De etterbuil is opengebarsten

Is dit het einde van GAL?

Vijftien maanden nadat een briefje van GAL-Grupos Antiterroristas de Liberación teruggevonden werd in de zakken van de ontvoerde en vrijgelaten Segundo Marey, gaat in de Sala Segunda del Tribunal Supremo, de Tweede Kamer van het Hooggerechtshof, het proces van start op 25 mei 1998. De toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, José Barrionuevo, en de toenmalige Staatssecretaris voor de Veiligheid van de Staat, Rafael Vera, voeren de lijst aan van de verantwoordelijken voor de antiterrorismestrijd tegen ETA. Op het "podium" zullen 12 beklaagden verschijnen voor 11 magistraten, maar de sfeer rondom het spektakel leeft intens in harmonie met politieke belangen van de hoogste orde, met pressie, met beloften, met bedreigingen en met wraak.

De ontvoering

Van uit technisch oogpunt gezien, verdient de ontvoering van Segundo Marey en zijn overbrenging naar Spanje een erelijst in de anthologie van het knoeiwerk. De opdracht werd uitgevoerd door Franse huurlingen zonder voldoende ervaring, op een gewelddadige manier en voor het oog van getuigen die de nummerplaat van de wagen (een Peugeot 505) konden noteren. Eén van de ontvoerders werd door de Franse politie ingerekend. De twee anderen wilden, tegen alle logica in, de grensovergang van Irún nemen, maar de machtsontplooiing van de Franse politie was er te groot. Na een telefonisch order werd de grensovergang te Dancharinea genomen. Na heel wat moeilijkheden, en een pelgrimstocht van hot naar der, werd Marey naar een afgelegen hut in Cantabria gebracht, een onbewoonbare krot, afgaande op de huurprijs van 12.000 peseta's. En na al die moeite kwamen ze tot de vaststelling dat ze in plaats van gevaarlijke Etarra te hebben ontvoerd, ze een doodsbange bediende bij zich hadden die er niets van begreep. In werkelijkheid was het objectief dus niet Marey, maar wel de Etarra Mikel Lujua.

Twee maanden eerder, in oktober 1983, had ETA legerkapitein Martín Barrios ontvoerd. Een plan om iemand van ETA ontvoeren en te ruilen of om de schuilplaats van Barrios te weten te komen,drong zich op. De operatie mondde uit in een daverende mislukking: een inspecteur van politie en drie "GEOs" (speciaal opgeleide troepen) werden naar Frankrijk gestuurd, waar ze gearresteerd werden. De volgende dag werd het lichaam van kapitein Barrios gevonden, omgebracht met een nekschop.

In het begin van de jaren 80 kon Spanje bogen op een trieste balans van gemiddeld 120 doden per jaar of 1 dode om de drie dagen. ETA opereerde, goed geïnstalleerd, vanuit hun "Santuario" in Frankrijk. Als er dan ook geen of weinig medewerking kwam van de Fransen, begon de idee te rijpen, bij verscheidene politieke en gouvernementele instanties, om ETA te bestrijden met hun eigen wapens. In werkelijkheid werd dit idee al vroeger toegepast, in de jaren 70 tot aan de komst van de socialisten in de regering. Denken we maar aan Triple A, het Batallón Vasco Español (BVE), de Comandos Antimarxistas,de Grupos Armados Españoles y Antiterrorismo ETA (ATE).

De moord op kapitein Barrios diende als ontsteker aan de lont. En zoals in het verslag van het proces te lezen staat: "Minister van Binnenlandse Zaken, José Barrionuevo, en directeur van de Seguridad del Estado, Rafael Vera, gaven de toestemming om represailles uit te voeren tegen ETA in Frankrijk. Een toestemming waarin ook de toenmalige secretaris-generaal van de PSOE in BBizkaia, Ricardo García Damborenea., betrokken werd. De zaak werd op theoretisch niveau uitgewerkt door de CESID in een nota van 6 juli 1983, die als meest aanbevelenswaardige actie "verdwijning door ontvoering" vooropstelde.

