Montejurra

Operación Reconquista

Operación Reconquista was de codenaam die de Spaanse geheime dienst (SECED- Servicio Central de Documentación) had toegedicht aan de Carlisten tijdens de Transición Española.

Carlos Hugo de Borbón-Parma

Het Carlisme had gedurende de Guerra Civil Española het staatsnationalisme van Franco ondersteund met 60.000 Requetés. Tijdens de dictatuur van Franco was Carlos Hugo de Borbón Parma aan het hoofd gekomen van het grootste gedeelte van de organisatie en die was onder zijn bewind op een radicale manier geëvolueerd: ze werden de promotoren van een democratische instelling gebaseerd op de idee van een socialistisch zelfbestuur (een nachtmerrie voor Franco).

Carlos Hugo Xavier Marie Sixtus Lodewijk Robert Jan George Benedictus Michaël (Parijs, 9 april 1930), hertog van Parma en Piacenza, is hoofd van het huis Bourbon-Parma en voormalig Carlistisch pretendent voor de Spaanse troon. Hij is de zoon van Xavier van Bourbon-Parma en Marie Madeleine Yvonne de Bourbon-Busset.

Het Carlisme (hierover is meer te lezen in de rubriek: "Kern van het conflict 4) is een traditionalistische beweging in Spanje die wordt geleid door een pretendent naar de Spaanse troon. Het Carlisme wortelt in de Pragmatieke Sanctie die koning Ferdinand VII in 1830 uitvaardigde. Een Pragmatieke Sanctie is een toevoeging aan het familierecht van de Habsburg dynastie. Door deze maatregel konden ook vrouwen de troon bestijgen en zou Ferdinand worden opgevolgd door zijn dochter Isabella II. Zijn broer Carlos, hierdoor uitgesloten van de troon, accepteerde dit echter niet en riep zich na Ferdinands dood in 1833 onder de naam Karel V uit tot koning van Spanje. Zijn reactionaire, klerikale en regionalistische aanhangers noemde men Carlisten. Kort na Carlos' proclamatie brak de Eerste Carlistenoorlog (1833-1840) uit. Zijn zoon Carlos (VI) voerde van 1846 tot 1849 zonder succes de Tweede Carlistenoorlog, maar de Derde Carlistenoorlog (1872-1876), onder Carlos (VII), bracht vrijwel geheel Noord-Spanje in handen van de Carlisten. Na de troonsbestijging van Isabella's zoon Alfons XII in 1874 moesten ze echter het onderspit delven.

Na de dood van de laatste afstammeling in mannelijke lijn van Carlos (V), Alfonso Carlos, erkenden veel Carlisten Alfons XIII als legitiem koning. Een deel zette de beweging echter voort en beschouwden de door Alfonso Carlos als opvolger aangewezen Xavier (I) als koning. Zijn zoon Karel Hugo (I) (de voormalige echtgenoot van prinses Irene) trok zich uit de politiek terug in 1979. Zijn jongere broer Sixtus Hendrik (I) is de huidige troonpretendent.

De Carlistische beweging had vooral steun onder de rurale bevolking van regio's als Baskenland en Catalonië. Daarnaast vochten ook een aantal echt traditionalistische katholieken en monarchisten aan de zijde van de Carlisten.

Sixto Enrique de Borbón Parma y Borbón-Busset

Het kleinere gedeelte van de organisatie kwam onder het bewind van zijn broer, Sixto de Borbón, die de traditionalistische thesis vooropstelde, aanhanger bleef van het Franquisme en contact zocht met extreemrechts in Europa.

Prins Sixtus Henry of Bourbon-Parma (Don Sixto Enrique de Borbón-Parma y Borbón-Busset), geboren te Pau op 22 July 1940, wordt door de meeste Carlisten beschouwd als de Regent van Spanje, aan wie ze de titel "Duque de Aranjuez" (hertog) en Infante de España (prins) Spain, toekenden. hij was de tweede zoon van Prins Xavier of Bourbon-Parma en Madeleine Bourbon Busset.

De SECED, gecreëerd door Carrero Blanco, had besloten in te grijpen op de traditionele romería (bedevaart) van de Carlisten op de Montejurra, om de progressieven een halt toe te roepen.

De “Operación Reconquista” werd uitgewerkt en uitgedacht in de kantoren van de directeurgeneraal van de Guardia Civil. Bij verscheidene ontmoetingen kwamen José Arturo Márquez de Prado, leider van het “Sixtino Carlisme”, generaal Ángel Campano en generaal Salvador Bujanda samen. Het plan was gekend bij en gedekt door de directeur van de SECED, generaal Juan Valverde, door minister Manuel Fraga Iribarne en door de president Carlos Arias Navarro. Het plan bevatte alle infrastructurele benodigdheden (Guardia Civiles vermond als Carlisten, wapens, radioverbindingen, geld) om over te gaan tot de “Gebeurtenissen op Montejurra”.

