Carrero Blanco

Geen "champán" meer te vinden!

ETA bereikte haar hoogtepunt en kende haar grootste succes met de aanslag op Carrero Blanco.

In heel de stad San Sebastián is geen fles "Codorniú" (champagne) meer te vinden. Overal wordt gevierd, nadat de staatsradio het bericht omgeroepen heeft dat Almirante Carrero Blanco (*), Spanje's eerste minister, door Baskische "terroristen" vermoord werd. Na de "uitschakeling" van Carrero Blanco kon ETA op heel veel sympathie in Spanje rekenen.

De dauphin van Franco, voorbestemd om de dictatuur voort te zetten na de dood van de Caudillo, is niet meer. Het hart van het Franquisme is geraakt. "Operación Ogro", (operatie monster, kannibaal, menseneter), een technisch hoogstandje van ETA, doet de hoop ontluiken op een spoedige liberalisering van het regime. Na de aanslag op Almirante Carrero Blanco werd duidelijk dat het Franco-tijdperk op zijn laatste benen liep.

(*) Luis Carrero Blanco werd geboren op 4 maart 1903 in Santoña, hij studeerde aan de Escuela Naval (zeevaartschool) en later in Frankrijk. Van daar uit vervoegde hij als kapitein de troepen van Franco in Donostia in juni 1937. Na de oorlog was hij een sleutelfiguur in de regering Franco, belast met de geheime diensten. Na het Proces van Burgos werd de geheime dienst gereorganiseerd en kwam in een afzonderlijke dienst terecht, de CESED-Servicio Central de Documentación.

De voorbereiding

De operatie van ETA in Madrid om president Luis Carrero Blanco aan te pakken, kon rekenen op de steun van meer dan 30 militanten. Een persoon, verbonden aan “Platajunta” (een democratisch platform, een verzamelde oppositiegroep tegen het franquisme), die in nauw contact stond met de psychiater en schrijfster Eva Forest (*) bezorgde de uitvoerders van de operatie belangrijke gegevens: iedere dag naar de mis op dezelfde plaats, langs dezelfde weg, op het zelfde uur, zonder lijfwachten, enz…

(*) Eva Forest, is psychiater, schrijfster en actief feministe. Gedurende het Proces van Burgos (december 1970) richtte zij in Madrid het “Comité de Solidaridad con Euskadi”, solidariteitscomité Euskadi op. Naar aanleiding van de aanslag op Admiraal Carrero Blanco op 20 december 1973, en zich baserend op de gebeurtenissen, schrijft zij een boek "Operación Ogro", onder het pseudoniem van Julen Agirre (zie foto boek hieronder).

Zij wordt er van verdacht verbindingsvrouw te zijn tussen de Baskische onafhankelijkheidsbeweging ETA en de communisten. Op 24 september 1974 wordt zij gearresteerd op beschuldiging van samenwerking met ETA en op beschuldiging betrokken te zijn geweest bij de aanslag op Carrero Blanco. Zij wordt bijna 3 jaar opgesloten, zonder vorm van proces, wordt verhoord en gemarteld en uiteindelijk vrijgelaten op 1 juni 1977. In dat zelfde jaar vestigt zij zich met haar familie (haar man is Alfonso Sastre) in Hondarribia-Fuenterrabia, Euskadi. In 1979 is zij één van de promotoren van de groep tegen foltering, TAT- Torturaren Aurkako Taldea.

Het verhaal achter “Operación Ogro”, zoals ETA het plan noemde, begint de laatste maanden van 1972. Half september van dat jaar ontvangt José Miguel Beñarán Ordeñana “Argala" een nota van Eva Forest waarin hij gevraagd wordt op een afspraak met een onbekende persoon in het cafetaria van Hotel Mindanao te Madrid, gelegen in de Calle Francisco de Sales.

Een paar dagen later ontmoet Argala (vergezeld van Ignacio Pérez Beotegui “Wilson”, die buiten bleef wachten) de mysterieuze persoon die hem, zonder een woord te wisselen, een gesloten omslag overhandigt. De inhoud vermeldt de gewoontes van Carrero met o.a. zijn dagelijkse kerkgang om 09.00 u naar de kerk San Francisco de Borja, Calle Serrano, op 100 meter van de US-ambassade. In eerste instantie werd een plan uitgewerkt om Carrero te ontvoeren, maar toen hij op 9 juni 1973 president van de regering werd en zijn bescherming verhoogd werd, opteerde de organisatie voor een aanslag.

Argala en Wilson, die geruime tijd in Madrid verbleven om nog meer informatie in te winnen, botsten als bij toeval op een pand in de Calle Virgen del Vall, waar op de brievenbus de namen van Eva Forest en Alfonse Sastre stonden vermeld. Van af dat moment besliste Eva Forest “La Rubia” om met ETA samen te werken. Ze verleende onderdak aan Argala in haar huis en aan Wilson in het huis van de actrice Mari Paz Ballesteros.

