De jaren 80

De jaren 80 zullen geboekstaafd blijven als de jaren van de staatsgreep van Tejero, als de deelname aan de macht van de socialisten, die hiervoor al hun principes verloochenden, maar vooral als de jaren van de doodseskaders in een “smerige oorlog”.

Joxe Arregi Izagirre

+13 februari 1981

De tragische dood van Joxe Arregi op 13 februari 1981 schudde de Baskische gemeenschap geweldadig door elkaar. De inwoner van Zizurkil werd op 4 februari 1981 gearresteerd en overgebracht naar de Dirección General de Seguridad de la Policía te Madrid. Hij verbleef hier 9 dagen “incomunicado” (volledig afgezonderd, geen advocaat, enz…), overgeleverd aan willekeur.

De vooravond van zijn overlijden werd hij overgebracht naar de ziekenboeg van het Hospital van Carabanchel,.

Het medisch rapport zal ik niet aanhalen, want het is te verschrikkelijk.

Drie politieke gevangenen, Iñaki Agirre ETA (pm), Xose Lois Fernández González (GRAPO) en Lois Alonso Riveiro (PCE), waren getuige bij zijn aankomst in de ziekenboeg. Het relaas werd op een kladbriefje door de tralies naar buiten gegooid: “Fysisch totaal afgemaakt, onherkenbaar, hevig rillend over het gehele lichaam, nauwelijks in staat te ademen, mompelende Joxe Arregi enkel zinnen, waardoor we hem konden identificeren. Zijn ogen waren bont en blauw geslagen. Het rechteroog vertoonde een enorme bloeduitstorting. Armen en benen waren angstwekkend opgezwollen. ‘Ik heb verschrikkelijke dorst’, mompelde hij. Op vraag hoe het er aan toegegaan was, antwoordde hij: ‘Oso latza izan da’, het was verschrikkelijk. Ze hebben mij onderste boven gehangen aan de ijzeren staaf, en sloegen er vrijwel overal op los, maar vooral op de onderkant van mijn voeten. Ze verbrandden mijn armen en benen en lichaam met ik weet niet wat (tot in de tweede graad). Op de grond sprongen zij om beurten op mijn borst…” Hij kon niet meer verder praten en stortte in elkaar. De 3 gevangenen hielpen hem omkleden, waarbij ze verscheidene bloeduitstortingen overal op het lichaam zagen. Vele plaatsen waren zwartgeblakerd (ernstige brandwonden), en veel brandwonden begonnen te verzweren. De volgende ochtend was zijn toestand nog verergerd. Hij murmelde: “Nik uste diat hiltzekotan nagoela, ik denk dat ik sterf.”

Ik stop hier die huiveringwekkende getuigenis, want er is niets menselijks aan, maar het komt wel op het palmares van de “Benemérita” zoals de Guardia Civil genoemd wordt (vertaling van benemérita: verdienstelijk, prijzenswaardig).

Volgens de Commissie voor de Mensenrechten te Madrid hebben 73 politieagenten deelgenomen aan, wat ik noem, de “lynchpartij”. Slecht twee werden in staat van beschuldiging gesteld en beide werden vrijgesproken. Later kregen zij toch 7 maanden cel (vergelijk met het volgende: een opinieartikel in een krant schrijven, levert een bod op van 96 jaar cel).

Na het ontslag van Suárez in 1981 werd hij als premier opgevolgd door Leopoldo Calvo Sotelo y Bustelo. Tijdens de stemming in de Cortes over de kandidatuur van Sotelo op 23 februari 1981 werd het parlement bezet door kolonel Antonio Tejero. Deze feiten zijn algemeen bekend als de Staatsgreep 23-F.

Onder impuls van Felipe González Márquez (*), die voor een indrukwekkende facelift van de PSOE zorgde, liepen de verkiezingen van 28 oktober 1982 uit op een links-rechtse polarisatie. De PSOE behaalde de absolute meerderheid (48,11%) met 202 zetels, maar vond tegenover zich het vrijwel gesloten rechtse blok van Allianza Popular (voorloper van de PP-Partido Popular) van Manuel Fraga Iribarne. Bij de regeringsformatie van de regering Felipe González (1982-1996) plaatste de PSOE bekende anti-Baskische lui op sleutelposities: zo werd de oud-Franquist Barrionuevo aangesteld tot minister van Binnenlandse Zaken en werd de als Spaans centralist bekend staande technocraat Tomas de la Quadra benoemd tot minister voor de autonome regio's.