JURRAMENDI

MONTEJURRA

9 mei 1976

Manuel Fraga Iribarne

Fraga bekleedde hoge posities in de nadagen van de Spaanse, fascistische dictator Francisco Franco, van wie hij een hartstochtelijk aanhanger was. Hij was onder meer minister van voorlichting, in welke functie hij de censuur uitvoerde. Na de dood van de dictator richtte Fraga een politieke partij op om diens erfenis te beheren: de Alianza Popular, die in 1989 zou opgaan in de extreemrechtse Partido Popular, die het fascistische en franquistische erfgoed van Franco 'in ere' wil houden en waarvan Fraga erevoorzitter is. Bij de eerste vrije verkiezingen kregen de AP en de PP echter nauwelijks een voet aan de grond. Dat veranderde pas in 1996 toen de PP aan de macht kwam. In 1989 werd de Galiciër Fraga voorzitter van de regionale autoriteit in Galicië, ofwel regio-premier. Onder zijn leiding won de PP ook in 1993, 1997 en 2001 de verkiezingen. Het onhandige optreden van Fraga en de federale premier José María Aznar bij de ramp in november 2002 met een olietanker kostte de PP echter veel aanhang onder de vissersbevolking. De 'Prestige', in moeilijkheden gekomen onder de Galicische kust, werd tegen alle protest in weggesleept naar volle zee, waar het schip brak en alsnog zijn zware olie loosde op de kust van Galicië. Ook in de bomaanslagen van 11 maart 2004 op het station van Atocha van extreemislamieten ging de PP niet vrij door ten onrechte de ETA de schuld te willen geven.

Op 19 mei 2005 werd de partij opnieuw de grootste in het parlement van Galicië, maar de gezamenlijke oppositiepartijen kregen de meerderheid. Daarmee kwam een einde aan de bestuurlijke loopbaan van de laatste minister van Franco. In zijn regio geniet 'Don Manuel' echter nog groot gezag, en hij vertegenwoordigt de streek nu in de Spaanse Senaat.

Carlos Arias Navarro

Carlos Arias Navarro was vanaf 1929, tijdens de dictatuur van Primo de Rivera, ambtenaar bij het ministerie van Justitie en fiscaal aanklager in Málaga en Madrid. Tijdens de Spaanse burgeroorlog sloot hij zich aan bij de rebellen onder leiding van generaal Franco. Tijdens deze burgeroorlog en ook daarna speelde Arias Navarro een belangrijke rol bij de terechtstelling en executie van tegenstanders van de nationalisten. In 1944 werd hij gouverneur van León, daarna bekleedde hij dezelfde functie in Tenerife en Navarra. Van 1957 tot 1965 is hij directeur-generaal van de Spaanse veiligheidsdienst, daarna wordt hij tot burgemeester van Madrid uitgeroepen.

Carlos Arias Navarro was een van de gedoodverfde opvolgers van Franco. Nadat admiraal Luis Carrero Blanco op 20 december 1973 door de ETA werd gedood, nam Carlos Arias Navarro zijn plaats in. Terwijl Franco op zijn sterfbed lag, kwamen er verschillende namen naar voren van mogelijke opvolgers. Eén daarvan was Torcuato Fernández-Miranda (Opus Dei), een ander was Carlos Arias Navarro. Uiteindelijk verkoos Franco de laatste, waarschijnlijk meer om Navarro's loyaliteit dan om diens vermogen tot leiderschap. Na de dood van de dictator op 20 november 1975 werd al snel duidelijk dat Arias Navarro in politiek opzicht niet was opgewassen tegen andere ministers van de nieuwe regering, waaronder de voornaamste Manuel Fraga en José María de Areilza. Arias Navarro probeerde tevergeefs de fascistische dictatuur volgens het Franco-model te handhaven. De politieke meerderheid in Spanje zag een overgang naar een sociaaldemocratie als onvermijdelijk. Op 1 juli 1976 trad de regeringsleider na een beraad met koning Juan Carlos I van Spanje tenslotte af. De volgende dag werd hij als compensatie voor zijn aftreden in de adelstand verheven en verkreeg de titel van markies. Hij werd Grande (*) van Spanje. Bij de eerstvolgende verkiezingen sloot hij zich aan bij de Alianza Popular van Manuel Fraga. Hij wist echter nooit meer een belangrijke positie in de Spaanse politiek te verwerven.

(*) De waardigheid van een Grande is een uniek eerbewijs aan dat vooral aan Spaanse edelen wordt toegekend. De Grande van Spanje, (Spaans: "Grandeza de España") is de oudste Grandeza en staat los van de adeldom per se. De Grande heeft voorrechten die een edelman niet van rechtswege toekomen. In principe is het mogelijk dat een burger de titel van een Grande verkrijgt. In de praktijk wordt de Grandeza aan edelen toegekend.

