Informatie daterend van 15 november 1991 handelt over de operationele basis van het project “Aneto-Pirámide-Torre”, codewoord die spionnen gebruikten om de villa te identificeren. Andere informatie had het dan weer over briefwisseling tussen agent “Moreno” aan “A.K” (dat staat voor de Agrupación Operativa van kolonel Juan Alberto Perote) waarin sprake is van de eigenaar van de villa, een zekere J.M.S.T., de gegevens van zijn identiteitskaart, het rekeningnummer van de Banco Exterior te Madrid en hoe de huurovereenkomst er uit zag (om privacyredenen worden die gegevens niet bekend gemaakt).

Het Centrum beschikte over een serie documenten, legaal geregistreerd, maar wel met identiteiten van overleden personen. Het was een algemeen verspreidde praktijk, zowel in het Centrum als op het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waar Rafael Vera, ex-staatssecretaris van Binnenlandse Zaken of generaal Enrique Rodríguez Galindo, ex-chef van de kazerne van de Guardia Civil van Intxaurrondo, naar hartenlust gebruik konden van maken voor dubbele tot drievoudige identiteit.

Op het operatieve niveau was de villa alleen gekend door Manglano zelf, de agent “Moreno”, een poetsvrouw en een onderhoudsman (manusje-van-alles). Deze laatste moest er voor instaan dat er altijd voldoende fruit en champagne in de ijskast was, dat in de voornaamste slaapkamer altijd crème van het merk “Nivea” en Eau de cologne van het merk “Eternity” aanwezig was. Bij de villa waren geen veiligheidscontroles voorzien, om de aandacht niet te trekken.

De geheime residentie van Alonso Manglano werd gehuurd door middel van een paar afspraken met de Codeyco, die als dekmantel moest fungeren. Deze maatschappij die zich, in theorie, bezighield met de aan- en verkoop van elektronische uitrustingen, verkocht uiteindelijk elektronisch materiaal aan Cuba, Marokko en Australië, zodanig dat CESID op de hoogte was van het materiaal dat vreemde inlichtingendiensten gebruikten.

De villa aan de Calle del Sextante voldeed aan alle voorwaarden die Manglano geëist had. Het was er luxueus en veilig, want men had rechtstreeks toegang via de garage, zodat er niemand van de buren ook maar iets kon opmerken. De oppervlakte was 357m2, bestaande uit een kelder en twee verdiepingen (gelijkvloers en 1ste verdieping). De kelder was uitgerust met twee plaatsen ingericht als garage, een plaats voor de verwarming, een dienstslaapkamer, bad, bergruimte, een provisiekamer, een strijkerij en een vestibule met trap naar de gelijkvloerse verdieping. Die gelijkvloerse verdieping beschikte over een hall, vestibule, trappenhuis, badkamer, keuken, bureau, salon, eetzaal, leefruimte en terrassen. De 1ste verdieping was voorzien van een gang met 4 slaapkamers met bad en terrassen.

De camera’s en de microfoons zaten verborgen in de meubels van 2 van de voornaamste slaapkamers en in salon en eetzaal.

De stiekem geregistreerde hoge functionarissen zijn nooit op de hoogte gesteld van dit onwettelijke optreden, en bovendien verloor CESID, na verloop van tijd, de controle over de operatie.

Emilio Alonso Manglano beschikte in zijn secretariaat over een eigen archief. Het waren documenten die Perote hem bezorgd had betreffende de “vuile oorlog” en andere scabreuze zaken die zich in het Centrum hadden afgespeeld. Manglano speelde het zo listig dat de originele documenten in zijn bezit kwamen en dat kopieën “als zijnde origineel” aan het Centrum werden toevertrouwd. Op die manier kwam ook de originele nota van 14 september 1983 in zijn bezit, over de start van de “vuile oorlog” tegen ETA door de Guardia Civil. Nadat Manglano het origineel had bewaard, schreef hij de fameuze tekst: “Me lo quedo. Pte. Para el viernes”. (Volgens Perote verwijst de afkorting “Pte” naar “Presidente” Felipe González). Manglano schreef die tekst neer bij de paragraaf die bestemd was voor “SF” (Sur de Francia), code voor de operatie tegen ETA.

>>>>>>>>