(*) Felipe González Márquez

Felipe González Márquez (Dos Hermanas (Sevilla, 5 maart 1942) is een Spaans advocaat en politicus. Van 1982 tot 1996 was hij premier (presidente del gobierno) van Spanje en van 1974 tot 1997 secretaris-generaal van de PSOE, de Spaanse Socialistische Arbeiderspartij.

Bij aanvang van zijn studietijd was González christendemocraat en lid van twee rooms-katholieke organisaties. In 1962 trad hij toe tot de PSOE onder de schuilnaam "Isidoro". De PSOE was sinds 1939, het begin van het Franco-regime, illegaal. Van 1965 tot 1969 was González lid van het PSOE-comité in de provincie Sevilla. In 1966 studeerde hij af in de rechtsgeleerdheid en daarna verdedigde hij arbeiders in rechtszaken. In deze tijd organiseerde hij ook manifestaties aan de Universiteit van Sevilla. In 1969 trouwde hij met Carmen Romero.

In 1969 werd hij lid van het nationale comité van de PSOE en vanaf 1970 was hij onderdeel van het uitvoerend comité. Vanwege zijn deelname aan protesten tegen dictator Franco werd hij in 1971 gevangen gezet.

Op het PSOE-congres in Suresnes (Frankrijk) in 1974 werd Felipe González tot secretaris-generaal van de PSOE gekozen. Dit betekende een overwinning van de jonge hervormingsgezinde vleugel over de traditiegerichte partijveteranen. Na de dood van Franco in 1975 werd González binnen het "Platform voor democratische convergentie" één van de leiders van de democratische oppositie, die in maart 1976 tot een overgangsregering toetrad. De PSOE werd in februari 1977 gelegaliseerd en nam op 15 juni deel aan de eerste algemene verkiezingen na het Francoregime. De partij kreeg daarbij 29,2% van de uitgebrachte stemmen en 118 zetels in het parlement, waarmee González oppositieleider werd.

Hij beijverde zich voor de omvorming van de marxistische PSOE tot een moderne socialistische partij, die alle lagen van de samenleving moest kunnen aanspreken. In november 1978 werd hij vicepresident van de Socialistische Internationale. Bij de nieuwe verkiezingen op 1 maart 1979 consolideerde de PSOE met 30,5% van de stemmen en 121 parlementszetels haar positie, maar ze bleef in de oppositie. González trad op het partijcongres van 17 mei terug als secretaris-generaal, echter hij werd op een speciaal bijeengeroepen congres met 85,9% van de stemmen van de afgevaardigden opnieuw in het ambt gekozen.

Op 28 oktober 1982 won de PSOE 48,3% van de stemmen en daarmee 202 van de 343 parlementszetels. Op 2 december werd Felipe González als opvolger van Leopoldo Calvo Sotelo minister-president, en Alfonso Guerra zijn plaatsvervanger. De nieuwe regering wekte bij de Spaanse bevolking hoge verwachtingen over politieke verandering. González was zich ervan bewust dat hij voor een enorme uitdaging stond. In zijn regeringsverklaring stelde hij, dat 'Spanje zich moest ontworstelen aan een erfenis van eeuwen van achterlijkheid, repressie en isolement'. Onder González’ regering werd onderwijs verplicht en gratis voor alle Spanjaarden tot 16 jaar, het universitair onderwijs bevorderd, een hervorming van het sociale zekerheidsstelsel doorgevoerd en abortus gedeeltelijk gelegaliseerd, wat op weerstand stuitte bij de rooms-katholieke kerk.

In januari 1983 werden op voorstel van president Garaikoetxea (PNV) voorbereidende vergaderingen gehouden tussen de PNV, Herri Batasuna en de PSOE, met het oog op het voeren van rechtstreekse besprekingen over het Baskische probleem. De PSOE werd gedwongen om aan deze gesprekken deel te nemen, onder druk van de publieke opinie, die een weigering vanwege de socialisten niet zou begrepen hebben.