Gebeurtenissen op Montejurra

In Aiegi-Iratxe, op de mythische berg Jurramendi-Montejurra te Lizarra (Navarra) vieren de Carlisten hun jaarlijkse herdenking. Op 9 mei 1976 werden bij deze gelegenheid twee van hun sympathisanten, Ricardo García Pellejero en Aniano Jiménez, neergeschoten door Spaanse fascisten, die met naam en toenaam (en ééntje zelfs op foto mét revolver) gekend zijn. Het heeft echter tot 2001 geduurd eer de twee slachtoffers door het Hooggerechtshof erkend werden als “slachtoffers van het terrorisme”. Deze “slachtoffers” werden indertijd opgevoerd om het ETA-terrorisme aan te klagen en zeker niet om het staatsterrorisme aan te klagen. Een gedenksteen naast het klooster van Iratxe, vlak in de buurt, is opgericht voor de twee slachtoffers.

Zoals elk jaar trekken de Carlisten samen naar de berg Montejurra, in Irache (Navarra) om de eed van trouw aan hun idealen te zweren. De Carlistenoorlogen (1833-1840 en 1873-1876) ontstonden nadat koning Ferdinand de bestaande successieregeling (slechts mannelijke bloedverwanten als opvolging) wijzigde om zijn dochter Isabella op de troon te krijgen. De broer van Ferdinand, Don Carlos, (waaraan de latere aanhangers, de Carlisten hun naam danken) nam hier geen genoegen mee. Na de troonsbestijging van Isabella (1833) startten de Carlisten een militaire campagne met een federalistisch, klerikaal en conservatief karakter, die vooral steun van Basken kreeg. Op het einde van de eerste Carlistenoorlog diende Don Carlos de vlucht te nemen naar Frankrijk waar hij, geïnterneerd, in 1847 afstand deed van zijn rechten. Zijn kleinzoon, Don Carlos María de Los Dolores Juan, was kroonpretendent toen de tweede Carlistenoorlog uitbrak. Ook ditmaal kozen de Basken de kant van de Carlisten om op die manier hun autonomie-eisen kracht bij te zetten. De gevolgen waren catastrofaal voor de Basken, want in 1876 werden hun vrijheden, de Fueros van Navarra afgeschaft. De Carlistenoorlogen gingen soms gepaard met grote wreedheid. Tijdens de Spaanse Burgeroorlog streden de Carlisten als “Requetés” aan de kant van Franco.

Op 9 mei 1976 voltrok zich op de Jurramendi-Montejurra een vooraf aangekondigde actie van uiterst rechts nadat in de kranten van die strekking (El Alcázar en El Pensamiento) wekenlang opgeroepen was tot een ‘reconquista’ van de Montejurra “voor het échte Carlisme” en om zich te ontdoen van het “heiligschennend Separatisme die de heilige berg onteerd had”. Bovendien had de Spaanse Minister van Buitenlandse Zaken, de “Bask” José María de Areilza, de Nederlandse Ambassadeur laten weten dat ze niet konden instaan voor hun veiligheid mocht de leider van de Carlistische Partij, Carlos Hugo de Borbón Parma, en zijn vrouw, de Nederlandse prinses Irene, naar Montejurra komen. De Dictator was nog maar een half jaar dood, maar alles kón nog steeds, o.a. met de zegen van Manuel Fraga, minister tijdens de dictatuur. Er werd gevreesd voor een confrontatie die geen uitstaans had met het Carlisme.

Later bleek dat de Burgerlijke Regering van Navarra niet minder dan 20 kamers had gereserveerd in hotel Irache om haar kornuiten in onder te brengen: militairen en andere leden van de nationale veiligheidsdienst die ontevreden waren met de democratische hervormingen na de dood van Franco, gewelddadige activisten van Triple A, Batallón Vasco Español, Guerrillero's de Cristo Rey, Franse, Argentijnse en Italiaanse huurlingen en last but not least: Sixto, de broer van Carlos Hugo! Op het ogenblik dat de Carlisten de tocht naar de top van de berg aanvatten, marcheerden ook zij, met 250, in militaire pas naar de Montejurra, gewapend met gele matrakken, maar ook met pistolen. Bij het klooster van Irache kwam het tot een eerste botsing. Het bleef bij beledigingen, stenen en stokslagen tegen de Makilas (Baskische wandelstokken) van de Carlisten. Even later kwam het tot een woordenwisseling tussen enkele Carlisten en “El hombre de la gaberdina”, een man in gabardine gekleed, en met een rode Baskenmuts (José Luis Marín García Verde) die plots een FN Browning te voorschijn haalde en de Carlist Aniano Jiménez Santos dodelijk trof. De aanwezige Guardia Civiles deden niets om aan het incident een einde te maken. Noch werd de agressor een strobreed in de weg gelegd! Toen de kruisweg naar de top van start ging en Carlos Hugo en prinses Irene zich bij de groep hadden gevoegd, waren er honderd nationale politiemannen aanwezig. Boven, in de mist van de berg, bevonden zich een twintigtal personen die er de nacht hadden doorgebracht. Tegen 11 uur arriveerde Sixto boven op de top bij de grot waar de mis wordt opgedragen en van waar men een overzicht heeft over de hele omgeving. Hij was vergezeld van duistere figuren gewapend met pistolen en één automatisch geweer. Er werd bevel gegeven te vuren en er viel een tweede Carlist met een kogel in het hart: Ricardo García Pellejero, 20 jaar. Later werd er munitie gevonden van een militaire wapenfabriek uit Sevilla. De rest van de 25.000 Carlisten die de tocht maakten, hadden amper weet van de tragedie die zich had voorgedaan.

