Franco wordt beschuldigd

17 maart 2006: De Europese Raad veroordeelt het Francoregime

17 oktober 2008: Misdaden tegen de menselijkheid

De Europese Raad veroordeelt op 17 maart 2006 "de veelvuldige en zware verkrachtingen van de mensenrechten" die tijdens de Francodictatuur, tussen 1939 en 1975 plaats vonden. Op 18 juli 2006 is het zeventig jaar geleden dat de staatsgreep plaatsvond die de start van de Burgeroorlog betekende. Tijdens en na deze verschrikkelijke tijd werden duizenden republikeinen gefusilleerd. De dag van 18 juli was tot voor kort een officiële en betaalde vrije dag. Nu wordt voorgesteld die dag vanaf de volgende zomer te gebruiken als herdenkingsdag om het regime te veroordelen, de officiële dag tegen de dictatuur. Dat dit idee niet in goede aarde valt bij de zonen van de "Franquisten", mag blijken uit het feit dat de Europese PP tegenstemde.

Garzón: “De staatsgreep van Franco en de zijnen was een perfect geplande en gedirigeerde beslissing met de bedoeling de toen bestaande regeringsvorm in Spanje aan te vallen. Daarom werd de arrestatie en eliminatie bevolen van verantwoordelijken uit de hogere organen van de natie”. Het vonnis van Garzón kan wel als een positieve stap beschouwd worden, want het keurt de categorie goed waaronder de uitspattingen vallen: “Misdrijven tegen de menselijkheid en genocide tegen tienduizenden personen die verdwenen zijn en wederrechtelijk werden geëxecuteerd”.

Garzón brengt als bewijs o.a. een verklaring aan die Franco op 27 juli 1936 geeft aan de Chicago Daily Tribune. Daarin verzekert de Caudillo dat zijn strijd gericht is tegen een kamp dat “tegen Spanje” opneemt en dat hij “ten koste van alles” deze strijd zal verder zetten. Toen de journalist repliceerde dat hij daarvoor half Spanje zou moeten uitmoorden, antwoordde de dictator: “Ik heb gezegd ten koste van alles!”.

Garzón beschuldigt 25 kopstukken, te beginnen bij Francisco Franco. Onder de “helden” komen ook de namen voor van de generaals Sanjurjo, Mola, Alonso, Aranda, Moscardó, Queipo de Llano, Yaguë, Varela, Millán Astray, Cabanellas en zoveel anderen. Hij vraagt ook de hoogste leiders van de Falange te identificeren vanaf 17 juli 1936 tot 3 december 1951: José Antonio Prima de Rivera, Onésimo Redondo Ortega, José María de Areilza, Agustín Aznar Gerner, Manuel Hedilla Larrey, Ramiro Ledesma Ramos, Ramón Serrano Súñer…

De beslissing van Garzón veronderstelt, om het met zijn eigen woorden te zeggen: “Een vorm van institutionele rehabilitatie ten aanzien van de stilte die gedurende tientallen jaren werd tentoongespreid”. De verdienste van Garzón, met meer symbolische dan wel juridische waarde, is de bevestiging dat Franco en zijn volgelingen op de beklaagdenbank hadden moeten verschijnen toen ze nog in leven waren. Velen kunnen zich echter niet van de indruk ontdoen dat dit de zoveelste mediastunt is van de supermagistraat.

Baltasar Garzón, magistraat bij de Audiencia Nacional, verklaard zich in een vonnis van 68 folio's bevoegd de uitwassen van de Francodictatuur te onderzoeken, en hij staat toe dat (om te beginnen) 19 massagraven (over het hele Spaanse grondgebied) geopend worden! De 22 verenigingen van familieleden van verdwenen mensen hebben het over een “grote dag”, een “triomf voor de families en de slachtoffers”.

Om de opgravingen mogelijk te maken creëerde Garzón een groep van 7 experts (5 voorgesteld door de nabestaanden en 2 door de rechtbank) om een onderzoek in te stellen naar het totale aantal verdwenen slachtoffers dat momenteel 114.266 bedraagt. De Spaanse Regering zegt, bij monde van minister Rubalcaba, het project Garzón te steunen. Zapatero wijst op de onafhankelijkheid van de superrechter.

