La Guerra Civil 1936-1939

A las cinco de la tarde.

Eran las cinco

en punto de la tarde...”

Federico Garcia Lorca: "Llanto por Ignacio Sánchez Mejías"

Op 17 juli 1936, om 05.00u 's middags (a las cinco de la tarde), werd door Franco het startschot gegeven voor de "Alzamiento Nacional" (*) te Melilla. De top van de samenzweerders stond onder de leiding van generaal José Sanjurjo (plannenmaker, mislukte staatsgreep in 1932 en verongelukt een paar dagen later op 20 juli 1936). Zijn voornaamste medestanders waren Emilio Mola Vidal (het brein), Francisco Franco Bahamonde (de briljante generaal) en Gonzalo Queipo de Llano y Sierra. Op 18 juli 1936 was het de beurt aan het Spaanse vasteland.

Op 19 juli 1936, om 06.00 u 's morgens verklaarde generaal Mola de staat van oorlog in Pamplona. Navarra, één van de meest traditionele en conservatieve provincies van Spanje, bood bijna geen weerstand en de opstandelingen kregen hulp van de militaire eenheid van de Carlisten, Requeté. In Bizkaia bleef alles rustig. Er waren nog geen troepenbewegingen en de provincie bleef trouw aan de republiek, net zoals Gipuzkoa (generaal Mola had hier een serieuze vergissing gemaakt door te veronderstellen dat de PNV zich bij de opstand zou aansluiten). En dat zullen ze geweten hebben.

(*) Alzamiento Nacional

De Alzamiento Nacional of de start van de Spaanse Burgeroorlog, die van 1936 tot 1939 duurde, was een gewapend intern conflict op Spaanse bodem tussen republikeinen, communisten (met steun van de communistische Sovjet-Unie), anarchisten en internationale vrijwilligers enerzijds en zogenoemde nationalisten en monarchisten (met steun van Nazi-Duitsland en fascistisch Italië) anderzijds. Het totale dodental, inclusief de republikeinse zuiveringen en excessen gedurende de oorlog en de nationalistische repressie na afloop, bedroeg ongeveer een half miljoen mensen.

In 1931 werd in Spanje de Republiek (de 2de) uitgeroepen toen er na afloop van de verkiezingen rellen uitbraken en koning Alfonso XIII het land ontvluchtte. Hoewel formeel een democratie, was het land politiek instabiel, wat veroorzaakt werd door een sterke tegenstelling tussen links en rechts.

Aanvankelijk had links de meerderheid. Er werd een zeer linkse grondwet gesmeed, en betrokkenen bij de dictatuur van Miguel Primo de Rivera, waaronder Alfons XIII, werden streng gestraft. In november 1933 wonnen echter de rechtse partijen de verkiezingen, en veel maatregelen werden afgezwakt of teruggedraaid. Toen in oktober 1934 de (rechtse tot extreemrechtse) CEDA tot de regering toetrad, kwamen in diverse delen van het land linkse krachten in opstand. De opstand, waarin onder meer Catalonië zich onafhankelijk verklaarde, werd echter de kop ingedrukt.

In februari 1936 waren er nieuwe verkiezingen. De linkse krachten, verenigd in het Volksfront (Frente Popular), wonnen, en er kwam een nieuwe linkse regering, waarin ook de communisten zitting hadden. In het land heerste echter een wetteloosheid. De op zich niet zeer radicale regering kon of wilde niet optreden tegen excessief antiklerikaal geweld van de kant van extreemlinkse groeperingen. Toen de regering ook nog begon te snoeien in het dure officiersbestand (Spanje had relatief veel hoge officieren), was voor vele legerofficieren de maat vol.

De moord op de monarchistische politicus José Calvo Sotelo in juli 1936 vormde de aanleiding, en een groep officieren, aanvankelijk geleid door Emilio Mola, begint een staatsgreep. Het leger van Spaans Marokko, onder leiding van Francisco Franco, sloot zich bij de opstand aan, stak de Straat van Gibraltar over en rukte op naar het noorden. De burgeroorlog was van start gegaan.

