Reacties moord Joxe Arregi

16 februari 1981

In de late namiddag van 16 februari 1981 maakte de onderzoeksrechter José Antonio de la Campa te Madrid de gedeeltelijke resultaten bekend van de autopsie op Joxe Arregi. Hij bevestigde dat er sporen van foltering zichtbaar waren op het lichaam, maar voegde er onmiddellijk aan toe dat de doodsoorzaak bronchopneumonie was.

De tekst, die een aantal paragrafen bevatte die niet werden vrijgegeven, luidde als volgt:

    • De doodsoorzaak is het gevolg van ernstige ademhalingsstoornissen als gevolg van bronchopneumonie die veroorzaakt werd door bilaterale oedemen. Beide oedemen hebben de long- en hartzakjes vernietigd.

    • Oppervlakkige hematomen, diepblauwe vlekken en verwering tonen aan dat fysiek geweld is gebruikt zonder evenwel een rechtstreeks gevolg met de bronchopneumonie.

    • De zware brandwonden aan de voeten zijn niet recent, maar dan ook weer niet zo oud, en ze zijn onderhevig geweest aan behandeling

    • Er zijn intramusculaire en intraveneuze puncties gevonden.

De tekst eindigde met opmerking dat verder toxicologisch onderzoek nodig was om een volledig en objectief rapport te kunnen opstellen.

Volgens het journaille van de regimepers (o.a. El País) werden artsen geconsulteerd om hun bevindingen te geven op het medisch bulletin. Zij verklaarden eensluidend dat een bronchopneumonie niet kan veroorzaakt worden door fysieke verwondingen, maar zij sluiten een mogelijke “hypothetisch” verband niet zomaar uit.

Andere artsen leggen wel het verband tussen de verzwakte toestand en de uitbreiding van de bronchopneumonie. Xanti Brouard, politicus van Herri Batasuna en zelf dokter, verklaarde op een persconferentie te Bilbao dat de bronchopneumonie veroorzaakt werd door de folterpraktijken en met name door de toepassing van de weerzinwekkende “la bañera”: men duwt het hoofd van een gevangene in een bad ( bañera) met vervuild water (soms met uitwerpselen) tot de verdrinking nabij is. Het slachtoffer zal noodgedwongen slikbewegingen doen en de bacteriën die overvloedig in het water aanwezig zijn, zullen zich in de longen verspreiden en de bronchopneumonie veroorzaken.

Later op de avond van 16 februari 1981 werden 5 politiefunctionarissen verhoord: Juan Luis Méndez Moreno, Juan Antonio Gil Rubiales, Julián Marín Ríos, Ricardo Sánchez en Juan Antonio González. Zij behoorden tot de Cuerpo Superior de Policía (een elitegroep), toegevoegd aan de Brigada Regional de Información (regionale inlichtingendienst) en waren direct betrokken bij de verhoren van Joxe Arregi. De Dirección General de la Policía had een advocaat voor de 5 ter beschikking gesteld.

Een eerste reactie werd al onmiddellijk opgetekend na het bekendmaken van het medische bulletin. De USP-Unión Sindical de Policía (politievakbond) verspreidde een communiqué waarin het ontslag geëist werd van Manuel Ballesteros. De Brigada Central stond onder de leiding van de gevreesde commissaris Ballesteros, berucht bij alle antifranquisten voor zijn “doortastende” methodes die hij gebruikte om de ongelukkigen die in zijn handen vielen, het zwijgen op te leggen.

Ballestros maakte zijn antwoord bekend via het persagentschap EFE: “De USP is een minuscuul sectair groepje dat over niet de minste morele en professionele bevoegdheid beschikt om mijn aftreden te eisen. De bagage van de syndicaatje is zo pover en zo negatief dat het mijn waardigheid als persoon en politiefunctionaris niet kan raken”.

17 februari 1981

De bisschop van San Sebastián, José María Setién, en de bisschoppen van Bilbao Luis María de Larrea en Juan María Uriarte, hebben zich met veel energie uitgesproken tegen foltering. In een communiqué verklaren zij, “dat er geen enkele reden, geen enkele verzachtende omstandigheid, zelfs niet de veiligheid van de burgers, in te roepen valt om foltering te rechtvaardigen. Een maatschappij die zich tot soortgelijke praktijken leent, is gedoemd om zichzelf te vernietigen”.

In een herderlijk schrijven dat voorgelezen werd in de kerken van zijn bisdom verklaarde bisschop José María Setién dat de Ley de Seguridad Ciudadana (een antiterrorismewet) de gevangenen de noodzakelijke garanties ontzegt op misbruiken door de ordetroepen. Naast de veroordeling van de dood op Joxe Arregi, veroordeelde hij ook de dood op José María Ryan, omgebracht door ETA in de strijd tegen de kerncentrale van Lemoiz. Op 6 februari 1981 werd zijn lijk, met een schot in het hoofd, teruggevonden op een bosweg tussen Zarátamo en Arcocha.

18 februari 1981

Op 18 februari 1981 wisten de kranten te melden dat drie hoge functionarissen van de politietop laat op 17 februari 1981 in de avond hun ontslag hadden aangeboden. Het betreft:

    • José Manuel Blanco Benítez, 53 jaar, Directeur-Generaal van de Politie. Zijn benoeming werd geïnterpreteerd als een overwinning van de harde lijn en hij werd in verband gebracht met de 'policía político-social' (politieke politie).