Verontrustend maar zeker niet onverwacht is de reactie van het Openbaar Ministerie, dat meteen laat weten bezwaar aan te tekenen tegen de beslissing. Garzón maakt dus geen enkele kans. Spanje is “ter rechterzijde” bijzonder verontrust omdat de superrechter slapende honden wil wakker maken.

21 oktober 2008: Garzón krijgt lik op stuk

De Spaanse Procureur-generaal van de Audiencia General, Javier Zaragoza, is van mening dat de verdwijningen en de doden die geregistreerd werden in de Burgeroorlog van 1936 en tijdens de daaropvolgende dictatuur “geen misdrijven tegen de menselijkheid” waren, maar gewone (niet-politieke) misdrijven! Verder meent hij dat de Staatsgreep van Franco en de zijnen een “daad van rebellie” was en dat deze daden, volgens de Strafwet van 1932 en evenmin volgens de daaropvolgende strafwetten nooit gericht waren tegen de toenmalige regeringsvorm. “Misdrijven tegen de menselijkheid waren het evenmin omdat die term pas na de Processen van Neurenberg in de internationale strafwet kwam!”

Volgens Zaragoza kan de Zaak die Garzón wil aanspannen niet collectief gebeuren, maar moet er voor elk delict een onderzoek worden ingesteld. “Alles en iedereen in één zaak stoppen zou leiden tot een algemeen onderzoek (in het Spaans “inquisición”, inquisitie!) en dat is in de Spaanse Grondwet verboden. De bevoegdheid voor zaken als deze (“rebellie” en “gewone misdrijven”) ligt bij de provinciale en regionale rechtbanken op de plaatsen waar de delicten plaatsvonden omdat in 1936 “delicten tegen Staatsinstellingen” volgens de strafwet niet bestonden”.

In het beroep van Zaragoza tegen de plannen van Garzón staat eveneens dat er geen sprake kan zijn van “illegale aanhoudingen”, omdat er geen slachtoffers opdaagden! “Het Burgerlijk Wetboek voorziet slechts één jaar om de dood van een verdwenen persoon te melden”.

Zaragoza zegt dus niet meer dan dat al de mensen die tijdens de Burgeroorlog verdwenen het slachtoffer waren van iets als een ordinaire caféruzie!

8 november 2008: Geen toestemming

De Spaanse Audiencia Nacional, stammend van een rechtbank die onder de Francodictatuur werd opgericht, heeft Baltasar Garzón, (voorlopig) de machtiging ontnomen om massagraven uit de Burgeroorlog en de daaropvolgende dictatuur te openen! (Er moet eerst beslist worden of Garzón al dan niet bevoegd is in deze.) Volgens deze uitzonderingsrechtbank is het op een fatsoenlijke manier begraven van eerder vermoorde mensen “niet dringend en niet noodzakelijk.”

De partij IU-Izquierda Unida (de voormalige communisten) vraagt juridische acties tegen deze beslissing.

Mariano Rajoy van de Partido Popular noemt de uitspraak van de uitzonderingsrechtbank “goed nieuws”! Federico Trillo van dezelfde PP spreekt over “ het gezond verstand” dat het haalt! (De PP-kiezers stammen van hen die indertijd de trekker overhaalden aan de wegkant!)

Met de beslissing van de strafkamer heeft men willen anticiperen, en de stemming zou niet unaniem geweest zijn. Er werd gedurende twee uren beraadslaagd en vijf van de vijftien magistraten zouden tegengestemd hebben met het argument dat het onmogelijk is een strafonderzoek dat al loopt terug te fluiten. (De groep “Noticias” noemt zelfs de namen van deze magistraten: Manuela Fernández de Prado Ángeles Barreiro, Javier Martínez Lázaro, Teresa Palacios y Ramón Sáez.) Bovendien hebben twee magistraten eerder al toestemming gegeven om op 25 plaatsen in Spanje massagraven te openen!