Al vlug echter bleek dat de socialisten niet bereid waren om over het vijfpuntenprogramma van Herri Batasuna (het KAS-Alternatief) te praten: er kon alleen gediscussieerd worden binnen het kader van de Spaanse grondwet, die niet door een meerderheid van de Basken was goedgekeurd en die geen ruimte liet voor onderhandelingen. Het thema "Navarra" bijvoorbeeld, was taboe. Toch was Herri Batasuna onmiddellijk akkoord om aan tafel te gaan zitten, op voorwaarde dat de onderhandelingen publiek zouden zijn. Dit om te voorkomen dat achteraf zou gezegd worden dat HB onredelijke standpunten had ingenomen. Onder die voorwaarde wilde de PSOE echter van geen onderhandelingen horen, en ze haakten meteen af. Ook het leger liet, bij monde van het hoofd van de Guardia Civil, generaal Aramburu Topete, verstaan dat de regering niet met de Basken behoorde te onderhandelen.

De virulente anti-Baskenhouding van de PSOE bleek ook uit de toename van de repressie. In het weekblad "lnterviu" beschuldigde de minister van Binnenlandse Zaken van de Baskische regering, de socialisten ervan het politieke geweld in de hand te werken door de middeleeuwse foltermethodes verder te laten gedijen. Tussen november 1982 en april 1983 waren er niet minder dan 160 officiële klachten van slachtoffers, meestal vergezeld van een medisch attest. Een absoluut record en een hallucinant cijfer, als men weet dat de meeste slachtoffers geen klacht durven indienen.

Precies tien jaar na de aanslag op Carrero Blanco, in december 1983, valt de Spaanse socialistische premier Felipe González fel uit tegen diezelfde ETA en plakt er het etiket "fascisme" op. ("Isidro", de schuilnaam van Felipe González, bestreed vroeger ook, ondergronds, dezelfde vijand als ETA: de dictatuur. Maar ETA wilde meer en dat begrepen de socialisten niet toen ze later aan de macht waren). Na een schuchtere liberaliseringperiode werd de klok teruggezet. Opnieuw verblijven honderden ETA-leden of vermeende "Etarras" in Spaanse kerkers. Weer wordt er massaal gefolterd in de politiecommissariaten, zelfs op een nog geraffineerder manier dan ten tijde van Franco. In 1973 had de wereldopinie sympathie voor de Baskische verzetslieden van ETA. Tien jaar later worden ze door een groot gedeelte van de wereldopinie gelaakt en naar gelang de context "marxistische sluipmoordenaars" of "nostalgische fascisten" genoemd.

De jaren 80 zijn voor veel Baskische nationalisten ontaard in een waar bloedbad. De "vuile oorlog" woekerde in alle brutaliteit en die tactiek werd geruggensteund van uit de hoogste kringen in de socialistische regering. De grenzen van de democratie werden ver overschreden. Te ver! Ik heb een meer gedetailleerd verslag gemaakt over die periode in een afzonderlijk hoofdstuk (zie rubriek "Staatsterreur").

Iñaki Ojeda Martin de Butron

"Txapel"

+16 februari 1984

Iñaki Ojeda Martin de Butron, “Txapel” werd geboren in Portugalete in 1964. Hij nam al deel aan de Semana pro-Amnistia in 1977. Later vervoegde hij de jeugdorganisatie Jarrai en richtte een eigen groepje op met als doel sabotagewerk tegen de onderneming Iberduero, die de kerncentrale van Lemoiz wilde bouwen. Hij werd opgemerkt door ETA en ze vroegen hem op een afspraak. Onderweg daar naartoe werd hij gearresteerd, zwaar gefolterd en veroordeeld tot 6 jaar cel. In de gevangenis kon hij zijn passie voor de literatuur verder ontwikkelen. Hij schreef in de gevangenis van Puerto de Santa Maria diverse dichtbundels, maar een grote hoeveelheid van de dichtbundels werden door afgestompte en lompe cipiers vernietigd. In 1983 werd hij vrijgelaten, integreerde in ETA en dook onder. Op 16 februari 1984 kon de politie hem lokaliseren in een wijk te Barakaldo. Na een hevig salvo door de politie werden twee van zijn vrienden zwaar gewond. Omsingeld, wilde hij negotiëren over zijn overgave. Hij moest ongewapend naar buiten komen en zich tegen een muur plaatsen…Onmiddellijk werd hij onder vuur genomen door de GEOS, Grupo Especial de Operaciones (een soort groep Dyane) en doorzeefd met kogels. Een politie in burger, pistool in de hand, naderde “Txapel” en schoot nog eens 6 maal in de hartstreek. Het autopsierapport spreekt van 19 kogelinslagen in zijn lichaam. Hij is 20 jaar geworden.

