Handel in gestolen kinderen

De herinneringen zijn klein, vervaagd, maar het verdriet en het leed dat door de jaren heen wat draaglijker werden, blijven toch nog immens groot. Tientallen jaren al leven vrouwen die moeder werden tijdens het Franquistische regime in de onwetendheid over wat er met hun kinderen gebeurde. Zijn ze doodgeboren zoals de Franquistische hospitalen hen op de mouw spelden, of leven ze toch nog? In de loop van die tientallen jaren hebben verscheidene families bewijzen kunnen verzamelen die er kristalhelder op wijzen dat er over honderden kinderen gelogen werd. Kinderen waarvan aan de ouders verteld werd dat ze overleden waren, maar die in werkelijkheid aan Franquistische families werden overgeleverd. Vandaag wordt geprobeerd om een verloren broer, zus, dochter of zoon op te sporen. Vele moeders hebben immers nog nachtmerries van hun weggerukte zuigelingen.

Pilar Diego Ballesteros: een verloren dochter

Aan Pilar Diego Ballesteros, die momenteel in Jaén (Andalusië) woont, werd wijsgemaakt dat haar dochter kort na de geboorte was overleden. “Ik had haar in mijn armen. Een meisje. Prachtig kind met veel energie. Maar na een tijdje kwamen ze haar halen. Ze rukten haar uit mijn armen. Toen ze terugkwamen, vertelden zij mij meedogenloos dat ze overleden was.”

Pilar herinnert zich nog dat ze in de Clínica Arana te Vitoria 800 peseta's vroegen om de baby te begraven en ze vertelden erbij dat ze het lijkje in een schoenendoos hadden gestopt. “In het begin was ik overrompeld door wanhoop, maar ik geloofde werkelijk dat mijn dochtertje overleden was omdat ik er van uit ging dat mijn man het lijkje gezien had. Pas later kwam ik te weten dat dit niet het geval was. Ik begon mij eigenaardige dingen voor te stellen op basis van wat gebeurd was toen ik nog zwanger was. Ik deelde een kleine verdieping met een familie die mij meermaals had laten doorschemeren dat als het kind geboren werd, ze het van mij zouden afnemen. Destijds dacht ik dat het een grap was, maar met de tijd vond ik het toch verdacht. De familie had een schoonzuster die weduwe was en geen kinderen had. En op een dag vertelden zij mij dat de schoonzuster zwanger was en het huis niet meer kon verlaten. Dat werd door andere personen ontkend.”

Het kindje van Pilar was haar eerste, later kreeg ze er nog zes, maar nooit is de herinnering aan haar eerste boorling vervaagd. Pilar heeft nog altijd hoop om met zekerheid te weten wat er toen gebeurde: “Ik weet niet of ze nog leeft of niet, maar als ze nog leeft zal ik mij niet opdringen in haar nieuw leven. Het minste wat ik verlang, is te weten komen wat er toen gebeurde”..

Nu hebben haar kinderen de zoektocht van zovele jaren overgenomen. Pilar getuigt: “Zij beschikken over internet en leggen nu de contacten.” Noemí Soria Diego, een van de dochters die Pilar later kreeg, vertelde over de moeilijkheden op ziek naar haar verdwenen zus: “Het is behoorlijk complex. De kliniek waar mijn zus destijds geboren werd, is vele jaren geleden gesloten. Ik zoek nu wanhopig naar dokters en verpleegsters die er hebben gewerkt en naar gelijkaardige feiten. Tot nu toe vergeefs”.

Bij dat harde labeur krijgt Noemí Soria Diego de steun van de zusters Díaz Carrasco, die hemel en aarde bewogen om toch iemand te vinden die een antwoord zou kunnen geven. Eén van de zussen, Cristina, legt uit dat de vermoedens nu plots wat meer zekerheid bieden: “Op het kerkhof werd vastgesteld dat er een foetus van 6 maanden begraven lag in een massagraf. Dat kon worden vastgesteld aan de hand van een overlijdensakte en het trouwboekje van de familie. Maar Pilar had een levend kind in haar armen, na een normale bevalling. Maar van een overlijdensakte was er geen sprake, terwijl dit toch ingeschreven werd in het trouwboekje. Dat was bijzonder vreemd, omdat de overlijdensakte een 'conditio sine qua non' om iemand te kunnen begraven zelfs in een massagraf. Voor het “opstapelen” in een massagraf moet niet betaald worden. Pilar betaalde 800 peseta's, waarom? Een smerig handeltje? In ieder geval zijn de gegevens waarover wij nu beschikken allerminst in overeenstemming met de officiële versie.”