Franco wordt beschuldigd

Het ligt niet in het bestek van deze webstek om verder uit te weiden over de krijgsverrichtingen die de "Campaña del Norte" worden genoemd. Toch wil ik een paar hoofdpunten onderstrepen. Navarra kwam dus onder het militaire bewind. Vanaf 17 augustus 1936 bombardeerden de oorlogsschepen "España", "Almirante Cervera" en "Velasco" de steden San Sebastián (Donostia) en Irún, bijgestaan door luchtaanvallen van de Italiaanse "Capronis". Op 26 augustus werd de definitieve aanval, van op land, ingezet tegen Irún, en dit werd in het voordeel van de opstandelingen beslecht op 2 september 1936. Twee weken later, op 13 september viel Donostia. De verovering van Gipuzkoa had de bevoorradingslijnen voor de Basken met Frankrijk afgesneden. Het front stabiliseerde en zo'n 50.000 mensen namen de vlucht naar Bizkaia. De repressie was gestart. Niettegenstaande de opstand in het teken van het "kruis" stond (kardinaal Gomá had de opstandige troepen gezegend en de opstand "La Cruzada", de kruistocht, genoemd) werden onmiddellijk na de verovering van Gipuzkoa, naast zovele anderen, 14 priesters tegen de muur gezet (eufemisme voor gefusilleerd).

Bleef nu alleen nog Bilbo (Bilbao) in Bizkaia, met uitweg over zee. Intussen werden op 31 maart 1937 de stad Durango (*) en op 26 april 1937 de stad Gernika gebombardeerd. Ook Otxandio (*) en Eibar kregen van hetzelfde laken een broek.

(*) Het vergeten Otxandio

Op 22 juli 1936, vier dagen nadat Franco de wapens had opgenomen, bij de Staatsgreep die de Burgeroorlog in gang zette, en bijna een jaar vóór het schandelijke bombardement op het Baskische stadje Gernika-Guernica op 26 april 1937, werden in Baskenland de eerste burgers gefusilleerd. Dit gebeurde in Otxandio, in Bizkaia, even ten zuiden van Urkiola. Het dorp vierde het feest van de patrones toen om 9 uur ’s morgens plots een paar vliegtuigen héél laag over het dorp vlogen. “Ze raakten bijna de kerktoren” zou een getuige later verklaren. De mensen gingen er helemaal in op en juichten de piloten toe die met hun handen terug wuifden. Plots lieten de vliegers enkele, in de zon glinsterende, objecten vallen. Op hetzelfde ogenblik waren er hevige explosies te horen. De mensen zochten een onderkomen onder de arcades van het gemeentehuis. Nadat de vliegtuigen verdwenen waren vonden de bewoners een 50-tal erg verminkte lijken. De mensen van Otxandio wisten niets van de oorlog en ze stierven wuivend naar de vliegeniers die met hun lading van de militaire basis van Recajo (La Rioja) waren gekomen.

Enkele dagen na het bombardement, op 30 juli, trokken twee jonge mannen van Otxandio, Esteban Elguezabal en José Cortabarría de bergen in om er de zondag en de daaropvolgende feestdag van San Ignacio door te brengen. Plots zagen ze een paar Requetés naar hen toekomen. Het kwam niet in hun hoofd om te vluchten, hoewel ze dat gemakkelijk gekund hadden. Tot hun allergrootste verbazing werden beiden gearresteerd en meegenomen naar Vitoria op beschuldiging…“spionnen” te zijn! Primitivo Estavillo werd in de buurt aangetroffen en werd eveneens opgepakt

