Bar Faisán - Faisán Ostatua 1

El Chivatazo: het lek, de tip, de waarschuwing, het verraad

Waaruit bestond “el chivatazo”

Op 4 mei 2006 stond de Policía Nacional op het punt een onderzoek, gestart in 1998, naar de afpersingsmethodes (revolutionaire belasting) van ETA, af te ronden met succesvolle operatie. Een van de pijnpunten van dit netwerk was volgens het onderzoek de “Bar Faisán in Irún (Guipúzcoa), waar vermoedelijk de revolutionaire belasting werd overhandigd door ondernemers of tussenpersonen. De bar werd dan ook lange tijd “gemonitord”, niet alleen door de Policía Nacional, maar ook door de veiligheidsdiensten. Op 4 mei 2006 zouden 10 personen gearresteerd worden, waaronder Gorka Agirre (op dat ogenblik een belangrijk leider van de PNV). Maar enige tijd voor de start van de operatie gaat een persoon de bar binnen en overhandigt een mobieltje aan de eigenaar van de bar: Joseba Elosúa. Door middel van dat mobieltje wordt Joseba Elosúa gewaarschuwd van de op gang zijnde operatie. Maar Elosúa begaat een domme fout door met zijn eigen telefoon zijn schoonzoon op de hoogte te brengen (de telefoon van de schoonzoon werd immers afgeluisterd). Politiecamera’s registreerden Ballestros toen hij de bar Faisán binnenstapte, vermoedelijk net op het moment dat het lek plaatsvond. Vanaf dan werden honderden telefoongesprekken gevoerd. Daardoor konden Pamiés en Ballesteros geïdentificeerd worden. Laatstgenoemde gaf trouwens toe dat hij bar Faisán geweest was.

Wie zou terecht moeten staan?

Slecht 2 personen: de ex-chef superieur van de Baskische Politie, Enrique Pamies, en de ex-inspecteur van Politie, José María Ballesteros. Gedurende 7 jaar onderzoek passeerde de zaak voorbij 3 magistraten van de Audiencia Nacional. De Associatie van slachtoffers “Dignidad y Justicia” eisten 10 jaar voor Pamiés en 9 jaar voor Ballesteros, wegens “collaboratie met ETA” en “onthulling van geheimen”. Er waren geen andere beklaagden, hoewel de directeur-generaal van de Politie, Víctor García Hidalgo, in de schijnwerpers bleef.

De zaak werd door de PP politiek misbruikt tegen de toenmalige socialistische regering en zij maakten er hun voornaamste veldslag van. Staatssecretaris voor Veiligheid, Antonio Camacho, en Minister van Binnenlandse Zaken, Alfredo Pérez Rubalcaba, werden geviseerd, omdat de PP er van uit ging dat die zaak geen simpel politie-initiatief was, maar dat het bevel voor een zaak van dit kaliber van hogerhand moest komen.

Onderhandelingen met ETA en onderhoud met de PNV

Het vermeende lek gebeurde op een speciaal moment. ETA had 2 maanden voordien (24 maart 2006) een staakt-het-vuren afgekondigd en er waren gesprekken gestart tussen de regering Zapatero en ETA. Bovendien zou op 4 mei 2006, de dag van de operatie, regeringsleider Zapatero een ontmoeting hebben met de voorzitter van de PNV, Josu Jon Imaz, terwijl de arrestatie van de PNV-er Gorka Aguirre er kwam aan te komen. Hij werd er van verdacht tussenpersoon te zijn tussen ETA en de afgeperste ondernemers.

Wie was de opdrachtgever?