Ziehier een gedicht van hem, geschreven in de gevangenis van Puerto de Santa Maria.

No me callarán

El día que se acabe

la tinta de mi pluma

escribiré con mi sangre,

la usaré en el papel.

Cuando se me acabe

el papel

escribiré la sangre

sobre mi carne

Pero nunca me callarán.

Ze zullen me niet doen zwijgen

De dag dat

de inkt van mijn pen opdroogt,

zal ik met mijn bloed schrijven,

ik zal het gebruiken op papier

De dag dat ik

geen papier meer zal hebben

zal ik met bloed schrijven

op mijn vlees

Maar nooit zullen ze me doen zwijgen

Jean Pierre Leiba

+1 maart 1984

Op 1 maart 1984 werd de spoorwegarbeider, Jean Pierre Leiba, met één schot in het hart vermoord te Hendaye (Iparralde). In het proces dat daar op volgde waren de verklaringen van de twee kroongetuigen, de politieagenten Eduardo Luengo en Angel Sánchez Molina, doorslaggevend voor “het groene spoor”, een spoor dat leidde naar de Guardia Civil met de groene uniformen.

In 1985 had de Audiencia Nacional weliswaar Daniel Fernández Aceña en Mariano Moraleda veroordeeld tot 30 jaar cel, maar de aanstichters, de opdrachtgevers bleven buiten schot.

Commissaris Eduardo Luengo verklaarde o.a. dat zijn ex-chef, commissaris Manuel Céspedes (ex-afgevaardigde van de regering in Melilla en ex-chef van de Veiligheid van Felipe González), hem tijdens een maaltijd opbiechtte dat de president van de regering en andere leden van de PSOE een strategie van staatsterrorisme aan het uitwerken waren om ETA te lijf te gaan (lees uit te schakelen), gebruik makend van alle materiële en menselijk bronnen, van de Guardia Civil, van de politie, van de veiligheidsdienst CESID, van huurlingen, van neofascisten, van maffiosi…

Voordien was al uitgelekt dat Hernández Rubio en Navascués (Guardia Civil) wapens hadden geleverd aan het doodseskader dat verantwoordelijk was voor de dood van Jean Pierre Leiba, en de opdrachtgever was hier andermaal de generaal van de Guardia Civil, Enrique Rodriguez Galindo. Naderhand, na zijn getuigenis, kreeg commissaris Eduardo Luengo in de Madrileense club “Abascal” een anoniem telefoontje waarin met klem aangedrongen werd zijn getuigenis t.o.v. Felipe González te herzien, of dat zijn leven, en dat van zijn familie, in gevaar zou zijn. Iedere dode is een tragische en traumatische gebeurtenis, maar het feit dat Jean Pierre Leiba een gewone huisvader was, werkzaam bij de spoorwegen en hoegenaamd niets met ETA te maken had, maakt die tragiek nog indrukwekkender.

Volledigheidshalve: Jean Pierre Leiba had wel een werkmakker, Pedro Mari Isart Badiola, "Pelitxo", die lid was van de "CCAA" (Comandos Autónomos Anticapitalistas).

Op 22 maart 1984, in volle "vuile oorlog" greep een moord plaats die zonder enige twijfel een moord met voorbedachte rade kan bestempeld worden. Vier jongeren van de "CAA"-Comandos Autónomos Anticapitalistas werden koelbloedig afgemaakt door de Spaanse Politie, mogelijk bijgestaan door leden van de Guardia Civil in burgerkleding.

Tomás Pérez Revilla

GAL slaat toe

15 juni 1984

Tomás Pérez Revilla werd geboren te Bilbao op 17 december 1937. Toen hij 3 jaar was stierf zijn vader, een republikeins militant, in de gevangenis van Montjuich. In 1966 werd Revilla vrijwilliger voor ETA. Hij werd het slachtoffer van de doodseskaders van GAL op 15 juni 1984. Hij overleed aan zijn verwondingen op 28 juli 1984.