    • Manuel Ballesteros, 45 jaar, met een uitgebreid professionele historie bij de politie. Als Chef-commissaris in San Sebastián werd hij in 1976 benoemd Chef-superieur bij de politie van La Coruña, wat hem tot de jongste Chef-superieur van Spanje maakte. Als bekend expert in de antiterroristische strijd werd hij in 1978 gestuurd naar de Jefatura Superior de Policía te Bilbao. In 1979 kreeg hij het directoraat van de Comisaría General de Información (algemeen commissariaat voor inlichtingen).

    • José Luis Fernández Dopico, 39 jaar, was secretaris-generaal van de politie sinds 1980. Hij was eerder al inspecteur in Bizkaia, commissaris in Irún, kabinetschef van het kabinet Openbare Orde en Inlichtingen.

Bronnen uit de politievakbond lekten naar de krant “El País” dat er een regen aan ontslagen aan het gebeuren was. Het ministerie van Binnenlandse Zaken beperkte zich tot de bevestiging dat bovenstaande 3 functionarissen hun ontslag hadden aangeboden en nog eens 4 hoge functionarissen waarvan de naam niet bekend gemaakt werd. “El País” meende ter weten dat de commissarissen-generaal Trinitario Romero van de Policía Judicial (gerechtelijke politie) en Fernández Robles van Documentación (documentatie) hierbij betrokken waren. De twee anderen zouden divisiecommandanten zijn van Personal (personeel) en Obras e Instalaciones (werken en installaties).

De eerste die ontslag indiende was de Directeur-Generaal van de Politie, José Manuel Blanco, iemand die gesitueerd kon worden in de kringen van Opus Dei. Het ontslag gebeurde kort nadat bekend gemaakt werd dat 5 leden van de Cuerpo Superior de Policía in voorlopige hechtenis waren genomen. Onderzoeksrechter José Antonio de la Campa verklaarde aan het persagentschap EFE dat de voorlopige hechtenis een voorzorgsmaatregel was in functie van een goed verloop van het onderzoek en geenszins al een beschuldiging inhield. “El País” was van oordeel dat het Openbare Ministerie dit had voorgesteld.

De Directeur-Generaal van de Politie, José Manuel Blanco, stelde onmiddellijk zijn superieuren op de hoogte van zijn ontslag: de directeur van de Seguridad del Estado (staatsveiligheid) Francisco Laína, en de minister van Binnenlandse Zaken Juan José Rosón. Het ontslag werd ook gecommuniceerd aan de voornaamste medewerkers: de Directeur-Generaal van Politie José Luis Fernández Dopico; de Commissaris-Generaal van Informatie Manuel Ballesteros; de Commissaris-Generaal van de Brigada Judicial, Trinitario Romero; de Commissaris-Generaal van Seguridad Ciudadana Genuino Nicolás en de Commissaris-Generaal van Documentación, Miguel Fernández, die tijdens een lange crisisvergadering in het salon Canalejas van de Dirección de la Seguridad del Estado (staatsveiligheid, zijn volledige solidariteit toezegde aan Blanco.

Al die berichten overvielen de minister van Binnenlandse Zaken Juan José Rosón toen hij zich in het Congreso de los Diputados (een soort kamer van volksvertegenwoordigers) bevond. Het bericht sloeg in als een bom.

De paniek werd algemeen. Het persagentschap France Presse wist te melden dat minimum 200 politieagente hun ontslag hadden aangeboden als reactie op de voorlopige hechtenis. In de kazernes van de Guardia Civil werden pamfletten opgehangen met de vraag massaal ontslag in te dienen. De verwarring was alom tegenwoordig. Er werden berichten de wereld ingestuurd van massale ontslagen in Madrid, Barcelona, Bilbao, Valladolid en Sevilla, maar die werden binnen de korste keren tegengesproken.

Spanje, democratisch folterend land

Volgens de Commissie van de Mensenrechten te Madrid hebben 73 Guardia Civiles (73) deelgenomen aan de “verhoren” van Joxe Arregi Izagirre. De vaststelling en bevestiging dat er gruwelijk gefolterd werd, veronderstelt dat er een megaproces zou volgen met bijzonder zware straffen. Helaas! Slecht 2 personen stonden terecht en werden vrijgesproken. In beroep werd in oktober 1989 het definitieve vonnis vastgelegd door het Tribunal Sopremo, het Hooggerechtshof: 7 maanden cel (en het vooruitzicht op bevordering en medailles).

Joxe Arregi werd gedurende 9 oneindige dagen zo “fijngemalen” dat hij uiteindelijk in de gevangenis van Carabanchel overleed. Als de sporen van folterpraktijken niet zo overduidelijk waren geweest, dan was het nooit tot een proces gekomen. Het Tribunal Supremo, het Hooggerechtshof, had geen andere keuze dan een veroordeling uit te spreken. Een schandalig vonnis met ridicule lichte straffen.

De 5 politiefunctionarissen die als eersten in voorlopige hechtenis werden geplaatst, zijn allemaal bevorderd tot hoge verantwoordelijke posten bij de Spaanse politie. Vragen wat er met de overige 68 gebeurde, is een rethorische vraag.