Proclamatie van de 2de Republiek

Foto, genomen door Alfonso Sánchez Portela op 14 april 1931, toont de vreugde-uitbarsting bij

de proclamatie van de 2de Spaanse Republiek op de Puerta del Sol te Madrid (Bron: Wikimedia Commons)

De oorzaken die de oprichting van het Republikeinse regime hebben gemotiveerd, waren voornamelijk de uitputting van het politieke systeem van La Restauración en het onvermogen van de monarchie om de verantwoordelijkheid voor hun fouten tijdens de dictatuur van Primo de Rivera op zich te nemen. Vanaf april 1931 werd het duidelijk dat de onvrede van het volk zich uitte in antimonarchistische en pro-republikeins antwoorden.

De 2de Spaanse Republiek kwam in April 1931 aan de macht. En dat alles had te maken met de val van de dictatuur van generaal Miguel Primo de Rivera (29 januari 1930), die tijdens zijn regime ten volle ondersteund werd door de monarchie. Koning Alfonso XIII, meer geïsoleerd dan ooit, werd door de arbeidersklasse dan ook beschouwd als het symbool van de onderdrukking. De middenklasse vergaf de monarchie de zeven jaren van dictatuur niet. Zelfs voor de heersende klasse vertegenwoordigde de monarchie geen oplossing meer voor de continuïteit van het land.

De nieuwe regering onder leiding van generaal Dámaso Berenguer probeerde vergeefs terug te keren naar de situatie van vóór de dictatuur, maar dat bleek onmogelijk. Het politieke systeem van de Restauratie was uitgeput, uitgeblust. De publieke opinie was al resoluut tegen de monarchie. In de zomer van 1930, met de regering in volle crisis, werd een Pact van Unie tussen de verschillende sectoren van het nieuwe republicanisme afgesloten. Het aldus genoemde "Pacto de San Sebastián" (Pact van San Sebastian), sleutel in de overgang van de monarchie naar de Republiek, werd ondertekend door vertegenwoordigers van de voornaamste sociale krachten aan de linkerkant. Het maakte de weg vrij voor een toekomstige gemeenschappelijke anti-royalistische actie.

De belangrijkste deelnemers waren:

    • Het "historische" republicanisme, belichaamd in de figuur van Alejandro Lerroux, oprichter van de Radicale Partij in 1908.

    • Nieuw republikeinse links van Manuel Azaña, die samen met Marcelino Domingo en Alvaro Albornoz, de elementen vormden van het radicale socialisme.

    • De socialisten, met als belangrijkste figuren Indalecio Prieto en Fernando de los Rios. Het was Prieto die de socialisten overtuigde zich bij de pro-republikeinse posities aan te sluiten.

    • Het links catalanisme met figuren als Carrasco Formiguera, Matías Malliol en Jaume Aiguader.

    • Het Galicistiche regionalisme, met Casares Quiroga als leider van de ORGA-Organización Republicana Gallega Autónoma (Galicische Republikeinse Partij).

    • Het gematigde Republicanisme met karakters als Niceto Alcalá Zamora en Miguel Maura. Alcalá Zamora zou worden verkozen tot president van het revolutionaire comité, opgericht bij de ondertekening van het Pact van San Sebastián.

Echter, vooraleer het pact als een echt alternatief voor vreedzame verandering van het systeem kon toegepast worden, probeerden de trouwste aanhangers van de oprichting van een Republiek een poging tot staatsgreep. Gestimuleerd door diverse militaire kringen (de UMRA-Unión Militar Republicana Antifascista, een militaire republikeinse antifascistische unie) nam het garnizoen van Jaca (met kapitein Fermín Galán García Hernández en luitenant García Hernández) het voortouw in een opstand (Sublevación de Jaca) tegen de monarchie en verkondigde de Republiek. Hun belangrijkste fout lag er in de communicatie met Frankrijk over het hoofd te zien en niet uit te schakelen, zodat de regering (op de hoogte van de opstand) de nodige maatregelen kon nemen om de opstand in de kiem te smoren. De rebellen werden geïsoleerd, gevangen genomen en hun leiders, Galan en García Hernández werden gefusilleerd. De Republiek had nu haar martelaren

De repressie was hiermee niet het einde, want alle ondertekenaars van het Pact van San Sebastián werden gevangen gezet, waardoor hun reputatie significant steeg naarmate de tijd die ze doorbrachten in hun cellen bleef duren. De koning besloot daarom de publieke opinie te raadplegen door gemeenteraadsverkiezingen uit te schrijven op 12 april 1931.