Alles begon op 22 mei 1984. Op die dag kwam de Franse politiecommissaris Roger Boslé een ontmoeting op het spoor tussen Jean Philippe Labade en José Amedo op de 'col de Ibardin’, een 20 kilometers van Hendaya. De mannen van Boslé namen foto’s van de Spaanse subcommissaris José Amedo en van de Franse huurling Jean Philippe Labade, onder contract bij GAL. Na een paar dagen onderzoek werd de nummerplaat van de wagen geïdentificeerd als behorende tot de Jefatura Superior de Policía de Bilbao. Een drietal weken later, op 15 juni 1984, verscheen GAL opnieuw ten tonele in het zuidoosten van Frankrijk. Omstreeks 12:00 u werd een explosie gehoord op de Avenue Carnot te Biarritz toen een motorbestuurder een wagen inhaalde. In de wagen zaten Tomás Pérez Revilla en Ramón Orbe Etxeberría. Balans: Revilla en Orbe werd zeer ernstig gekwetst. Revilla overleed aan zijn verwondingen op 28 juli 1984.

De dag voor de aanslag door de doodseskaders van GAL was er in Madrid een Frans-Spaanse topbijeenkomst geweest tussen de socialistische ministers José Barrionuevo (ESP) en Gastón Deferre (FR).

De dag na de aanslag werden de daders, Jean Philippe Labade en de huurlingen Patrick de Carvalho, Roland Sampietro en Jean Pierre Bounin, opgepakt. Uit de verklaringen van Labade zelf, en van zijn ex-vrouw Jeannete Cassiede, bleek dat hij de verbindingsman was tussen de “koepel” van Binnenlandse Zaken in Spanje en de huurlingen die opereerden voor GAL. Portugese politiediensten hadden in 1985 ook ontdekt dat Labade 4 Portugese burgers had geronseld om een reeks aanslagen tegen Etarras voor te bereiden. Volgens de Portugese Justitie bleek uit verklaringen dat in de rekruteringszaak José Amedo en Míchel Domínguez betrokken waren, en dit in samenwerking met de geheime diensten van Portugal, de DINFO (Divisão de Informações).

De moord op Tomás Pérez Revilla was niet de eerste poging. Reeds in 1976 werd hij, zijn vrouw Felisa Zubiñaga en een zoon beschoten door een ander doodseskader, het Batallón Vasco Español (BVE), met machinegeweren Ingram M-10. Beide volwassenen werden toen zwaar gewond.

In mei 1985 keurt het Ministerie van Openbare werken het project “Embalse de Itoiz” en “Canal de Navarra” goed. De regering van Navarra lanceerde de projecten “Embalse de Itoiz” en “Canal de Navarra” met een dubbel objectief:

  1. Een einde maken aan de chronische problemen van droogte en daarmee gepaard gaande schaarste aan water in de centrale en zuidelijke zone van het gebied.

  2. Drinkbaar water voorzien voor de totale omgeving van Iruñea-Pamplona.

Daarom werd er geopteerd voor een stuwmeer. Uit de 173 mogelijke plaatsen werd Itoiz geselecteerd, omdat hier het grootste rendement kon verwezenlijkt worden. Om eenzelfde capaciteit te simuleren, zou het noodzakelijk zijn 20 stuwmeren van gemiddelde capaciteit te bouwen.

“♫ Sarri ♫, ♫ Sarri ♫, ♫ Sarri ♫”

7 juli 1985

Kort voor 7 juli 1985 waren er tijdelijk 2 ETA-gevangenen omwille van familiale omstandigheden vanuit de gevangenis van Herrera de la Mancha overgebracht naar de gevangenis van Martutene. Het ging om Joseba Sarrionandia, “Sarri” en Iñaki Pikabea, “Piti”. Met het oog op de feesten van Sanfermin had de directeur ’s middags, 7 juli 1985, een optreden voorzien van de Baskische zanger, Imanol Larzábal.

Om 12.15 uur, waren de begeleidende auto’s van Imanol binnengereden en toen een tijdje na het concert opnieuw teld werd keken de cipiers verrast op omdat ze plots 2 gevangenen minder hadden! “Sarri” en “Piti” bevonden zich op dat ogenblik namelijk al een héél eind van de gevangenis vandaan. Ze waren beiden naar buiten gedragen in de geprepareerde versterkers van Imanol! Als een lopend vuurtje verspreidde het nieuws zich door Baskenland en een schaterlach steeg op. Gelukte vluchtpogingen hebben altijd al een epische en een romantische component. Vooral omdat de spot gedreven kan worden met de overheid. Maar naar buiten gedragen worden, dat geluk zullen nog maar weinig gevangenen gehad hebben! Joseba Sarrionandia had, ondanks zijn jonge leeftijd, al enige faam als schrijver. Hij was leraar en lid en stichter van verschillende literaire tijdschriften. Het jaar van zijn arrestatie had hij 3 belangrijke literaire onderscheidingen gekregen. Pikabea zat al sinds 1978 vast en was in 1981 tot 33 jaar veroordeeld. Een jaar eerder was hij voor de partij Herri Batasuna tot Baskisch parlementariër verkozen.