“Ik werd officieel in kennis gesteld”, aldus de Jezuïet Alfonso Maria Moreno, “en trof hen, incomunicado (totaal afgezonderd, zonder bezoekrecht), aan in drie cellen waar ze op dat ogenblik al vier dagen zaten in afwachting van hun … executie! We brachten samen de laatste nacht door, het drietal en nog twee andere priesters. Om vier uur in de morgen droegen we de mis op aan een geïmproviseerd altaar. De tocht per bus naar de ‘plaats des gerichts’ was een hel voor ons allemaal, vooral het ogenblik dat de bus stopte, greep ons als het ware naar de keel. Het was een kerkhofmuur, het daagde al en het was fris. Met moeite konden we het vuurpeloton zien staan. Er stonden drie stoelen, maar Cortabarría weigerde te gaan zitten. Hij wilde staande sterven en zonder blinddoek. Estavillo stond in het midden met de armen gekruist voor het lichaam. Net vóór het salvo riep Cortabarría: “Gora Euskadi Askatuta” (‘Leve vrij Baskenland’). De twee anderen én de luitenant antwoordden ‘Gora’. De luitenant heette Echeverría. Het salvo van de zes geweren maakte een einde aan de drie jonge levens. Meteen daarna richtte de luitenant zich tot mij en zei heel serieus: “Als we op zulk een ogenblik geen rebelse kreet kunnen toestaan; wanneer dan wel!” De familie Estavilla nam bezit van het lichaam terwijl de twee anderen in de grafkelder van juwelier Abaitua werden bijgezet. Maar de toestemming hiervoor werd door de militaire gouverneur ingetrokken en zo kwamen ze in een massagraf terecht. Toen ik later alleen naar huis ging, begon ik te wenen. In mijn handen had ik het jasje dat Esteban Elguezabal me kort voor zijn dood gaf. Ik zag een verschrikkelijk onheil op dit Volk toekomen, maar het werd zwijgen en proberen er het beste van te maken

Op 24 juli 2006 werd in Otxandio de 70ste verjaardag van het bombardement herdacht. De Burgemeester van Otxandio, met de toch wel bijzondere naam Otxandiano (van Otxandio), zei dat dit maar een begin was. “Het wordt tijd dat de rechten van Baskenland als Volk gerespecteerd worden”. Wat verder wilde hij “iedereen die gestreden had voor de vrijheid in herinnering brengen”. Zeer toepasselijk en origineel begon de herdenking met het overvliegen van verschillende vliegtuigjes die een gedicht over het bombardement, geschreven door Xabier Olaso, naar beneden lieten dwarrelen. Op de Txalaparta (een eeuwen oud Baskisch instrument) en de viool werd het lied van de Baskische soldaat (Eusko Gudariak) gespeeld.

Kan dit treurig, fiere lied beter gespeeld worden dan op de sonore toon van de Txalaparta (zie foto links) en een

wenende viool? Liederen van Antxon Valverde en José Angel Irigarai zorgden voor een overvloed aan emotie bij de circa honderd overlevenden op het Andikonaplein. De burgemeester nam geen blad voor de mond toen hij zei dat “de slachtoffers van de Burgeroorlog steeds een tweederangs behandeling kregen, maar dat het nog erger gesteld was met de bewoners van Otxandio die niet eens de geschiedenisboeken haalden! Het heeft 70 jaar geduurd vooraleer we de namen kenden van degenen die het bombardement uitvoerden. Het waren historici en niet ‘Justitie’, zoals dat in een democratie hoort te zijn, die uit zochten wie deze en andere barbarijen gedurende de Burgeroorlog en de Francodictatuur uithaalden”. “We moeten de mantel van het stilzwijgen weghalen die door Franco en door een valse ‘overgang naar de democratie’ werd opgelegd. Tijdens de volgende vijf jaren, in het vooruitzicht van de 75ste verjaardag, moet alles uitgeklaard zijn. Niet om oude wonden open te rijten, maar om al wat voorviel aan de volgende generatie uit te leggen".

Bron: ter beschikking gesteld door W. Hensgen

Durango

31 maart 1937

Het doodgezwegen bombardement

Iedereen kent het bombardement op Gernika, al veel minder mensen weten nog iets van het bombardement op Otxandio op 22 juli 1936, en bijna niemand herinnert zich nog het bombardement op Durango.

Op 31 maart 1937 begon het offensief van Generaal Mola tegen de “verradersprovincies” Bizkaia en Gipuzkoa. Een wraakroepend onderdeel daarvan was het bombarderen van Durango, de eerste systematische aanval op een dorp.