Na het verzamelen van de gegevens vertrokken Argala en Wilson terug naar Iparralde om met de ETA-directie te overleggen, zijnde Eustaquio Mendizábal “Txikia”, José Manuel Pagoaga “Peixoto” en Juan Bautista Eizaguirre “Zigor”. Onmiddellijk daarop werd een ontmoeting belegd met Ignacio Múgica Arregui “Ezkerra”, een jonge nationalist van 27 jaar, maar ervaren in terroristische activiteiten.

De ontmoeting had plaats in de Sierra de Urbia en naast de al vermeldde Etarras waren nu nog andere historische leiders aanwezig: Isidro María Garalde “Mamarru”, Jesús María Zabarte “Garratz”, Domingo Iturbe Abasolo “Txomin”, Joaquín María Villar “Fangio” en Juan Antonio Urrutikoetxea “Josu Ternera”. Hier werd aan Ignacio Múgica Arregui “Ezkerra” gemeld dat hij een missie van grote betekenis moest leiden in Madrid, samen met Argala en Wilson. Hij moest het “brein” van de operatie worden. Halverwege januari 1973 vertrokken de drie terug naar Madrid en huurden een etage in de wijk Aluche. Daarvoor had Eva Forest gezorgd. Pas hier werd Ezkerra op de hoogte gebracht van het plan. Hij schoot onmiddellijk in actie en verifieerde zorgvuldig alle informatie. Hij dreef het zelfs zo ver dat hij samen met Carrero ter communie ging. Na genoeg voorbereidend werk vertrok hij terug naar Iparralde, via de berg La Rhune, terwijl Argala en Wilson in Madrid bleven om de infrastructuur voor te bereiden.

Dagen later, op 19 april 1973, wordt ETA-leider Eustaquio Mendizábal “Txikia" door de politie neergeschoten in Bilbo. Dit tragische gegeven doorkruist de plannen en ETA moest een nieuw overleg houden. Daar werd beslist dat het plan doorging en dat een commando zou samengesteld worden onder de naam Txikia (als eerbetoon). Alle coördinators van ETA verplaatsen zich naar Madrid (Pertur, Sabin, Serrano Izko, Goiburu Mendizábal, Esperanza Goikoetxea Icharro en Múgica Arregui). Ezkerra verbleef op een etage in de Calle Mirlo, waar Argala en Wilson woonden, en ook Zigor die het “commando Txikia” kwam vervoegen. Maar de concentratie van dirigenten en militanten van ETA was hiermee niet ten einde. Er werd een algemene bijeenkomst belegd in een woning te Getafe waar, naast de reeds opgesomde Etarras, ook José María Alcibar Ganchegui “El General”, Juan Miguel Echaguibel “Cristo Melenas”, Víctor Aranzabal Balzategui “Txinua”, Iñigo Suescun “Itxilla”, Roberto Fernández Palacios “Britos” en Javier Serrano Izco aanwezig waren. In een paar dagen had ETA meer dan 30 militanten naar de hoofdstad kunnen brengen, zonder dat de veiligheidsdiensten er weet van hadden. Ze huurden woningen en wagens, ontvreemden wagens, deden herstellingswerken aan de woningen, verkochten lokalen, vertrokken over en weer met de trein of met de wagen, oefenden met hun vuurwapens in de omgeving van de hoofdstad en konden zich veroorloven de opvolger van Franco van nabij in de gaten te houden. Niettegenstaande waarschuwingen van de SECED, bij monde van commandant José Ignacio San Martín, en van Iniesta Cano, directeur van de Guardia Civil, om voor een betere bescherming te zorgen, antwoordde Carrero: “Het leven van een persoon is altijd in de handen van God”. De veiligheidsdiensten, die Carrero zelf hervormd had, moesten nauwgezet de orders van de admiraal opvolgen. Op dat moment was ETA (nog) niet de grootste zorg van het regime, het was een zaak voor Baskenland zelf. ETA genoot dus de noodzakelijke vrijheid van beweging en nam posities in om met vastberadenheid de operatie aan te pakken. Suescun Jáuregui werd ingelicht, omdat hij de taken moest verdelen.

Ezkerra had een stoffenwinkel in de Calle Doctor Fleming op de kop kunnen tikken op naam van zijn vrouw María Rosario Lasa Leunda. Bij hen trokken Esperanza Goikoetxea en Pedro Ereño in. Nadien werd een huis gehuurd in de Paseo de la Habana.