Meteen na de verdwijning werden niet alleen Imanol opgepakt, maar verder nog de schrijver en journalist, Josu Landa en nog vier anderen. Allen werden ze bedreigd met foltering en met de arrestatie van familieleden en tegen Imanol zegden ze: “Je bent die klootzak die Etarras helpt ontsnappen en daarvoor ga je zwaar betalen.1021; Landa werkte o.a. voor het bekende blad “Argia” en voor de intussen gesloten krant EGIN. Hij was nog maar 24 jaar. Toen hij op de redactie van Argia vernam dat de politie hem thuis was komen, zoeken ging hij zich aanmelden bij de Burgerlijke Regering en vernam daar dat hij gearresteerd was. Uiteindelijk bleef hij als enige aangehouden. Meteen ging er een solidariteitsactie van start en de handtekeningen op de lijst waren o.a. die van Joan Mari Torrealdai (later opgepakt na de sluiting van de krant “Egunkaria”), de advocaat Elosua, José Luis Alvarez Enparantza, “Txillardegi”, chef redacteur van Egin, Luis Núñez, de antropoloog-priester Jose Miel Barandiaran, schrijvers als Eva Forest, Alfonso Sastre, Bernardo Atxaga, de zangers Benito Lertxundi, Erramun Martikorena en Imanol zelf, maar ook politici en andere bekende personen, niet enkel uit Baskenland maar ook uit Catalonië en zelfs uit Spanje. Deze massale steun zorgde ervoor dat Landa 10 dagen later werd vrijgelaten. De directeur stond toen al 4 dagen op straat! Binnen de gevangenis werd de ontsnapping dagenlang gevierd.

Lourdes en Josu Landa schreven over de gebeurtenis een liedje dat vandaag nog steeds op elke dorpskermis gespeeld wordt. Het werd op muziek gezet door F. Hibbert. Fermín Muguruza die het zong en op plaat zette, kreeg er van de azijnpissers van AVT-Slachtoffers van het Terrorisme een juridische klacht voor aan zijn broek!

Ez dakit zer pasatzen den

Azken aldi hontan

Jendea hasi dela dantzatzen sarritan

Zerbait ikustekoa du

Bi falta direlakoz

“recuento generalean”

Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri

Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri askatu

Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, viva tú

Irratikoak han ziren

Emitizen zuzenean

Paella jango zutela

Eta pit ta Sarri bere muturretan

Saltzan zeudela konturatu gebeak

Sarri, Sarri, Sarri,…

Zalai dugu sortzea

Doinu gozoagorik

Sarri dio herriak txanpainaz ospaturik

Iruñeko entzierroa

desentzierroa hemen

zapi gorriak

zerua du estaltzen

Ez dakit zer pasatzen den

Azken aldi hontan

Jendea hasi dela dantzatzen sarritan

Zerbait ikustekoa du

Bi falta direlakoz

“recuento generalean”

Ik weet niet wat er

de laatste keer gebeurde

dat de mensen steeds maar sarri begonnen te dansen

Het moet er iets mee te maken hebben

dat er 2 ontbraken

bij de “algemene telling”

Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri

Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, vrij

Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, Sarri, jij leve lang

De radio zond het rechtsreeks uit

dat ze paëlla aan het eten waren

terwijl Piti en Sara

voor de ogen van iedereen

de benen namen zonder dat iemand het zag

Sarri, Sarri, Sarri,…

Het valt me moeilijk om te stoppen

Met de mooie klank van dit lied

In Pamplona vieren ze de opsluiting (“entzierroa”)

met champagne

Terwijl ze hier hetzelfde doen voor een vlucht (“des-entzierroa”)

Met rode halsdoekjes

Ik weet niet wat er

De laatste keer gebeurde

Dat de mensen steeds maar sarri begonnen te dansen

Het moet er iets mee te maken hebben

Dat er twee ontbraken

Bij de “algemene telling”

Op 26 november 1985 werd Mikel Zabalza, samen met zijn vriendin, Idoia, twee boers, Aitor en Patxi, en een neef, Manuel Vizcay, in Donostia-San Sebastián opgepakt door de Guardia Civil. Zij werden overgebracht naar de Guardia Civil-kazerne van Intxaurrondo (in de buitenwijken van diezelfde stad) om "ondervraagd" te worden. Mikel Zabalza werd dood teruggevonden. Volgens de Guardia Civil had hij proberen te ontsnappen.