Nu de "GEO's" opgesloten waren in Frankrijk werd een nieuw project uit de schuif gehaald: de ontvoering en verdwijning van een vooraanstaand Etarra, Mikel Lujua. De pacificatie van die opdracht werd toevertrouwd aan de chef van de antiterrorisme-eenheid, Francisco Álvarez, en aan de chef van de Brigada de Información, inlichtingenbrigade, te Bilbao, Miguel Planchuelo. De contacten en de contracten (in dienst nemen van huurlingen) werd toevertrouwd aan José Amedo, terwijl inspecteur, Francisco Sáiz Oceja, een hut moest huren in de nabijheid van Colindres (Cantabria) om er de ontvoerde in onder te brengen.

Omstreeks 19:50u op zondag, 4 december1983, voerden de huurlingen Mohamed Talbi en Jean Pierre Echalier de ontvoering van Marey uit, en niettegenstaande hij al 51 jaar was, werd hij toch verward met Lujua. Amedo had de opdracht gekregen in Spanje te wachten op de vluchtwagen, en toen die niet kwam opdagen, gaf hij orders om via Dancharinea de grens over te steken.

Een paar ogenblikken voor Amedo ter plaatse kwam, had de huurling Mohamed Talbi al een festival aan telefonische oproepen, aan raadplegingen en aan vaststellingen gedaan, waarin volgens de aanklacht ook Rafael Vera uiteindelijk tussenkwam. Bij het ochtendgloren, de volgende morgen, toen iedereen weer wat bij positieven was, trokken Talbi, Echalier, Amedo, Sáiz Oceja en Julio Hierro naar de hut waar Marey verbleef tot aan zijn vrijlating, 10 dagen later. De volgende dagen verstuurden Sancristóbal en Damborenea een paar communiqués met de eis de GEO's vrij te laten en met het dreigement bij een negatief resultaat om Marey om te brengen. Op 8 december 1983 werd door een rechtbank in Pau de vrijlating van de GEO's bevolen.

Het onderzoek

Het gerechtelijke vooronderzoek naar de ontvoering van Segundo Marey werd gevoerd door Baltasar Garzón tijdens het onderzoek naar de zaak Amedo en Domínguez, geopend in 1988. Bij gebrek aan bewijzen bleef de ontvoering van Marey, en nog een aantal andere aanslagen, onopgelost. Dit bleef zo tot Garzón terugkeerde van zijn politieke zijsprong bij de verkiezingen van juni 1993. Maanden later, in december 1994, begon Garzón aan een tweede etappe in de zaak GAL, toen in de Audiencia Nacional geruchten de ronde deden dat hij "beet" had bij de open rekeningen van de ex-politiefunctionarissen in Zwitserland. In december 1994, toen José Amedo en Domínguez plots spijtoptanten werden na onthullingen in de krant El Mundo, legden zij bij Garzón verklaringen af. De rekeningen in Zwitserland stonden op naam van de echtgenotes van Amedo en Domínguez, waar een slordige 400.000.000 peseta's op terecht was gekomen. Ook verklaringen waarbij hun chefs, Sancristóbal en Damborenea, direct werden aangewezen als betrokken partij in de ontvoering van Marey, de hut in Colindres en nog andere zaken. Als gevolg hiervan startte Garzón een verbeten en verbitterd onderzoek, dat hem zelfs tot bij zijn "kameraden" uit de verkiezingsstrijd van een paar maanden terug voerde. Het mocht allemaal niet baten, noch de protesten van de socialisten, noch de beschuldigingen van Barrionuevo of de wraking van Vera aan het adres van Garzón. Hij werd er zelfs van beschuldigd weerwraak te nemen voor het feit dat hij niet tot minister benoemd werd door Felipe González (en waarbij men het heel waarschijnlijk bij het rechte eind had). Hoewel, in de wandelgangen, het gehele rechtswezen de mening toegedaan was dat Garzón zich zou moeten onthouden als onderzoeker in de zaak, durfde noch de Audiencia Nacional, noch het Hooggerechtshof het op zich nemen om de magistraat terug te trekken voor manifeste vijandigheid tegen de beklaagden.