Het begon om 8:30 u ’s morgens toen vier Junkers en negen jachtvliegtuigen boven Durango scheerden. In een half uur tijd was het resultaat verwoestend: vooral de zone tussen het klooster Santa Susana, de kerk San José van de Jezuïeten, en de omgeving tot aan de rivier werden zwaar getroffen. In San José stierven tijdens de mis 27 gelovigen en de celebrant, in de kerk Santa María een gelijkaardig aantal slachtoffers, in het klooster Santa Susana van de Augustinessen kwamen 14 kloosterzusters om het leven. In de namiddag kwamen de vliegtuigen terug en de balans was 130 doden ter plaatse en 110 de dag nadien, als gevolg van de verwondingen. Het aantal doden liep uiteindelijk op tot meer dan 400. Op 2 april 1937 werd er nog een vervolg aan gebreid. Opnieuw werd toegeslagen met als gevolg 520 doden en 750 zwaargewonden.

De plannen van de Generale Staf werden perfect uitgevoerd: de bevolking terroriseren.

De televisiezender “Euskal Telebista” heeft op 1 april 2007 op ETB-1 en op 5 april 2007 op ETB-2 een documentaire uitgezonden (coproductie van Digytal Audiovisuales, EiTB en de gemeente Durango) over de gebeurtenissen. Foto's, zie hier.

De gevangenis van Zamora

Na de val van Bilbo-Bilbao op 19 juni 1937 trok de nieuwe burgemeester, de Franquist José María Areilza, in zijn eerste toespraak als volgt van leer:

De verschrikkelijke nachtduivel, Euskadi genaamd, is gevallen, verslagen, overwonnen, en voor altijd! Het is moeilijk te zeggen wat het meest afstotende aan die nachtmerrie is geweest: de criminele wreedheid van de roden, met hun Aziatisch barbarendom of de geraffineerde hypocrisie van de nationalistische Basken, met in hun kielzog een processie van soutanes en gewijd water…”

Tijdens de Francodictatuur bestond er een gevangenis in Zamora exclusief voor priesters. Het numerieke overwicht dat Baskische priesters te beurt viel, zal niemand verwonderen. Veel van die Baskische priesters hadden zich tijdens de burgeroorlog verzet tegen de rebellie van Franco en konsoorten, of op zijn minst geen hulp geboden en tijdens de dictatuur waren er heel wat die opkwamen voor de rechten van de Basken.

In 1960 verspreidden 339 priesters een pamflet met kritiek op het Francoregime, met onder andere de verwijzing naar martelpraktijken.

  • Javier Kalzada en Jon Etxabe, opgesloten in Zamora, stonden terecht op het Proces van Burgos.

  • Alberto Gabikagogeaskoa werd opgesloten wegens het verspreiden van illegale propaganda (wat dat ook mogen betekenen) en voor een subversieve homilie.

  • Felipe Izaguirre en Juan MªZulaika, twee franciscanen, deelden hetzelfde lot omdat zij deelgenomen hadden aan een Aberri Eguna (dag van het Baskisch vaderland).

  • Domingo de Artetxe had aan de gemeente in Múgica gevraagd om geen Spaanse vlag uit te hangen in zijn parochie Gorizika.

  • Imanuel Oruemázaga had een Spaanse vlag verwijderd van het hoofdaltaar.

  • José Mª Madariaga werd voor een gelijkaardig feit opgesloten.

Verscheidene priesters werden opgesloten omdat ze deel genomen hadden aan hongerstakingen ten gunste van politieke gevangenen.

Het is onmogelijk om hier in dit korte bestek alle priesters op te noemen. Feit is dat de brutaliteit van het bloeddorstige regime van Franco velen onder hen in de armen van ETA gedreven hebben. ETA dat toen nog op een enorme steun van de bevolking kon rekenen.

Op 27 oktober 1936 werd bij decreet een Baskisch Leger op poten gezet. Een Baskische soldaat werd "Gudari" genoemd. Sedert de val van Irún en Donostia was Bilbo omgeturnd tot een versterkte stad: de "Cinturόn de Hierro". Het mocht niet baten. Door het verraad van kapitein (ingenieur) Alejandro Goicoechea, die overliep naar de opstandelingen en de zwakke punten van de Cinturόn prijsgaf, viel Bilbo in handen van de militairen.