Dat is de hamvraag. Nooit werd aangetoond dat er een politiek bevel was gegeven. Het speurwerk (telefoontaps) heeft wel kunnen aantonen dat Pamies de avond voordien 3 maal gebeld heeft met Victor García Hidalgo, toenmalig directeur-generaal van de Politie en lid van de Baskische socialisten. Ook werden telefoongesprekken met mobieltjes geregistreerd tussen García Hidalgo en Pamies en met de vaste telefoon van het Staatssecretariaat voor Veiligheid. Een van de mobieltjes werd gewoonlijk gebruikt door Staatssecretaris voor Veiligheid Antonio Camacho. Een gerechtelijk vonnis zal later oordelen dat Enrique Pamies de ultieme beslissing nam met als doel de dialoog tussen regering en ETA niet te ondermijnen.

Wat voerde de verdediging aan?

Pamies ontkent deelgenomen te hebben aan het lek en dat de telefoongesprekken als doel hadden een afspraak te regelen met een vertrouweling van ETA, bijgenaamd “El Romano”. Dit actieve lid van ETA werd door de verdediging van Pamies opgeroepen als beschermde getuige om een verklaring af te leggen achtter gesloten deuren. Daaruit zou blijken dat Ballesteros in de bar Faisán aanwezig was om dekking te geven bij die afspraak. Aangezien er geen camera’s aanwezig waren, geen journalisten, geen andere getuigen wordt door sommigen getwijfeld of er wel een getuigenis werd afgelegd, een getuigenis die voor een belangrijk alibi zou zorgen.

Wat was de uitspraak?

De Audiencia Nacional beschuldigde de ex-chef superieur van de Baskische Politie, Enrique Pamies, en de ex-inspecteur van Politie, José María Ballesteros, van onthulling van geheimen, naar niet van collaboratie met ETA. Zij werden veroordeeld tot anderhalf jaar gevangenis en 4 jaar ontzetting uit hun burgerrechten.

20 juni 2006

Op 20 juni 2006, een maand na de mislukte operatie van 4 mei 2006 werd overgegaan tot een gezamenlijke politieoperatie in Spaans- en Frans Baskenland. De leiding was in handen van de Spaanse magistraat Fernando Grande-Marlaska en de Franse magistrate Laurence Levert. Vanwege de Politie was inspecteur Carlos Germán (zie verder, 9 februari 2011) belast met het onderzoek

Als gevolg van de operatie werden 12 personen gearresteerd, verdacht van het innen van de revolutionaire belasting.

Uit het natrekken van mobieltjes werd ook vastgesteld dat er gesprekken hadden plaatsgevonden net voor en onmiddellijk na de mislukte operatie: Ballesteros belde vanuit de bar naar Pamies, die op zijn beurt belde naar García Hidalgo.

Alfredo Pérez Rubalcaba, Minister van Binnenlandse Zaken sinds 11 april 2006, ontzette Victor García Hidalgo op 8 september uit zijn ambt.

29 maart 2007

Op 29 maart 2007 werden tijdens een politiecontrole de Etarras Juan Carlos Yurrebaso en Kepa Mirena Suárez Ugarte gearresteerd. Er werd bij Yurrebaso een stukje karton gevonden waarop het telefoonnummer van Víctor García Hidalgo genoteerd stond. Als verklaring gaf Yurrebaso aan dat hij medeonderhandelaar was in het vredesproces en dat het nummer diende als vrijgeleide voor het geval hij gearresteerd werd. Dit zette blijkbaar de betrokkenheid van Víctor García Hidalgo op de helling en het onderzoek tegen hem werd door magistraat Pablo Ruz gearchiveerd.

29 april 2007

Maar op 27 april 2007 droeg de Audiencia Nacional magistraat Baltasar Garzón op om de zaak toch verder te onderzoeken, mede onder druk van een klacht ingediend door de associatie voor slachtoffers van ETA, “Dignidad y Justicia” tegen García Hidalgo.