In december 1995, het spoor volgend van Sancristóbal, Álvarez en Planchuelo, vaardigde Garzón een vonnis uit om zijn oude vriend Rafael Vera op te sluiten, twee dagen gevolg door de opsluiting van Damborenea. Beiden werden naar de gevangenis van Alcalá-Meco overgebracht, waar ze een ander luxegevangene hebben ontmoet, de ex-president van Banesto, Mario Conde. De zaak Banesto had te maken met corruptie bij ondernemers.

De toestand bleef zoals ze was tot de zomer van 1995, toen Sancristóbal, Planchuelo, Álvarez en andere politiefunctionarissen onverwacht van verdedigende strategie veranderden. Zij kwamen terug op hun verklaringen van onschuld (declaraciones exculpatorias) en bekenden hun deelname in de ontvoering, maar met de rechtvaardiging dat zij orders hadden uitgevoerd hen opgelegd door Vera en Barrionuevo.

García Damborenea, voormalig secretaris van de socialisten in Bizkaia en nu al een tijdje in de invloedssfeer van de Partido Popular, had in juli 1995 een onderhoud gehad bij Aznar, en er explosieve verklaringen afgelegd. Zonder veel omhaal had hij de betrokkenheid van de president van de regering, Felipe González, van Binnenlandminister Barrionuevo, van ex-minister van Defensie, Narcis Serra en van de secretaris van de PSOE, Txiki Benegas, in de vuile oorlog tegen ETA aangetoond. Hier had Garzón al zolang op gewacht! In augustus 1995 legde hij zijn onderzoeksresultatenvoor aan het Hooggerechtshof, met de suggestie dat de president van de regering de hoogste chef was van GAL.

Bij het Hooggerechtshof zou de voltallige Tweede Kamer in plenaire vergadering beslissen. Het onderzoek werd toegewezen aan magistraat Eduardo Móner, een gematigd rechter met gezond verstand die trachtte de procedure te behandelen ver van alle spektakel en tumult door Garzón teweeggebracht. Hij decreteerde het proces tegen Barrionuevo en breidde dat van Vera uit, maar hij was de mening toegedaan dat de verklaringen van Damborenea onvoldoende waren om de president van de regering te beschuldigen. De plenaire zitting van de Tweede Kamer hhomologeerde zijn beslissing en Felipe González werd buiten het proces gehouden. Daarop bakende hij de rechterlijke procedure met betrekking tot de ontvoering van Marey af, en bezorgde Garzón het dossier terug, met dien verstande dat de feiten ten laste van Barrionuevo niet meer in het dossier zaten, omdat eerst de parlementaire onschendbaarheid moest opgeheven worden.

Het proces

Vanaf 25 mei 1998 gaat het proces GAL van start bij het Hooggerechtshof. De zittingen, gepland voor de maandag, de dinsdag en de woensdag van iedere week, zullen vermoedelijk een volle maand duren en de magistraten hopen eind juli klaar te zijn om dan het vonnis nog voor de juridische vakantie in augustus 1998 te kunnen openbaar maken. Het Openbare Ministerie wordt vertegenwoordigd door de Openbare Aanklager José María Luzón. Nog aanwezig zijn de advocaten van de burgerlijke partijen: José Luis Galán, Teodoro Mota, Miguel Castells of Kepa Landa (voor de aanslagen van GAL in het algemeen), Olga Tubau (voor de zaak Marey) en de verdediger van de Staat, Ricardo Miñarro (voor het misbruik van de reservefondsen).

De 12 beklaagden worden verdedigd door: Manuel Cobo del Rosal (voor Vera), Pablo Jiménez de Parga (voor Barrionuevo), José María Stampa (voor Sancristóbal), Manuel Murillo (voor Álvarez), Enrique Fernández de la Lama (voor Damborenea), Jorge Manrique (voor Amedo en Domínguez), Aníbal Álvarez (voor Planchuelo, Hierro en Sáiz Oceja) en Andrés Planas (voor Corujo en Hens).