19 november 2008: Garzón krabbelt terug

Baltasar Garzón besliste om zich buiten de "Zaak" van de tijdens de Burgeroorlog en de daaropvolgende dictatuur verdwenen mensen te houden. Hij doet dit "ten voordele van de plaatselijke rechters" (uit de streek waar de delicten plaatsvonden). Garzón rechtvaardigt zijn beslissing echter met de (drog)reden dat de verantwoordelijken allemaal overleden zijn (maar de delicten niet zijn verjaard)! "De zaak blijft wel van kracht omdat de motieven blijven": Duizenden mensen verdwenen en in de jaren 40 werden kinderen van republikeinen "gestolen" (Los niños robados) om ze "in liefde voor het regime" bij Francogetrouwen op te laten voeden. De magistraat merkt hier op dat deze delicten niet verjaard kunnen zijn, omdat de slachtoffers nog in leven zijn.

Garzón "aanvaardt" dus de beslissing van de Audiencia Nacional waarin hij onbevoegd verklaard werd hoewel het hier nog wachten is/was op een definitieve beslissing! Eerder (16 oktober 2008) verklaarde Garzón zichzelf wel al bevoegd en gaf hij toestemming om massagraven te openen.

Garzón adviseert ook de Amnestiewet van 1977 in te trekken, zoals dat gevraagd werd door het Comité Mensenrechten van de Verenigde Naties. (In de amnestiewet van 1977 werden alle misdaden van de Burgeroorlog gewoon onder de mat geveegd. Als wisselmunt kwamen vele toenmalige ETA-gevangenen vrij, maar daarna liepen de gevangenissen snel weer vol. De Amnestiewet van 1977 werd dan ook een "pacto del silencio", een pact van de stilte, genoemd…)

Het UNO-comité adviseerde eveneens om een commissie van specialisten op te richten "om de historische waarheid aangaande schending van mensenrechten te herstellen" die tijdens de Burgeroorlog en de dictatuur plaatsvond. Eveneens wil Garzón dat de familieleden de kans krijgen hun "slachtoffers" op te graven en te identificeren.

Garzón zou Garzón niet zijn als hij het hierbij zou laten! Hij beschuldigt het Openbaar Ministerie ervan initiatieven te nemen die het onderzoek bemoeilijken en die tegen de "slachtoffers" ingaan. Verder merkt hij terecht tegenstrijdigheden op bij het O.M. omdat dit organisme wel het onderzoek stimuleert naar de repressie … in Argentinië! Zo zet hij het OM zelfs voor schut waar hij zegt dat ze de Argentijnse ex-militair Adolfo Scilingo beschuldigen van de verdwijningen tijdens de dictatuur. Zelf zijn ze op dit ogenblik de verdwijning van Eduardo Moreno Bergareche, "Pertur" aan het onderzoeken.

Maar wat moet er nu met die duizenden familieleden van slachtoffers? Een maand geleden werd het ambitieuze initiatief enthousiast onthaald door familieleden van slachtoffers van de dictatuur (hoewel er maar tot 1951 zou gerekend worden). Uit het kortstondige werk van de magistraat kon geconcludeerd worden dat de Francodictatuur mocht verdacht worden van misdaden tegen de mensheid, dat deze misdaden niet verjaren, dat duizenden kinderen geroofd werden maar ook dat de verantwoordelijken (40 hooggeplaatste politici en militairen) allemaal overleden zijn. Mag men hieruit afleiden dat de magistraat van de Audiencia Nacional, Baltasar Garzón, alles opzette als een grootse mediastunt? Garzón heeft zijn moment van glorie gehad. Een maand van glorie! Alles gaat nu naar plaatselijke rechtbanken. De vraag stellen of die wel "geïnteresseerd" zijn, is ze ook beantwoorden. Als Garzón amper steun kreeg van de Algemene Raad van de Rechterlijke Macht zullen plaatselijke vrederechters het met nog minder interesse moeten doen. Maar de magistraat kreeg evenmin steun van de Spaanse Regering waarin de minister-president zelf een familielid van een "slachtoffer" is! Ook het Openbaar Ministerie stak stokken in de wielen. De Wet van het Historisch Geheugen bleek maar een gebaar waardoor enkele massagraven open gingen. Intussen betreuren de familieleden van de doden zonder graf, deze verkeken kans dat eindelijk, op z'n minst, de geschiedenis de moordenaars zou veroordelen.