Josu Retolaza Loidi

+19 mei 1987

Josu Retolaza Loidi werd in Eibar geboren in 1952. Op 13-jarige leeftijd deed hij zijn intrede in het Seminario de Asensio te Logroño om later, op 17-jarige leeftijd naar het seminarie van Irún over te stappen. Twee jaar later zag hij het voor bekeken en zonder een reden op te geven, keerde hij terug naar de “burgerlijke staat”. Wel belangrijk om weten is dat zijn “uitstap” samenviel met het Proces van Burgos, toen heel wat Baskische priesters zich mobiliseerden om te protesteren, om ETA-vrijwilligers onderduikadressen te bezorgen of om hen te helpen vluchten naar Iparralde.

Na zijn legerdienst bij de División Acorazada Brunete in Madrid ging hij alleen wonen. Iedereen was stomverbaasd te horen dat hij toegetreden was als vrijwilliger voor ETA. Hij werd gearresteerd, in het bezit van wapens, en tot 20 jaar cel veroordeeld. In de gevangenis werd een eigenaardige vlek op zijn rug ontdekt, men dacht dat het een puist was of een wrat. Er werd hem een product toegediend, maar de “wrat” werd groter en veranderde van kleur. Veel te laat en als gevolg van nonchalance werd huidkanker vastgesteld. Hij werd in 1986 overgebracht naar een sanatorium in Donostia waar hij terminaal werd verklaard. Terug in vrijheid verhuisde hij naar Deba en genoot hij nog een tijdje van de zee. Hij overleed in Deba op 19 mei 1987. Hij was 35 jaar geworden.

Op 12 januari 1988 werd het "Pacto de Ajuria Enea-Para la normalización y pacificación de Euskadi" (Voor de normalisatie en de pacificatie in Euskadi) ondertekend. Het grondprincipe was: "Er wordt geen politieke prijs betaald voor het geweld". Herri Batasuna ondertekende niet.

De lehendakari José Antonio Ardanza leest het communiqué voor op de trappen van het paleis Ajuria-Enea.

Foto: vanaf links: Javier Madrazo (IU) , Carlos Iturgaiz ( PP ) , Javier Arzalluz ( PNV ) , Ardanza , Ramón Jáuregui (PSOE) en Carlos Garaikoetxea (EA).

In 1989 waren er schuchtere pogingen om de dialoog (zie hoofdstuk: "Historiek vredesproces") tussen de regering en ETA aan te vatten, met als doel de tegengestelde standpunten dichter tot elkaar te brengen. Gedurende de gesprekken in Algiers, die 3 maanden duurden, werd een wapenstilstand in acht genomen. Bij het afspringen van de onderhandelingen, werden de wapens opnieuw opgenomen, omdat Madrid zich niet aan de afspraken zou hebben gehouden…

Op 22 mei 1989 ging de gevangenenspreiding

officieel van start

Enrique Múgica Herzog werd geboren in Donostia-San Sebastián op 20 februari 1932. In de vijftiger jaren was hij medeorganisator van een universitair congres van Jonge Schrijvers. Dit bracht hem gedurende 3 maanden in de cel. Franco en zijn dictatuur gaven de voorkeur aan mensen die niet konden lezen. “Schrijven” was al helemaal een staatsgevaarlijke bezigheid. De latere strijd tegen de dictatuur bracht Múgica Herzog nog vier maal in de cel en wel voor een totaal van 2,5 jaar.

Múgica Herzog was jarenlang volksvertegenwoordiger voor de provincie Gipuzkoa (hoofdstad: San Sebastián). In 1988 werd hij door Felipe González “geroepen” om het Spaanse ministerie van Justitie te leiden. Een Baskische Socialist op Justitie… Als buitenstaander, begaan met “het conflict”, ga je dan even dromen van “betere tijden”. Maar je kent dan de haat van de Spanjaarden ten overstaan van de Baskische nationalisten nog niet. De mix van Bask (Múgica) en Jood (Herzog) in een Socialistische partij zorgde voor een onverwachte “wending”.