16 december 2007

Op 16 december 2007 laat de journalist Fernando Lázaro van de krant “El Mundo” volgend bericht op de goegemeente los:

“Ongelooflijk, maar waar. De politie heeft aan de Audiencia Nacional meer dan honderd foto’s bezorgd over het schaduwen van de bar Faisán te Behobia, maar geen enkele foto geeft gegevens of aanwijzingen weer van de identiteit van de agenten, die nochtans het tipje van de sluier zouden kunnen lichten over de vermoedelijke verantwoordelijken van het financiële netwerk dat gekoppeld is aan ETA. De foto’s werden opzij gelegd omdat zij geen relevante informatie bijbrachten. Het was nochtans een totale politieoperatie. Er werden foto’s genomen uit alle mogelijke en onmogelijke hoeken, van de hoofdingang, de zijingang, het terras achteraan. De eigenaar van de bar, Joseba Elosua, werd gewaarschuwd dat de politie hem op de hielen zat en dat er een juridische actie op het getouw stond. Dit “verraad” (de tip dus) zou dateren van 4 mei 2006. Bronnen van het onderzoek hebben aan deze krant gemeld dat de agenten fotografisch materiaal verzamelden over dit ETA-complot en over de ondernemers die de bar bezochten om de betalingen van de “revolutionaire belasting” ter plaatse te regelen”.

Elosua, samen met een ondernemer (verdoezeld beeld omwille van veiligheidsmotieven)

18 maart 2006.

“Het materiaal dat in handen van onze krant gekomen is, bevatte foto’s uit 2004, 2005 en 2006. Maar het gros van de foto’s dateert van de eerste 5 maanden van 2006, de hoogdagen van de op hand zijnde politieoperatie, geleid door magistraat Grande Marlaska. Het is werkelijk verbijsterend te moeten vaststelling dat er meer dan 150 foto’s genomen werden net voor het “verraad”, maar dat van de dag van het “verraad” zelf, 4 mei 2006, geen enkele foto voorhanden is. Er is wel een foto ontdekt van een ontmoeting van Elosua met Iulen Madariaga, medeoprichter van ETA, drie dagen voor het “verraad”, op 1 mei 2006.

Elosua, samen met Iulen Madariaga

Ook van 2 mei 2006 komt een foto boven water van een ontmoeting van Elosua met de recent door de Guardia Civil vrijgelaten Ramón Sagarzazu.

Elosua, samen met Ramón Sagarzazu

Maar de meest betekenisvolle foto dateert van 3 mei 2003. Veiligheidsagenten van de Comisaría General de Información hebben kiekjes in hun bezit van de vermoedelijke leider van het afpersingsnetwerk (Elosua) samen met José Ramón Cau en Gorka Agirre (op dat ogenblik leider van de PNV), in de nabijheid van de bar.

Elosua, samen met José Ramón Cau en Gorka Agirre

Van 4 of 5 mei 2006 is er geen enkel spoor van foto’s in het dossier te vinden”.

Bron: El Mundo

Wat wil “El Mundo” nu eigenlijk aantonen met dit artikel? Insinueren en criminaliseren. Naast de naam van Iulen Madariaga staat uitdrukkelijk vermeld dat hij medeoprichter is van ETA, maar wat er niet bijstaat, opzettelijk weggelaten, is dat Madariaga al lang de rangen van ETA had verlaten nog voor het eerste geweld losbarstte. Er bestaat niet de minste twijfel over, deze foto’s zullen gebruikt worden als bewijsmateriaal in een later te voeren proces. Op basis van die foto’s werd op 20 juni 2006 immers al een inval gedaan in de bar en werden 12 personen gearresteerd en de bar tijdelijk gesloten (zie rubriek: Financieel netwerk 2). Maar wat bewijzen die foto’s eigenlijk? Niets, behalve dat de personen die er op te zien zijn, elkaar op die bepaalde dag hebben ontmoet, zoals wel meer gebeurt in een bar. Het is al te gemakkelijk een bepaalde instelling te beschuldigen draaischijf te zijn voor het innen van de “revolutionaire belasting”, maar een reactie van de behoeders van de democratische eenheid moet u daarop niet verwachten. De eigenaar is immers een Baskische nationalist en dus “per definitie” van ETA. Als hij personen ontmoet die ook nationalist zijn, moeten zij “per definitie” ook van ETA zijn, en de beschuldiging van draaischijf vloeien, zonder bewijslast, voort uit die nefaste logica. Het is echter een logica die niet thuishoort in een rechtstaat. Het is mogelijk dat de beschuldigingen terecht zijn, maar dan moet een proces, met onweerlegbare bewijzen, uitmaken dat dit ook zo is. In Spanje is het de gewoonte een veroordeling uit te spreken, nog voor er een proces geweest is. Op die manier wordt druk uitgeoefend op de magistratuur, maar ook zonder die druk volgt diezelfde magistratuur gewillig de richtlijnen of directieven van de politieke machthebbers. Of ze nu PP of PSOE zijn, maakt geen verschil.

