De 2de Republiek

De 2de Spaanse Republiek duurde van 14 april 1931 tot 1 april 1939. De gemeenteraadsverkiezingen die in Spanje eind april 1931 werden gehouden liepen uit in een overwinning voor de republikeinen en socialisten die zich eind 1930 in San Sebastian hadden verenigd in een Voorlopige Republikeinse Regering onder Niceto Alcala Zamora. De kiezers waren erg teleurgesteld in de monarchie, omdat Koning Alfonso XIII van Spanje in de jaren twintig de dictator had gesteund.

Op 14 april 1931 deed koning Alfonso XIII troonsafstand en werd de 2de Spaanse Republiek uitgeroepen (ter onderscheiding van de 1ste Spaanse Republiek die van 1873 tot 1874 duurde). De katholieke en gematigd republikeinse Niceto Alcala Zamora werd de minister-president van een interim-regering.

Bij de verkiezingen van oktober behaalden de links republikeinen en de sociaaldemocraten van PSOE-Partido Socialista Obrero Español (Spaanse Socialistische Arbeiderspartij) een verkiezingsoverwinning. Manuel Azaña y Diaz vormde daarop een coalitiekabinet bestaande uit linkse- en gematigde republikeinen en de PSOE. Zamora werd president.

De regering-Azaña was antiklerikaal en antimilitaristisch. Zij greep niet in wanneer de katholieke kerk werd lastiggevallen. Veel hogere legerofficieren keerden zich tegen de antimilitaristische regering in Madrid. Baskenland ergerde zich aan het feit dat de autonome status zo lang op zich liet wachten. Het buitenlands beleid van de Republikeinen werd gekenmerkt door neutraliteit en pacifisme. De regering participeerde actief in internationale fora en wilde niets weten van opnieuw een isolement, waar Spanje al zo lang mee geconfronteerd was. Spanje moest nu eindelijk weten dat het in Europa lag en dat was de boodschap van de regering. Belangrijkste pijlers waren de relaties met Portugal, Frankrijk en Groot-Brittannië en Latijns-Amerika. Met het Vaticaan waren de relaties, door de antiklerikale houding, zeer moeizaam.

Bij de verkiezingen van oktober 1933 behaalden de centrum-rechtse CEDA een (nipte) overwinning. De CEDA was een samenwerkingsverband tussen de Alfonsistische monarchisten, de conservatieven, de conservatieve republikeinen, agrariërs en sommige katholieke partijen. José Antonio Primo de Rivera, de oprichter van de fascistische Falange, werd in de Cortes gekozen.

In september 1933 werd Alejandro Lerroux interim-premier toen de regering van Manuel Azaña was gevallen. Eind 1933 zocht hij toenadering tot rechts, die in november van dat jaar de verkiezingen hadden gewonnen. Lerroux vormde daarop een coalitieregering van de Partido Radical, de agrariërs en nog enkele andere kleinere rechts partijtjes en de gematigde republikeinen. De grootste partij in de Cortes, de centrum-rechtse CEDA van Gil Robles, werd buiten de regering gehouden. De CEDA zou de regering vanuit de Cortes steunen.

Bij de verkiezingen van februari 1936 behaalde het Frente Popular (Volksfront) nipt de overwinning, op de voet gevolgd door het Nationaal Front (Frente Nacional Contrarrevolucionario). Manuel Azaña werd opnieuw minister-president. De communisten -in Spanje slechts een zeer kleine partij- werden buiten de regering gehouden. De nieuwe regering leunde vooral op de sociaaldemocratische PSOE, de Izquierda en de vakbond UGT. Al in april 1936 dwongen de linkse partijen de gematigde president Niceto Alcala Zamora tot aftreden. Zamora werd opgevolgd door Azaña. Santiago Casares Quiroga, een partijgenoot van Azaña, werd minister-president.

Het leger, dat de centrumrechtse regering van Lerroux steunde, keerde zich spoedig tegen de linkse regering van Azaña. Hoewel Azaña -een bourgeois-liberaal- geen socialist was en ook geen sympathieën had in die richting, werd hij door de (rechtse) militairen afgeschilderd als een gevaarlijke communist.

Op 17 juli en 18 juli 1936 pleegde het leger een staatsgreep.

Proclamatie van de 2de Republiek

Twee jaar progressief beleid

Twee jaar conservatief beleid

Triomf van het Frente Popular

>>>>>>>>