Triomf van het Frente Popular

In het najaar van 1935 begon een coalitie van linkse partijen vorm aan te nemen, ter voorbereiding van de verkiezingen in februari 1936, een coalitie die bekend werd als het Frente Popular (Volksfront). Het pact tussen republikeinen en socialisten pretendeerde een hervormingsprogramma, maar vanuit rechtse hoek werd dit programma geïdentificeerd als een revolutionaire pact. Het zogenaamde Frente Nacional (Nationaal Front) werd ter rechterzijde opgericht om hun belangen bij de komende verkiezingen (de hevigste die Spanje tot nu toe zal kennen) te verdedigen tegen die van links.

De lange verkiezingscampagne (tussen 4 januari en 16 februari 1936) beloofde een van de zwaarste in de geschiedenis van Spanje te worden. De eenheid van de linkerzijde kreeg vorm in het Volksfront, de linkse coalitie gevormd vóór de verkiezingen van 1936 door de Communistische Partij. Ook anarchisten, die geen deel uit uitmaakten van het Volksfront omdat ze ideologisch weigerden om samen te werken met een democratisch systeem, ondersteunden de kandidaturen die ijverden voor de vrijlating van politieke gevangenen. Hier tegenover stond het Nationaal Front waarvan de meest zichtbare partij de CEDA van Gil Robles was. Gil Robles lanceerde een agressieve verkiezingscampagne, waarbij CEDA zich presenteerde als het laatste bolwerk en enige alternatief tegen een onvermijdelijke bolsjewistische revolutie. Op grote posters keek zijn hoofd uitdagend neer op de voorbijgangers aan de Puerta del Sol in Madrid. De Falange bleef buiten de rechtse coalitie, omdat er geen verstandhouding was tussen José Antonio Primo de Rivera en Gil Robles. Dit relatief kleine feit zal de verdere ontwikkeling van de burgeroorlog markeren.

Naast deze twee grote formaties konden ook nog verschillende partijen van het centrum gerekend worden. Onder hen vermelden wij: de Partido Radical (Radicale Partij) van Lerroux, de Lliga Catalana, de aanhangers van Alcalá Zamora van de Partido Republicano Conservador (Conservatieve Republikeinse Partij) en het nieuwe Partido del Centro (Centrum Partij) van Manuel Portela Valladares. De PNV-Partido Nacionalista Vasco, uit het zeer katholieke Baskenland, twijfelde nog steeds om aan te sluiten bij rechts of links.

Spanje ging naar de stembus op 16 februari 1936. Met 34.000 Guardia Civiles en 17.000 man van de oproeppolitie werd de orde gegarandeerd. De voornaamste resultaten waren:

Volksfront ............ 4.654.116 (34,3%)

Nationaal Front .......... 4.503.505 (33,2%)

Centrum en Baskisch ............. 525 714 (5,4%)

De resultaten van de verkiezingen gaven het Volksfront een nipte overwinning, en toch was het enthousiasme onder de aanhangers onbeperkt. Een grote menigte wende zich tot het ministerie van Binnenlandse Zaken in Madrid met een enkel woord: Amnestie!. Maar bovenal was er maar één partij die een enorme groei had doorgemaakt: de PCE (Communistische Partij van Spanje). Deze partij ontstond na een splitsing van de Socialistische Partij in 1920. Toen de Republiek werd uitgeroepen had de partij een heel bescheiden 3.000 militanten. In 1933 kreeg zij een eerste vertegenwoordiger in de Cortes en na de verkiezingen in februari 1936 groeide dit aan tot 14 zetels. In Oviedo opende een van de belangrijkste leiders voor Asturias, Dolores Ubárruri "La Pasionaria", de gevangenissen waar veel van de revolutionairen gedwongen logeerden sinds de oproep van 1934. Maar de socialisten weigerden om in de nieuwe regering te stappen, een zwakke steun leek hen voldoende, en de republikeinse politici waren hopeloos gevangen tussen paniek voor de conservatieven en nieuwe hoop voor de arbeidersklasse. De stakingen, onlusten allerhande en sociale en industriële onrust bedreigden meer dan ooit de constitutionele orde.

Aan de rechterzijde was Gil Robles in ongenade gevallen, de hoop van conservatief Spanje was nu gericht op een nieuwe en charismatische leider, José Calvo Sotelo. Voor een groeiend aantal aanhangers van rechts, en zoals eerder was gebeurd met de links, was het parlementaire spel een pijnlijke teleurstelling geweest. De toenemende polarisatie van de Spaanse samenleving werd voor het eerst zichtbaar bij de jeugd. Zo'n 15.000 jeugdleden van CEDA verliet de partij en werd lid van de militante beweging, de Falange, die zoals we al gemeld hadden, was opgericht door José Antonio Primo de Rivera in 1933.