Op 18 juni 1937 besloten de Basken dat het niet meer haalbaar was om zich te verzetten tegen de overmacht en zij begonnen met de evacuatie van de politieke leiders (voordien was al een enorm aantal vrouwen en kinderen ontzet over zee). Met de overgave van Bilbo, op 19 juni 1937, hadden de troepen van Franco, onder de leiding van generaal Dávila, een einde gemaakt aan het korte experiment van de Baskische regering. Deze regering was tot stand gekomen bij het afsluiten van het akkoord over het “Estatuto de Autonomía” van 1 oktober 1936 en bestond uit PNV (Partido Nacionalista Vasca), PSOE (Partido Socialista Obrero Español), IR (Izquierda Republicana), PC (Partido Comunista) en ANV (Acción Nacionalista Vasca). De executieve was samengesteld uit José Antonio Agirre (president, PNV), Jesús María Leizalola, Heliodoro de la Torre, Telesforo Monzon (PNV), Gonzalo Nardiz (ANV), Juan de los Toyos, Juan Gracia, Santiago Aznar (PSOE), Juan Astogarrabia (PC), Alfredo Espinosa en Ramόn María Aldasoro (IR).

Deze regering was een historisch compromis tussen de twee toen geldende hoofdstromingen in Baskenland: het Baskisch nationalisme en het socialisme. De opinies binnen de PNV konden bezwaarlijk unaniem genoemd worden. In Navarra had de Junta Carlista zich aangesloten bij de troepen van generaal Emilio Mola. De Carlisten waren namelijk in de eerste plaats katholiek, pas dan nationalist. De PNV van Navarra nam een afwachtende houding aan. In Araba was het kolonel Camilo Alonso Vega die de dirigenten van PNV onder druk zette zich bij de Movimiento (de beweging van Franco) aan te sluiten, wat grotendeels lukte. Gipuzkoa en Bizkaia bleven het nationalisme en, met tegenzin, de Republiek trouw. De PNV bevond zich al sedert het uitbreken van de oorlog in een delicate positie. Omwille van hun politieke en sociale idealen voelden hun leden zich meer verwant met de nationalistische gedachte dan met de republiek. Maar het doel heiligde de middelen.

De republikeinse regering had beloofd het autonomiestatuut goed te keuren van zohaast ze zouden samenkomen in de Cortes van Valencia (de regering was van Madrid naar Valencia gevlucht, later nog eens naar Barcelona). En effectief, op 1 oktober 1936 werd het statuut behandeld in de Cortes van Valencia en goedgekeurd. De Baskische regering kreeg uitzonderlijk grote bevoegdheden, die eigenlijk alleen door onafhankelijke staten konden opgeëist worden. Deze opportuniteit kon de PNV onmogelijk naast zich neerleggen. Op 7 oktober 1936 werden alle gemeentehuizen opgeroepen (in zoverre de toestand het toeliet) om in Gernika een president voor de Baskische regering te kiezen. Het werd José Antonio Aguirre y Lekube. Eén van de eerste opdrachten die hij uitvoerde, was van humanitaire aard: het verder ontzetten (reeds een paar maanden voordien gestart) van zoveel mogelijk kinderen uit het oorlogsgebied over zee naar de UK, België, Rusland..., maar niemand had er aan gedacht dat dit voor vele jaren zou zijn.

Na de verovering van Baskenland installeerde José Antonio Agirre Lekube, in augustus 1937, zijn regeringszetel in Barcelona en toen het ook daar te heet werd (1939) vertrok hij met zijn regering in ballingschap naar Parijs.

Een oorlog veroorzaakt altijd veel leed: materiële leed, maar dat kan hersteld worden. Maar er is vooral menselijk leed en dat is onherstelbaar. In een burgeroorlog is dat des te pijnlijker omdat families tegenover elkaar stonden, omdat broeders tegenover elkaar stonden, omdat vrienden tegenover elkaar stonden. Wij kunnen terecht spreken over de Gruwelen Spaanse Burgeroorlog.