Dagen later trad Ezkerra in contact met Antonio Durán, een syndicalist van CCOO en militant van de PCE (communistische partij) die gekend was bij de Tupamaros van Uruguay voor zijn ervaring in het bouwen van schuilkelders. ETA beschikte intussen al over een netwerk van huizen: in de Calle General Perón, in de Avenida del Mediterráneo en in de Calle de Alberto Aguilera. Er ontbrak nu alleen nog een gelijkvloerse verdieping waar ondergronds een schuilkelder kon gebouwd worden, waar de auteurs van de aanslag konden schuilen. Ezkerrra overhandigde 400.000 peseta’s aan Eva Forest om een geschikte plaats te vinden. Het werd een huis in de Calle Hogar te Alcorcón (buitenwijk Madrid). Hier zouden de drie leden van het “commando Txikia”, die de aanslag hadden gepleegd, zich gedurende één maand schuilhouden.

In de zomer van 1973 besliste de directie van ETA de ontvoering uit te stellen, omdat Carrero op 9 juni tot president van de regering benoemd werd en omdat de zomervakantie begon. De Etarras maakten van de gelegenheid gebruik om naar Saint Jean de Luz te trekken en een algemene assemblee te houden. Daar werd Ezkerra tot lid van het uitvoerend comité verkozen in de functie van secretaris. Terug in Madrid werd opgemerkt dat de lijfwachten van Carrero sterk in aantal waren toegenomen. Ezkerra, Txomin en Peixoto besloten daarop het ontvoeringplan te laten varen.

Intussen bewogen de Etarras zich in Madrid alsof er niets aan de hand was. Tussendoor konden ze zich de luxe permitteren om een wapenwinkel te overvallen in de Calle Francisco de Sales en het wapen van een schildwacht, bij de administratieve eenheid van het leger, te ontfutselen. De Guardia Civil had intussen wel een rapport opgesteld, “Turrón Negro”, over de aanwezigheid van Etarras in Madrid en hun objectief om Carrero en zijn echtgenote te ontvoeren. Ook was een verdachte aanwezigheid opgemerkt van Etarras (die zich voordeden als studenten en arbeiders) in de Calle Mirlo, maar er gebeurde niets, en zelfs die informatie bereikte de verantwoordelijken voor de bescherming van de admiraal niet. Midden die verhoogde spanning was er onenigheid in het commando, met als gevolg dat Wilson terug naar Saint Jean de Luz vertrok om zich bezig te houden met het internationale apparaat onder leiding van Joaquín Echave.

Txomin, Peixoto en Ezkerra, met toestemming van Argala en Larreategui Cuadra “Atxulo", besloten het plan in werking te stellen om Carrero uit de weg te ruimen. Juan Manuel Goiburu “Pelotas”, lid van het uitvoerend comité van de organisatie had zijn akkoord gegeven en Juan María Zugarramurdi Huici “Kiskur” de verantwoordelijkheid van het “commando Txikia” opgelegd. Kiskur, Ezkerra, Pelotas en Txomin vertrokken naar Madrid. Txomin hield zich schuil in de Calle Prim.

Een medewerker van de organisatie, expert in de elektronica, trok naar Bilbo om er een precisieafstandsbediening aan te kopen, bedoeld om van op afstand explosieven te activeren. Intussen waren de werken aan een souterrain in het huis aan de Calle Claudio Coello, nr. 104, beëindigd. Dit was de straat waar Carrero dagelijks voorbijkwam om naar de mis te gaan. Op 7 december 1973 werd dan gestart met het graven van een tunnel onder de straat. In de buitenwijken van Madrid werd de werking van de afstandsbediening meermaals getest. Op 13 december verplaatsten Ezkerra en Txomin zich naar Burgos waar Antonio Elorza “Willy” hen opwachtte met 50 kilogram springstof goma-2 en een paar dynamietstaven. De lading werd vervoerd naar de Calle Claudio Coello in een witte Morris, door Kiskur gehuurd met valse papieren. Tenslotte werd de datum vastgelegd op 18 december 1973, maar uitgesteld naar 20 december omdat op 18 december Henry Kissinger op bezoek kwam in Spanje (de Amerikaanse ambassade lag vlakbij de Calle Claudio Coello) .

Een week voor de aanslag zond Juan Manuel Goiburu “Pelotas” een ander commando naar het spoorwegstation Chamartín om Trepa, Txomin en Ezkerra op te vangen en te beschermen, die om veiligheidsredenen naar Iparralde wilden terugkeren (ze deden dit trouwens via Barcelona om de strenge controle in Irún te ontwijken). Van af dat ogenblik waren alleen nog Kiskur, Argala en Atxulo in Madrid. Atxulo zou na de aanslag zijn beide kompanen met een auto, gestationeerd in de Calle Diego de León, naar het huis in Alcorcón brengen.