In 1934, onder impuls van Ramiro Ledesma Ramos en Onesimus Redondo, oprichters van JONS (Juntas Ofensivas Nacional Sindicalistas), werd een fusie met de Falange onderhandeld. De nieuwe partij, Falange Española y de las JONS, kwam tot stand op 13 februari 1934, waarbij ze als symbool 'het juk en de pijlen' aannamen. De Falange bleef een minderheidspartij en stonde buiten het parlementaire spel omdat de partij geen enkele zetel behaalde. Als gevolg hiervan en in het licht de toenemende spiraal van geweld onder impuls van de Falange, werd José Antonio gearresteerd (hij had geen parlementaire onschendbaarheid) en werden de kantoren van Falange gesloten. En toch bleven straatgeweld en politieke misdrijven voortwoekeren, zowel aan de linkerzijde als aan de rechterzijde.

De president van de Republiek vroeg Manuel Azaña opnieuw om een regering te vormen. Maar niets kon de politieke passies te stoppen. In de stad werd het politieke debat vervangen door vuisten en geweren, het geweld was blijkbaar het laatste redmiddel geworden om de armoede te ontsnappen. In Extremadura's was het geduld bij de dagloners uitgeput. Op een enkele dag, 25 maart 1936, hebben ongeveer 60.000 arbeiders bijna 3.000 boerderijen bezet. De grootgrondbezitters en verhuurders vreesden niet langer voor hun bezittingen, maar ook voor hun leven. De ontevredenheid van de bevolking gaf in Navarra een tegengesteld signaal: diep conservatieve boeren waren bereid om 'Dios, Patria y Rey' (het leengoed van de Carlisten te verdedigen tot de dood. De Carlisten waren in opstand gekomen tegen de liberale anarchie in de negentiende eeuw, nu waren ze zich aan het voorbereiden om in het geweer te komen tegen een, naar hun opinie, rode en atheïstische republiek. Voor een groeiend aantal militairen was een staatsgreep de enige manier om de orde te herstellen. Gewaarschuwd voor militaire samenzweringen, besloot de regering om de openlijke rechtse generaals weg te sturen, ver van het schiereiland. Generaal Franco werd verzonden naar de Canarische Eilanden, terwijl Generaal Mola die enige was die verplaatst werd naar Pamplona, waar hij zich omvormde tot "Director" (directeur), het brein van de staatsgreep.

Begin van april ontstaat een constitutionele controverse over het presidentschap. De Grondwet bood de mogelijkheid om de president (Alcalá Zamora) af te zetten, omdat hij de Cortes (het parlement) tot twee maal toe had ontbonden. Hij nam ontslag. Manuel Azaña was de enige kandidaat, die de steun van de linkerzijde kreeg, om zijn plaats in te nemen. De leiding van de regering ging over in handen van een andere republikein, Santiago Casares Quiroga. Naar aanleiding van het Feest van de Arbeid op 1 mei 1936 werden de traditionele parades gehouden in Spanje. De vakbondsmilitanten hadden als doel de kracht van links te tonen aan de vijanden van de Republiek. De toespraken gehouden door de socialistische leider Francisco Largo Caballero droegen bij aan de radicalisering van de massa. Largo Caballero, genaamd "de Spaanse Lenin" was langzaam uitgegroeid tot een revolutionaire leider. Tijdens dit evenement werd het ongegronde gerucht verspreid dat enkele nonnen vergiftigd snoep aan kinderen hadden gegeven. Groepen demonstranten vielen een klooster aan en staken het in brand. De republikeinse autoriteiten stonden machteloos tegenover de antiklerikale woede van sommige sectoren uit de samenleving.

Eveneens in mei hielden de anarchisten hun jaarlijkse conferentie in Zaragoza. De conferentie riep op tot inspanningen om een einde te maken aan interne verdeeldheid en om een alliantie met de UGT aan te gaan, maar niemand dacht er aan zich voor te bereiden tegen het groeiende gevaar van een staatsgreep. Er was dus geen overeenstemming over een toekomstige bewapening van milities of over de organisatie van een revolutionair leger.