El hombre de la gaberdina

José Luis Marín García Verde, “el hombre de la gabardina”, de man in de regenjas, houdt zijn pistool schietensklaar, waarmee hij de Carlist Aniano Jiménez Santos zal neerschieten. Op de foto zijn ook Sixto de Borbón en zijn neef Hermenegildo García Llorente te zien. De man met een wandelstok in de rechterhand is de ultra Augusto Cauchi, volgeling van Stefano de la Chiae, leider van de fascistische Italiaanse groepering “Ordine Nuovo” (Nieuwe Orde).

Achtergrond

Deze misdaden konden plaatgrijpen in aanwezigheid van de veiligheidstroepen en met de medewerking ervan. Er waren geen aanhoudingen en de gebruikte wapens werden ook niet in beslag genomen.

Deze terroristische daden houden verband met de Operación Gladio en met het staatsterrorisme, dat later zou uitmonden in GAL.

Operación Gladio was een in 1952 gestart geheim "stay-behind" netwerk in Italië gesponsord door de CIA en de NAVO om de communistische invloed zowel in Italië als in andere landen (Spanje) te neutraliseren. De eerste voorbereidingen werden al in 1947 getroffen. Hoewel de term Gladio alleen slaat op het Italiaanse deel, worden ook de soortgelijke netwerken die in andere landen bestonden veelal met 'Gladio' aangeduid. Uit recent onderzoek is bekend geworden dat soortgelijke netwerken in geheel West-Europa actief waren en aan elkaar gelinkt waren. In ieder geval was Gladio actief in België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Turkije en Zwitserland, terwijl ook het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten een rol speelden in de strategische planning van het netwerk. De rol van Gladio in Europa bij onder meer aanslagen heeft in diverse landen tot al dan niet parlementaire onderzoeken geleid.

Rodolfo Eduardo Almirón, ex-lid van het Argentijnse Triple A-Alianza Anticomunista Argentina en later veiligheidschef van de Alianza Popular en persoonlijke lijwacht van Manuel Fraga Iribarne, en Stefano Delle Chiaie Italiaans fascist en terrorist van het ultrarechtse “Ordine Nuovo” met banden bij de anticommunistische organisatie van de NATO “Gladio”, waren op 9 mei 1976 aanwezig op Montejurra.

Gevolgen

Als gevolg van de, toen bestempeld als, “incidenten” werd Sixto de Borbón uit Spanje verbannen, zonder dat er een gerechterlijke verklaring van hem was afgenomen.

Pas later, als gevolg van een aanklacht door de Partido Carlista, werden verscheidene personen gearresteerd. Het onderzoek bracht slechts 3 onder hen voor het TOP-Tribunal de Orden Público, (speciaal opgerichte uitzonderingsrechtbank, 1963-1977, om politieke afwijkende meningen te berechten) wegens moord. Het proces kreeg zijn beslag op 4 januari 1977. Als verantwoordelijken werden aangeduid: José Luis Marín García-Verde, als de effectieve dader die de schoten afgevuurd heeft, Arturo Márquez de Prado en Francisco Carrera, als leiders (opdrachtgevers) van die geweldadige actie. De advocaten slaagde er niet in ook Manuel Fraga Iribarne voor de rechtbank te dagen (hij was op 9 mei 1976 op officieel bezoek in Venezuela), maar had bij zijn terugkeer wel verklaard dat de feiten een “broedertwist” waren.

Aangezien in 1977 de “ Ley de Amnistía”, amnestiewet, van kracht werd, is niemand veroordeeld.

Bij een uitspraak van de Audiencia Nacional op 5 november 2003 werden de twee slachtoffers erkend als "víctimas del terrorismo", slachtoffers van het terrorisme. De weduwen kregen de "Medalla de Oro" van Navarra, gouden medaille.