De getuigen

Tijdens de zittingsdagen zullen 40 getuigen gehoord worden, waaronder twee stergetuigen: de toenmalige president van de regering Felipe González en de toenmalige eerste vicepresident Francisco Álvarez Cascos. In tegenstelling tot de beklaagden die vermoedelijk alle beschuldigingen zullen ontkennen, moeten González en Cascos de confrontatie aangaan en wel antwoorden op de vragen.

Het feit dat ook toenmalig eerste vicepresident Francisco Álvarez Cascos moet getuigen, is er gekomen op aandringen van de verdediger van Barrionuevo, meester Pablo Jiménez de Parga. Hij wil de volledige versie horen van de contacten die blijkbaar hebben plaatsgevonden met de verdediging van Amedo en Domínguez in de kantoren van Pedro J. Ramírez, directeur van de krant El Mundo en de eventuele beloften van kwijtschelding van straf voor beide.

Pedro José Ramírez Codina, beter bekend als Pedro J. Ramírez, onderscheidde zich met zijn krant "El Mundo" door in de jaren 90 journalistiek onderzoek te doen naar de corruptieschandalen van de socialistische regeringen en voornamelijk door de exclusieve onthullingen die hij publiceerde over GAL, waarbij hij aantoonde dat hooggeplaatste functionarissen betrokken waren bij de "vuile oorlog. Als gevolg hiervan werd een seksueel getinte videomontage opgezet om hem in diskrediet te brengen, maar vooral om hem te doen stoppen met de onthullingen.

Luitenant-generaal Emilio Alonso Manglano en kolonel Juan Alberto Perote zullen verhoord worden over de eventuele medewerking die CESID zou verleend hebben aan GAL.

Op 6 juni 1983, nog voor de activiteiten van GAL goed en wel van start gingen, werkte CESID een document (N/Ref 189/19.12.84) uit waarin verscheidene optie naar voren werden geschoven: represailles tegen ETA en omgeving, eliminatie van leiders, pesterijen allerhande, maar als prioriteit werd "verdwijning door ontvoering" aangestipt.

Er zullen nog een paar klinkende namen worden opgeroepen als getuige: Luis Roldán, toenmalig afgevaardigde van de regering van Navarra; luitenant-generaal van de Guardia Civil José Antonio Sáenz de Santamaría; toenmalig minister Narcís Serra; toenmalig burgerlijk gouverneur Julen Elgorriaga; de Openbare Aanklager van de Staat Eligio Hernández en de toenmalige president van Extremadura, Juan Carlos Rodríguez Ibarra.

Verjaring en veroordeling

De totale strategie van de verdediging was gebaseerd op "verjaring", omdat sinds 4 december 1983 al meer dan 10 jaar verstreken was. Aan de andere kant had men het feit dat de inbeschuldigingstelling van de beklaagden door Garzón, pas op 19 december 1994 van kracht werd, en voor Barrionuevo zelfs pas in september 1995. Ex-minister José Barrionuevo zou dus het meeste baat hebben bij het pleiten van "verjaring". Maar Openbare Aanklager José María Luzón verwierp de eis, omdat hij de ontvoering van Marey een heel zwaar misdrijf vond, en dus de verjaringstermijn van 15 jaar moest gehanteerd worden. Hij werd bijgetreden door alle verdedigers van de burgerlijke partij. Aangezien dit misdrijf de procedure van 15-jarige verjaring volgde, moesten alle andere feiten, die gerelateerd waren met het eerste ook de procedure van 15 jaar volgen: gewapende bendevorming en misbruik van reservefondsen om de ontvoering te bekostigen. Er ontstond een semantische discussie over het feit of de beklaagden als particulieren of functionarissen moest geoordeeld worden, want dan kon ment teruggrijpen naar andere artikels uit het Strafwetboek. Maar dit is hier niet ter zake. Het feit dat het Hooggerechtshof de verjaring niet in overweging neemt, wijst er op dat er vermoedelijk zware straffen zullen uitgesproken worden.

Maar eerste moet het proces nog van start gaan. In de volgende pagina's zullen we de meest in het oog springende zaken wat nader toelichten.

© Copyright DIARIO EL PAIS, S.A. - El País Digital Lunes - 25 de mayo de 1998 - Nº 752 - Miguel Yuste 40, 28037 Madrid

>>>>>>>>