Ondertussen werkte General Mola uit Pamplona op 25 mei een gedetailleerd strategisch plan uit met voorbereidingen voor “El Alzamiento” (de opstand). Hij ondertekende het plan met de bijnaam van "El Director". Twee dagen later kwam hij in contact met José Antonio Primo de Rivera, de leider van de Falange die opgesloten zat in de gevangenis Modelo in Madrid, die het in eerste instantie helemaal eens was met de ontwikkeling van het plan. Op 5 juni werd José Antonio overgebracht naar de gevangenis in Alicante, en tegen die tijd had hij al het idee dat een militaire staatsgreep onvermijdelijk was, en dat de Falange moest deelnemen. Bijgevolg beloofde hij om assistentie te verlenen door 4000 Falangistas in te zetten. Eind juni was de enige nog ontbrekende schakel om de datum van de opstand vast te leggen, een overeenkomst met de Carlisten. Zoveel de Carlisten als de Falangisten stelden vele eisen aan generaal Mola, die het nochtans essentieel vond voor de slaagkansen van de staatsgreep, op beide groepen te kunnen rekenen. De Carlisten waren geobsedeerd door de kleuren van hun vlag waaronder zij zou strijden, de falangisten hadden problemen met het gezag. Op 7 juli 1936, zoals elk jaar het feest van San Fermin in Pamplona, maakte Mola van de gelegenheid gebruik om grondig de problemen op te lossen. Hij schreef aan Manuel Fal Conde, Carlistenleider, dat hij beloofde om de kwestie van de vlag op te lossen na de opstand. Van zijn kant was José Antonio, die aanvankelijk kritiek had op het plan Mola, nu meer bereid om het te ondersteunen. Mola besloot dat de tijd rijp was. Van op de Canarische Eilanden nam generaal Franco contact op met het brein van de samenzwering, hoewel hij niet zeker was dat het ogenblik opportuun was. Niettegenstaande dit werd alles in gereedheid gebracht om Franco naar Marokko te sturen om de leiding van de opstand op zich te nemen. Een contactpersoon van Mola had in Londen had een transportvliegtuig gehuurd, de "Dragon Rapide", en hij kon op de luchthaven van Croydon een onafhankelijke piloot strikken, kapitein Bebb, die bereid was mee te werken. Bebb vertrok van Croydon op 11 juli, en een dag later landde hij in Casablanca in Frans Marokko.

De avond van 12 juli 1936 verliet luitenant Jose del Castillo van de Guardia de Asalto (oproerpolitie) zijn huis om zijn dienst aan te vatten. Castillo, die de dag ervoor een manifestatie van de monarchisten hardhandig had onderdrukt, had voordien al doodsbedreigingen ontvangen van extreem-rechts. Hij werd doodgeschoten door vier gewapende mannen die konden ontsnappen. De verontwaardigde kameraden van de dode luitenant eisten van de autoriteiten een lijst met verdachten om ze te kunnen arresteren. Ze riepen ook op tot maatregelen tegen de Falange, hoewel het niet duidelijk was dat de moordenaars Falangisten waren. Onder degenen die om wraak riepen, was een kapitein van de Guardia Civil, Fernando Condes, die een goede vriend van Castillo was. Iemand stelde voor om naar het huis van CEDA-leider José María Gil Robles te gaan, maar hij was op vakantie en dus werd besloten om naar het adres van het conservatieve parlementslid José Calvo Sotelo te trekken. Omstreeks drie uur in de ochtend van 13 juli 1936 overtuigde Condes en kompanen Calvo Sotelo ervan om hen te vergezellen naar het politiebureau, die dankzij zijn parlementaire onschendbaarheid niet gearresteerd kon worden. De wagen waarin hij werd weggevoerd was zo'n 200 )meter van zijn huis toen een jonge socialist (Luis Cuenca) die naast hem zat, Calvo Sotelo twee keer in de nek schoot. Calvo Sotelo werd vermoord, niettegenstaande feit dat de republikeinse autoriteiten zijn arrestatie niet hadden bevolen. Maar de schuld zijn dood werd onvermijdelijk toegeschreven aan de regering, immers, Calvo Sotelo werd gedood onder bewaking van republikeinse politie. De Spaanse middenklasse was verlamd door deze wrede moord en dit gaf de staatsgreep een brede steun van de bevolking op een cruciaal moment. Op 14 juli 1936 steeg kapitein Bebb op van Casablanca richting Canarische Eilanden. Beetje bij beetje werden alle aspecten van de staatsgreep concreet.

Inmiddels bereidde de linkerzijde zich voor op de op handen zijnde coup. De socialisten waren verdeeld, maar hun jeugdbeweging leek zich meer bewust van de ernst van de situatie en eind juni kwam de langverwachte fusie tussen de socialistische en communistische jongerenbeweging die leidden tot de JSU-Juventudes Socialistas Unificadas (Verenigde Socialistische Jeugd), meestal gevormd door socialistische leiders (zoals Santiago Carrillo), maar waarvan de politieke lijn hoofdzakelijk communistisch was. De republikeinse regering van Casares Quiroga leek de situatie niet volledig serieus te nemen. Verschillende linkse politici bezochten de regeringsleider om hem te vragen om al het mogelijke te doen om elke poging tot staatsgreep van het leger te verijdelen. Er werd zelfs gevraagd om wapens te geven aan het volk, maar Casares, bang voor het verlies op de laatste kans om orde te houden, weigerde door voortdurend te herhalen dat er niets zou gebeuren. Op 17 juli 1936 kon niets nog Spanje redden van een burgeroorlog.

>>>>>>>>>