De impopulariteit van de monarchie werd overduidelijk door de overwinning van de Republikeinse kandidaten in alle grote Spaanse steden. Officiële gegevens toonden aan dat de monarchisten weliswaar 29.953 raadsleden haalden versus 8.855 republikeinse raadsleden, maar in die periode waren de stemmen uitgebracht in de steden doorslaggevend. Immers stemmen uitgebracht in de steden waren beslissend voor de macht en er was daar overweldigend gestemd voor de invoering van een republiek.

De proclamatie van de republiek werd met euforie begroet door de meerderheid van de bevolking. Voor deze menigte vertegenwoordigde de republiek de hoop op een nieuw, modern en eerlijker Spanje. Terwijl het land de proclamatie van de Republiek vierde, verliet koning Alfonso XIII het paleis richting vrijwillige ballingschap. Voor hij wegvluchtte; liet hij nog een boodschap na voor de Spanjaarden:

"De op zondag gehouden verkiezingen, tonen duidelijk aan dat ik vandaag niet langer kan bogen op de liefde van mijn volk [...]. Ik beschik nochtans over meer dan genoeg middelen om mijn koninklijke prerogatieven te behouden, zelfs bij een effectieve strijd tegen degenen die dit aanvechten. Maar, en hierin ben ik vastberaden, wil ik niet verantwoordelijk worden geacht voor het aanzetten van een gemeenschap tegen een ander, die uiteindelijk zal uitmonden in een broedermoord [...]. Ik hoop dat ik de ware en de juiste expressie van het collectieve bewustzijn heb weten in te schatten. Terwijl de natie spreekt, neem ik vrijwillig afstand van de koninklijke macht en neem ik afscheid van Spanje."

De republiek werd onmiddellijk in het leven geroepen en in de ogen van de wereldopinie werd dit beschouwd als een prachtig voorbeeld van burgerlijke en politieke volwassenheid. De eerste voorzitter van de regering was Alcalá Zamora, en in het nieuwe kabinet kon men al vlug een groot component van antiklerikale krachten identificeren, bestaande uit vrije beroepen, vertegenwoordigers van het Institución Libre de Enseñanza (Vrije Instelling van Onderwijs). De meest prominente ministers van de eerste republikeinse regering waren Miguel Maura (Binnenlandse Zaken), Fernando de los Rios (Justitie), Casares Quiroga (Marine), Alvaro Albornoz (infrastructuur), Marcelino Domingo (Onderwijs) en Manuel Azaña (Oorlog).

De nieuwe regering was pas samengesteld toen zich al een eerste probleem aanmeldde: de heropleving van het politieke Catalanisme, dat zijn kracht te danken had aan een combinatie van Catalaanse economische expansie en literaire renaissance. Vanaf het balkon van de Generalitat verkondigde Francesc Macià de Catalaanse Republiek. Verscheidene ministers reisden snel van Madrid naar Barcelona om Macià te overtuigen om zijn idee te laten varen en Macià stemde in met een autonomiestatuut voor Catalonië die door de Cortes zou worden afgekondigd.

Maar, minder dan een maand na de proclamatie van de Republiek (11 mei 1931), kon het antiklerikalisme zich niet langer beheersen en de haat werd omgezet in geweld op straat. Na een confrontatie tussen monarchisten en republikeinen staken aanhangers van de Republiek zes kerken in Madrid in brand. De Republikeinse politie deed niets om brandstichtingen van kloosters te voorkomen. Manuel Azaña, toekomstige president, zei die dag: "Alle kloosters van Madrid zijn het leven van één Republikein niet waard". Praktiserende katholieken vergaten deze houding van de autoriteiten niet en konden hen ook niet vergeven. De Republikeinen intussen vaardigden een wet op de Defensie van de Republiek (Ley de Defensa de la República *) uit.

De "Ley de Defensa de la República" was een uitzonderingswet aangenomen op 21 oktober 1931 door de grondwetgevende Cortes van de Tweede Spaanse Republiek om in geval van nood op te treden buiten de rechtbank om, tegen degenen die "daden van agressie tegen de Republiek" gepleegd hadden. "

Op 28 juni 1931 werden verkiezingen gehouden met een opmerkelijke opkomst van meer dan 70%. Het kiesstelsel voorzag in een klinkende overwinning voor de voorlopige regering gevormd na de verkiezingen in april. Het resultaat van de verkiezingen gaf de meerderheid van de zetels aan de socialisten en de Republikeinse partijen, behorend tot de links en centrum. Manuel Azaña werd verkozen tot nieuwe regeringsleider.

>>>>>>>>