Om de tragedie van het Baskische Volk te illustreren, ziehier een paar cijfers:

  • 10.800 doden als gevolg van de veldslagen

  • 15.000 doden als gevolg van de bombardementen

  • 21.780 doden als gevolg van fusillades

  • 49.500 gewonden

  • 86.550 krijgsgevangenen in gevangenissen en strafkampen

  • 150.000 bannelingen

  • 595.000 die represailles en sancties moesten ondergaan (broodroof, pesterijen…)

De repressie woedde in alle hevigheid en de twee verradersprovincies kregen er duchtig van langs. De nieuwe burgemeester van Bilbo, José María de Areilza y Martínez de Rodas, Conde de Motrico, een aristocratische Bask (later minister onder Franco) uit de wijk Neguri, bevestigde in zijn eerste discours: "Dat verschrikkelijke gebroed, Euskadi genoemd, is gevallen, overwonnen, vernederd...Ik weet niet wat er weerzinwekkender is, de barbaarsheid van de rode criminelen of de geraffineerde hypocrisie van de nationalisten, met hun stoet van soutanes en gewijd water." Als welkomstwoord van de nieuwe burgemeester kan dit tellen.

In Spanje kunnen verschillende klassen van "slachtoffers van gewapend geweld" onderscheiden worden (aldus de geschiedkundige, José Luis Orella in Gara).

Slachtoffers van de Spaanse Burgeroorlog:

Sommigen onder hen kregen hun naam vermeld in marmer en op ereplaatsen en zijn nu nog te lezen naast de ingang van vele kerken. Anderen zijn tot op dit ogenblik nog slachtoffer. Zij kwamen terecht in massagraven (Otsoportillo) en vaak kregen hun resten nooit een beschaafde begrafenis. Alleen in de provincie Gipuzkoa zouden 5.600 personen terechtgesteld zijn. In Navarra wordt het cijfer 2.789 genoemd.

Slachtoffers van binnenlandse verbanning:

Hier werden tijdens de oorlog en de daaropvolgende dictatuur vooral de republikeinse onderwijzers maar ook andere intellectuelen gestraft. Het zouden er 60.00 zijn geweest die ofwel geëxecuteerd werden of in de illegaliteit dienden te vluchten.

Slachtoffers van buitenlandse verbanning:

Hier is het aantal enorm. Vele kinderen werden "in veiligheid gebracht" naar andere landen (UK, België, Rusland, enz...), waar ze slecht leefden. Na de Burgeroorlog volgde de Wereldoorlog en daarna was het hen financieel onmogelijk nog ooit terug te keren. Het "democratische" Spanje deed hier nooit zijn plicht.

Las Trece Rosas - De dertien rozen

+5 augustus 1939

Niet alleen Basken hadden het hard te verduren tijdens en na de burgeroorlog. Ook wie zich wat “links” opstelde, mocht rekenen op een brutale repressie.

Na de val van Madrid (30 maart 1939) in handen van de Franquisten, en na het einde van de burgeroorlog (Franco proclameerde het einde van de oorlog op 1 april 1939: “La guerra ha terminado”) probeerden de “JSU-Juventudes Socialistas Unificadas” (eenheidsfront van jongsocialisten) zich clandestien te reorganiseren.

Op 27 juni 1939 werden Isaac Gabaldón, commandant van de Guardia Civil (belast met het opstellen van zwarte lijsten tegen socialisten, communisten en nationalisten), zijn dochter en hun chauffeur in duistere omstandigheden vermoord in Talavera la Reina. Drie militanten van de JSU en de PCE (communistische partij) werden, al dan niet terecht, in beschuldiging gesteld (bewijslast was in die tijd niet nodig). Als represaille werden 56 jongeren gearresteerd, onder hen de “Trece Rosas” (een groep van 13 jonge meisjes). Zij werden beschuldigd van “rebellie”.

In de vroege ochtend van 5 augustus 1939 werden de 56 tegen de omheiningmuur van het kerkhof van Almudena (Madrid) geplaatst en gefusilleerd.

Las Trece Rosas is de naam die gegeven werd aan een groepje van 13 jonge meisjes (7 onder hen waren minderjarig) die de bloedige repressie niet overleefd hebben.

>>>>>>>>

Carmen Barrero Aguado, Martina Barroso Garcí,a Blanca Brisac Vázquez, Pilar Bueno Ibáñez, Julia Conesa Conesa, Avelina García Casillas, Elena Gil Olaya, Virtudes González García, Ana López Gallego, Joaquina López Laffite, Dionisia Manzanero Salas, Victoria Muñoz García en Luisa Rodríguez de la Fuente.