De zoon van Joseba Elosua ontkent trouwens op 20 mei 2008 voor de Audiencia Nacional dat zijn vader aan Gorka Agirre (op dat ogenblik leider van de PNV) brieven zou overhandigd hebben, brieven met het voorstel om “revolutionaire belasting” te betalen.

20 mei 2008

Op 20 mei 2008 kon de zoon van Joseba Elosua zijn versie van de feiten kenbaar maken aan de magistraten van de Audiencia Nacional. Hij werd opgeroepen als getuige ten ontlaste voor de leider van de PNV, Gorka Agirre. Vader Joseba Elosua zelf en Gorka Agirre waren in beschuldiging gesteld van medewerking met het “afpersingsapparaat” van ETA.

Volgens onderzoeken door de Guardia Civil uitgevoerd, had Agirre geld afkomstig van afpersing van ondernemers overhandigd aan Elosua, die op zijn beurt de afpersingsbrieven aan Agirre gaf om ondernemers te benaderen. Als bewijsmateriaal werd volgend feit voorgelegd: toen Agirre zich naar bar Faisán begaf, zagen de onderzoekers dat de linkerzijzak van zijn broek wat bol stond. Er moest dus geld inzitten, want bij een vorige gelegenheid was hij als eens “betrapt” toen hij een omslag aan Elosua gaf (in het openbaar!) Bij telefoontaps was de Guardia Civil tot de vaststelling gekomen dat Elosua in codetaal sprak toen hij flessen wijn bestelde. De hoge graad van spitstechnologische hersencellen waarover die mannen beschikken, stelde hen in staat om van 1 fles wijn een afbetaling van 6.000 euro te maken. Zoveel flessen vermenigvuldigd met 6.000 euro en je hebt het bedrag dat een ondernemer moest afdokken.

Er was ook een foto waarop Agirre een krant vasthield waarin iets verstopt zat. Dat kon niet anders zijn dan omslagen met afpersingsgeld.

De zoon van Elosua gaf een meer geloofwaardige versie aan Baltasar Garzón van de Audiencia Nacional. De krant die Agirre vasthield, was de Baskische krant “Berria” en tussen de gevouwen krant zat een nummer van “Zutabe” (gestencild tijdschrift van ETA) die Elosua net voordien aan Agirre gegeven had. De verdediger van Agirre wist nog te melden dat betreffende “Zutabe” het nummer 110 was, uitgegeven onmiddellijk na het staakt-het-vuren van 22 maart 2006. Agirre was benieuwd wat de uitleg van ETA hierbij was. Veiligheidshalve had hij de “Zutabe” verstopt, want wie met dergelijk exemplaar betrapt wordt, weet wel waar het begint (arrestatie), maar weet niet waar het eindigt (foltering?).

De verdediger had nog iets in petto. De werkelijke rol van Agirre in dit onwezenlijke schouwspel: een ondernemer, die door ETA aangesproken was om te betalen, verklaarde dat hij de hulp van Agirre inriep om te verifiëren of de brief werkelijk van ETA afkomstig was (zouden er andere brieven in omloop geweest zijn die moesten dienen als valstrik?) Agirre had hem zelfs de raad gegeven niet te betalen. Deze ondernemer sprak in naam van vele andere ondernemers.

Bron: “Europa Press”

>>>>>>>>>> vervolg