3 maart 2009: Nietigverklaring verwijdering monument, maar geen terugplaatsing

Het Tribunal Superior de Justicia de Madrid (TSJM) heeft de verwijdering van het monument van Franco op 17 maart 2005 nietig verklaard. Het ruiterstandbeeld stond sinds 1959 op de la Plaza de San Juan de la Cruz en Nuevos Ministerios.

De verwijdering gebeurde om middernacht en viel samen met een hommage aan Santiago Carrillo. Verscheidene genodigden die op de plechtigheid aanwezig waren, zijn getuige geweest van het neerhalen van ooit Spanje’s icoon n°1.

De 6de Kamer van het Tribunal Superior de Justicia de Madrid heeft in een besluit aan de “Fundación Nacional Francisco Franco” laten weten: “Wij zien ons genoodzaakt te verklaren, en verklaren ook daadwerkelijk de complete nietigheid van die actie. Nochtans dient te worden opgemerkt dat het terugplaatsen van het monument onmogelijk is, gezien het recente arrest van de "Ley de Memoria Histórica”.

Fraga Iribarne kondigde ook de terechtstelling aan van de anarchisten Francisco Granados en Joaquín Delgado door middel van de “garrote vil”, de wurgpaal. Zij werden beschuldigd van bommen te hebben gelegd, wat ze niet gedaan hadden. Onder onmenselijke folteringen hebben zij zichzelf beschuldigd.

Na de dood van Franco werd Fraga Iribarne benoemd als “Ministro de Gobernación”, minister van Binnenlandse Zaken, in december 1975.

Op 3 maart 1976 (Sociale onrust 1976) was er een staking aan de gang Vitoria-Gasteiz. Een 5000-tal personen hadden verzamelen geblazen toen de ordetroepen in actie traden. Tijdens het militaire proces dat hierop volgde, werd niemand in beschuldiging gesteld en werd de zaak geseponeerd. En met de amnestiewet van 1977 werden alle politieke verantwoordelijken, met Fraga Iribarne op kop, “gezuiverd”

Gara: Brief aan Garzón

Sr. Garzón:

Uw beschouwing klinkt aannemelijk dat de rebellie van 1936 de noemer zou moeten krijgen van “misdrijf tegen de menselijkheid”. Ik geloof nochtans dat velen het glas zullen heffen, want strafrechtrechterlijke verantwoordelijkheid uitspreken voor een paar criminelen die niet meer in leven zijn, is moeilijk.

Ik las met bijzondere belangstelling en genoegen uw vonnis over de glorieuze rebellie tegen het wettelijke republikeinse regime en het op gang brengen van een systematische uitroeiing van tegenstanders. Ik kan dan ook niet anders dan mijn volledige instemming betuigen over de door uw gevolgde procedure.

Het is ook aannemelijk, als gevolg van het voorgaande, de noodzaak te onderzoeken tot opgravingen van massagraven. Het zou de verschillende opzoekingen door associaties in Iruñea, vergemakkelijken die er hun werk hebben van gemaakt om de slachtoffers van het uitroeiingkamp van San Cristóbal op te sporen.

En toch zijn er een paar punten die ik niet helemaal begrijp en waarover ik niet akkoord ga: Franco en zijn 34 chefs, die de rebellie hebben geleid, kunnen als er een overlijdensakte is opgesteld, ontslagen worden van hun criminele verantwoordelijkheid. Sta mij toe deze formule in twijfel te trekken. Wie zijn die 35 personen? Ik lees dat er naast de voor hand liggende Franco, o.a. ook generaal Mola terecht genoemd wordt, maar ik kan nergens de namen lezen van de leden van de “Junta Carlista de Guerra de Navarra”, de oorlogsjunta van Navarra (Baleztena, Martínez Berasain, Úriz, Eusa, Ulíbarri, Gómez Itoiz, Martínez de Morentin en Morte Celayeta) of van de leiding van de Falange van die provincie (Ruiz de Alda, Moreno, Uranga, Machiñena...). Zij zijn nochtans ook hoofdverantwoordelijken in een illegale rebellie en vooral voor de laffe afslachting van meer dan 3.000 personen in onze provincie Navarra. Waarom wordt uw lijstje beperkt tot 35 namen? Waarom is het zo kort? Is het omdat deze 35 personen allemaal dood zijn en dus geen verantwoording meer kunnen afleggen? Is het omdat wie nog in leven is, moet gespaard worden? En wat met de grootschalige roof van eigendommen en andere bezittingen? Is het niet noodzakelijk de misdadige families te onteigenen, te beginnen met de familie van Franco zelf?