De zusters Díaz Carrasco: de weggewiste broer

Tot voor 4 jaar (wij schrijven 2010) hadden de zusters Díaz Carrasco geen enkel vermoeden. Hun broer was overleden, twee dagen na zijn geboorte, en wat voor zin had het daaraan te twijfelen? Hun broertje Jesús was door middel van een zuignap verlost en de moeder was onder verdoving gebracht. Alleen de grootmoeder was getuige geweest, maar kon niets meer navertellen, want ze ligt begraven op het kerkhof van La Línea de la Concepción (Cádiz). Er werd ook geen aandacht besteed aan de enige foto die bij de overleden grootmoeder gevonden werd. Nochtans toonde de foto eerder een kind van een paar maanden dan van een boorling en sporen die de zuignap hadden nagelaten, waren er niet. Het lichaampje lag begraven onder een grafsteen, zo werd hen meegedeeld. Dus werd er niet getwijfeld: het was wat het was.

In 2006 veranderde alles. De foto gaf de werkelijkheid niet weer. De versie die hen verteld werd, was op zijn minst twijfelachtig. Lag Jesús werkelijk onder die grafsteen? Er werd getwijfeld aan zijn begrafenis en nog meer aan zijn overlijden. Er was immers, op geen enkele plaats, een overlijdensakte voor handen. Het enige wat hen uiteindelijk enige zekerheid verschafte was dat hun broer een van de vele “ niños robados”, gestolen kinderen, van het Franquisme was. Nog een slachtoffer van Franco.

Cristina Díaz Carrasco, één van de vijf zusters, verklaarde in gezelschap van twee andere zussen, Amadeli en Flor: “Wij hebben geen enkele twijfel meer. Waar is het lichaam? Wie ligt er begraven onder de grafsteen? Wie staat er op die foto? Ik heb in hetzelfde hospitaal 3 gelijkaardige gevallen ontdekt en nog veel meer in heel Spanje. We staan hier niet voor een alleenstaand geval en niet voor een klein schandaal, maar voor een georganiseerd netwerk die gedurende verscheidene jaren overleefde door middel van kinderhandel en functioneerden als de maffia.

Dat de kinderhandel, het roven van kinderen, jaren geduurd heeft, toont de zaak van moeder Adela Carrasco aan. In november 1967 beviel moeder Adela Carrasco te Línea de la Concepción van haar vierde kind Jesús. Maar ze heeft haar kindje nooit gezien. Ze weet zelfs niet hoe de bevalling verlopen is, want ze was onder narcose. Toen ze uit de verdoving ontwaakte, was het kind al verdwenen. Ook de vader, een vrachtwagenchauffeur, die buiten de verloskamer wachtte, heeft niets verdachts opgemerkt. Alleen Joaquina, grootmoeder langs vaders kant, zou iets kunnen gezien hebben. Amadeli vertelt dit verhaal onder grote emotie.

In het huis van Cristina te Irun (jaren nadat de ouders getrouwd waren, verhuisden ze naar Euskadi) bekijken ze nogmaals de enige foto. Zij weten helemaal niet hoe die bewuste foto bij de grootmoeder terecht gekomen is. Een foto die nu meer twijfels dan ooit opriep. Maar nu weten ze met zekerheid dat dit niet de foto van hun broertje is, want ze zijn te weten gekomen dat grootmoeder Joaquina een foto aan de buren, die ook in dat ziekenhuis lagen, heeft getoond. Alle buren spreken over een andere foto. Jesús was weggewist.

Een onmogelijk opdracht, zonder spoor

De nachtmerrie voor de zussen Díaz Carrasco begon in 2006, na het overlijden van moeder Adela. Zij wilden op haar grafsteen ook de naam Jesús en de exacte geboorte- en overlijdensdatum laten graveren. Aangezien de grafsteen van Jesús in 1981, na herschikking van het kerkhof, was verdwenen, gingen ze op onderzoek in de archieven. Ze vielen van de ene verbazing in de andere: noch op het kerkhof, noch in het hospitaal, noch in het burgerlijk register was er iets terug te vinden van de geboorte of van het overlijden. Niets! Het was een eerste opdoffer, de eerste van vele.

“Wij zochten op het internet en stelden vast via de webstek http://www.quiensabedonde.es/ (Engelse versie voorzien) dat wij niet de enigen waren: een autopsie die nooit werd uitgevoerd, een graf dat leeg bleek te zijn, vermoedens van ontvoering en verkoop van kinderen. Wij zochten contact op en vernamen dat er een netwerk van nonnen, geneesheren, notarissen en hospitalen bestond die een lucratief handeltje in kinderen hadden opgezet, gedekt door het Francoregime. Er werd tot 200.000 peseta's betaald voor een kind waarvan de ouders “fout” waren.

Bron: Gepubliceerd door “Ahaztuak1936-1977” op maandag, 14 juni 2010.

Besluit

Het is verbijsterend te moeten vaststellen dat het handeltje geduurd heeft van 1940 tot 1980 en dat de Spaanse nationaalkatholieke kerk, medeplichtig aan het Francoregime, er een vetbetaalde opdracht aan had.