Nadat in mei 1989 de onderhandelingen van Algiers, tussen de Spaanse Regering González en ETA mislukt waren, kwam de Múgica Herzog op 15 mei 1989 met het bericht dat Spanje een nieuwe strategie zou toepassen inzake gevangenenpolitiek: de “SPREIDING”. Die nieuwe strategie werd door de socialistische regering van Felipe González officieel goedgekeurd op 22 mei 1989. Bekende gevangenen van dat ogenblik als Arnaldo Otegi, Mitxel Sarasketa of Koro Egibar waren al eerder overgebracht naar de andere kant van het Iberisch Schiereiland, maar de spreiding zou vanaf nu algemeen worden. Méér dan “vermeldenswaard” was wel dat de Baskische Regering, o.l.v. de toenmalige Lehendakari, Ardanza, hiermee akkoord ging.

De enige bedoeling was de leefomstandigheden van de radicale politieke gevangenen zo slecht mogelijk te maken. Isolatie van (de familie in) Baskenland en isolatie van de andere politieke gevangenen.

Zo werd Koro Egibar, gearresteerd in 1982, in 1988 naar Badajoz overgebracht waar ze 11 maanden in isolement zat. Vier maanden mocht ze zelfs de cel niet uit omdat ze weigerde zich volledig uit te kleden bij controles. Nadat een rechter haar (en anderen) in het gelijk stelde, werd ze gewoon overgebracht naar Almería, waar alles opnieuw begon. Het was een snikhete augustusmaand, maar wegens dezelfde weigering werd hen het douchen verboden! Dit duurde eveneens 4 maanden.

Mikel Sarasketa werd al in 1985, nog vóór de echte spreiding van kracht werd, als “voorbeeld” gesteld. Na een tijdje werden sommige gevangenen overgebracht vanuit het Zuiden naar het Noorden! Spanje wilde op die manier een wig drijven tussen de “harde” en de “meegaande” gevangenen die “beloond” werden. De “harden” werden in de verleiding gebracht hun ideeën af te zweren. Het gevangenencollectief moest gebroken worden. Met Mikel Sarasketa hadden ze een verkeerde keuze gemaakt: Tijdens de 20 jaren die hij “zat”, leerde hij niet minder dan 18 Spaanse gevangenissen van binnen kennen en daarbij werd hij 33 keer versleept! De eerste jaren zat hij o.a. in Tenerife (een trip vanuit Baskenland naar het eiland, voor een bezoek van een half uur, duurde bijna een week!), in Ceuta, de Spaanse enclave in Afrika (idem dito), Almería, Puerto I en Puerto II…

Arnaldo Otegi, de huidige woordvoerder van Batasuna en tot voor kort volksvertegenwoordiger voor die groep, herinnert zich nog dat hij in die tijd in de gevangenis van Herrera zat. “Het was twee weken vóór Kerstmis, en we waren in hongerstaking. Tijdens het luchten gingen we onder elkaar wedden hoe lang het zou duren vooraleer ze ons uit elkaar zouden halen. Ik hield het op Kerstmis omdat ze ons op die manier psychologisch dachten te treffen. En zo gebeurde het ook. Ik werd naar Huelva versleept terwijl de rest naar Almería, Ceuta, Melilla en Granada moest.”

Otegi heeft het zestien jaar later in dit verband over de “ oorlogsstrategie van de PSOE en de PNV”. “Ze wilden de politieke positie van ETA en van het linkse nationalisme breken, maar we waren er ons van bewust en het hielp ons om front te blijven vormen.” Het gevolg was dat bij de Europese verkiezingen van 1987 Herri Batasuna het meeste stemmen haalde en dat opende de ogen van de PNV.

Binnen de gevangenissen werd er tegen de gevangenenspreiding hard “gevochten” in ongelijke omstandigheden. Het was een dure strijd die méér mensenlevens zou kosten dan het staatsterrorisme van GAL. Veel familieleden en vrienden verongelukten en gevangenen stierven aan kanker of aan andere ziektes ten gevolge van de onmenselijke levensomstandigheden. De spreiding mislukte dankzij de onverzettelijkheid van de Baskische strijders, maar ze is niet afgelopen. Er moet een andere strategie gezocht worden! De PNV moet meewerken om de 720 politieke gevangenen die in Frankrijk en Spanje zitten in Baskische cellen te krijgen…

>>>>>>>>