Wat ook ontbreekt in uw lijstje, is de aanwezigheid van de hoogste clerus, ideologische aanstichter van eerste orde van dit rebellerende regime. Als wij logisch doordenken, en de gerechtelijke kringen spreken over het “netwerk van het terrorisme” en gaat daar heel ver in, dan is het toch voor de hand liggend om een paar namen van kardinalen op te nemen (Gomá en Ilundain) en een paar aartsbisschoppen (Mateo Múgica y Vidal en Barraquer). Zij ondertekenden de herderlijke brief “Carta del Episcopado español” (brief van het Spaanse episcopaat), die de rebellie kwalificeerden als een “Cruzada”, een kruistocht, en die met ontelbare missen het criminele regime en de moordwapens vanaf het begin hebben gezegend.

Aan de andere kant, als de rebellie onwettig was en de repressie gekwalificeerd wordt als “misdaad tegen de menselijkheid”, wat gebeurt er dan met de dictatoriale periode volgend op de staatsgreep, toen alle macht geconcentreerd werd in één hand, die van Franco?

Ik heb onlangs gelezen (de gegevens dateren van 2007) dat ministers die Franco “vergezelden”, nog in leven zijn. Het zijn o.a. Manuel Fraga Iribarne, Villar Palasí, Licinio De la Fuente, López de Letona, Monreal Luque, Barrera de Irimo, Fernando Liñan, José María Gamazo, José Utrera Molina, Nemesio Fdez. Cuesta... Zijn zij uit de lijst gevallen?

Bron: GARA – Advocaat Sabino Cuadra

Aan Manuel Fraga Iribarne werd in 1977 amnestie verleend

Als woordvoerder van Franco kondigde Manuel Fraga Iribarne de executies van de politieke gevangenen aan. Als zwaarwichtige pion in de regering en voorzitter van de ministerraad tekende Fraga Iribarne de doodsvonnissen. Als minister van informatie verzweeg Fraga Iribarne conflicten en stakingen of spande hij zich in om een campagne van diskrediet te lanceren.

Op zijn veertigste maakte Franco van hem de hoogste verantwoordelijke voor de informatie (propaganda) en boegbeeld van het regime. Noem hem gerust een soort Goebbels.

Julián Grimau, lid van het “Comité Central del Partido Comunista” (centraal comité van de communistische partij), viel (?) na zijn arrestatie in 1962 door het raam van de 2de verdieping van het zogenoemde “Casa de las Torturas” (het huis van de folteringen), officieel de DGS-Dirección General de Seguridad (algemene directie van de veiligheid). Hij brak beide polsen en het voorhoofd.

Fraga Iribarne communiceerde publiekelijk dat Grimau een “excellente” behandeling had gekregen bij de DGS, maar dat hij tijdens de ondervragingen, om een totaal onbekende reden, van zijn stoel gesprongen was en opzettelijk door het raam gesprongen was. Fraga Iribarne beantwoordde de internationale druk met een hevige campagne, waarbij hij Grimau in diskrediet bracht door hem voor te stellen als dader van ontelbare misdrijven. Grimau werd op 20 april 1963 geëxecuteerd te Madrid, na een schijnproces dat 5 uur duurde.

Zelfs tot op vandaag rechtvaardigt Fraga Iribarne de executie van deze “sanguinario asesino”, bloeddorstige moordenaar, en stemde met zijn partij, de Partido Popular tegen de rehabilitatie in 2006.