20 december 1973

Op donderdag, 20 december 1973, om 09.28 u, activeerde het “commando Txikia” de 50 kg explosieven die opgestapeld lagen in de tunnel onder de Calle Claudio Coello, ter hoogte van het huisnummer 104. De activatie gebeurde net op het moment dat de wagen van Carrero Blanco, een Dodge Dart 3700GT, voorbijreed. De enorme explosie blies de wagen meer dan 5 meter hoog de lucht in, over het dakterras van de kerk San Francisco de Borja, om tenslotte terecht te komen op een binnenterras. De president Carrero Blanco en zijn begeleiders (leden van de CSP- Cuerpos Superior de Policía), de chauffeur Pérez Mogena en de inspecteur Bueno, waren op slag dood. Te midden de grootste verwarring begon de politie sporen te zoeken van de daders.

Om 18.50 u werd een telex “carácter urgentísimo” ontvangen op het “Comisaría General de Orden Público de la Dirección General de Seguridad”, gericht aan de Jefes Superiores de Policía, Delegados Especiales, Fronteras, Aeropol de Barajas, Brigada Móvil en Guardia Civil. Benamingen die alle mogelijke organismen bevatten die van ver of van dichtbij te maken hadden met de veiligheid.

In die telex is er sprake van: “Het gaat vermoedelijk om een elektricien, groot, mager, kastanje bruine huid, haar opzij gekamd, eerder lelijk. Draagt een blauwe overall”. (Dat zou de beschrijving van Argala geweest zijn). Een paar minuten later wordt circulaire 1.145 verspreid waarin de aanhouding gevraagd wordt van: “Dirigent van ETA-5de Assemblee, genoemd Ignacio Múgica Arregui “Ezkerra”, die waarschijnlijk met een Seat 1.430, een gele wagen met zwart dak, rondrijdt. Het ordewoord: "Extreme controle gevraagd aan de grensposten, vooral uitgaand verkeer. Directieve onmiddellijk van toepassing”, werd overal verspreid. In de volgende uren beginnen de Fuerzas de Seguridad del Estado, staatsveiligheid, met advies van de Superieure Chef van Bilbo, José Sáinz González, bekend als Pepe el Secreta, met een volledige analyse van alle leden van het commando. Een onbegonnen werk, want een deel bevindt zich in Frankrijk en de eigenlijke uitvoerders in een “zulo”, schuilkelder, te Alcorcón.

De volgende dagen en weken

De volgende dag stuurt de CIA van Madrid een “Top Secret” rapport, nr. 00305/73, op naar de VS met de melding dat er de grootste verwarring ontstaan is als gevolg van de gebeurtenissen. Dat er een nooit gezien machtsontplooiing tot stand gekomen is om alle bekende extremisten op te sporen en aan te houden, om het even welke ideologie zij aanhangen.

Terwijl de daders zich rustig, en volgens plan iets buiten Madrid schuilhouden, roept de directie van ETA een internationale persconferentie (uitgezonderd de Spaanse pers) samen op 26 december 1973 te Bordeaux. De bedoeling is de veiligheidstroepen te misleiden door te stellen dat de daders via de Portugese grens ontsnapt zijn en nu ondergedoken leven in Frankrijk. De persconferentie wordt voorgezeten door Ezkerra, Apala, Txomin, Mamarru en José Antonio Garmendia, de gezichten met bivakmutsen bedekt. Zij spreken in het Euskara, Apala vertaalt in het Frans en Wilson in het Engels.

De definitieve beëindiging van de operatie komt er pas eind januari 1974, als Eva Forest naar Saint Jean de Luz reist met een brief van Argala: “Bereid zo snel mogelijk de verhuizing van het commando voor, zodat we rustig de Muga (de grens) kunnen oversteken. Zoek een snelle overgangsplaats langs de Ría de Hondarribia, en vermeld dag en uur”. Op de vastgestelde dag en het vastgestelde uur, wachtte José Ramón Arrizcorreta Salabarría hen op met een motorsloep in Fuentarrabía (Hondarribia) om hen naar het strand van Hendaya te brengen.

De scalp van het regime was buitgemaakt, de Staat was in het hart geraakt, Arias Navarro werd president in plaats van Admiraal Carrero Blanco, maar het regime was overduidelijk in crisis. Bewijs hiervan is dat de directeur van de Guardia Civil, generaal Iniesta Cano, een poging tot staatsgreep wilde plegen. Hij gaf het bevel aan alle lokale commandanten van de provinciehoofdsteden om onmiddellijk het vuur te openen bij de minste manifestatie. Een gezamenlijk initiatief van de Chef-staf, de meer liberale generaal Manuel Díez Alegría, en van de president van de regering, Arias Navarro, konden het opzet verhinderen en heel wat bloedvergieten vermijden.