SCRIPTIE ETA

Het oudste volk van Europa is levend

omdat wij, die

eeuwen gestreden hebben,

het levend

hielden..

ETA: ideologische tegenstellingen en terrorisme

© J.I.Petter

10-6-2003

DWC .Revolutionaire Bewegingen., Dr. J. Augusteijn

Er is ook een PDF-document beschikbaar met als titel:

"Scriptie ETA: ideologische tegenstellingen en terrorisme".

Inleiding

Volgens Paul Wilkinson kunnen terroristische groeperingen ingedeeld worden aan de hand van hun doelen en motieven. “Nationalist terrorists” zoeken zelfbeschikking. “Ideological terrorists” willen de aard van het bestaande politieke, sociale en economische systeem veranderen (1). ETA (Euskadi Ta Askatasuna, 1959) combineerde deze twee. In concreto: Baskische varianten van socialisme en nationalisme behoorden beiden tot ETA’s ideologie. Maar welke van de twee krijgt prioriteit?

In dit werkstuk zal ik betogen dat strategisch-ideologische prioriteitenkwesties tot gevolg hadden dat in 1974 het militaire deel van ETA zich definitief afsplitste van de rest. Zij kozen de naam ETA-militar, waarvan de huidige ETA afstamt.

Tijdens de dictatuur van Generalissimo Francisco Franco (1939-1975) zou ETA een op het oog “reguliere” verzetsorganisatie zijn, vanwege het gebrek aan alternatieve manieren van protest. Corresponderend aan deze visie zou ETA-militar pas verworden tot “terroristische organisatie” toen Spanje democratiseerde en Baskenland bestuurlijke autonomie kreeg (1976-1979). Hiermee verdween de repressie van Baskische cultuuruitingen en waren ETA’s onafhankelijkheidsdoelen grotendeels bereikt -althans in de ogen van de buitenwereld- en was het plegen van aanslagen dus niet meer te rechtvaardigen.

Toch is ETA tot op heden met dezelfde “formule” doorgegaan, waarin het plegen van aanslagen prioriteit had boven politieke activiteiten, die voor rekening kwamen van andere organisaties. Sinds 1974 liet ETA-militar ideologische twisten en politieke activiteiten voor wat het was en specialiseerde zich op het plegen van aanslagen totdat volledige onafhankelijkheid bereikt zou zijn. Democratisering kan geen bepalende factor zijn die uiteindelijk een terroristische organisatie opleverde, hiervoor is het tijdstip van afsplitsing te vroeg. Mijns inziens wegen juist interne factoren zwaarder. Ik zal daarom een poging wagen om orde in de ideologische chaos van ETA te scheppen tot aan de oprichting van ETA-militar.

Ik probeer te achterhalen welke ideologische factoren een bepalende rol speelden in deze scheiding van politiek activisme en militair activisme in Baskenland. Ik zal eerst een overzicht geven van het “nationalistische” element binnen ETA in het bijzonder en Baskenland in het algemeen. Daarna komt de problematiek ter sprake als ETA het nationalisme gaat combineren met andere ideologieën zoals het socialisme. Uiteindelijk zal blijken dat nationalisme en socialisme met de factor “terreur” niet te combineren waren tot één allesomvattende doelstelling met consistente strategie. De consequentie was dat ETA-militar zich afsplitste en zich een zeer beperkte taakstelling toebedeelde waarin geweld de boventoon voerde.

(1) Paul Wilkinson en Alasdair M. Stewart ed., Contemporary research on terrorism (Aberdeen 1987) xiii.

Voordat ik mijn analyse start, wil ik beargumenteren waarom ik weinig aandacht besteed aan maatschappelijke omstandigheden, economische omstandigheden en repressie van staatswege. Sommige onderzoekers menen dat het voortbestaan van ETA “verdedigd” zou kunnen worden vanuit de typisch Baskische context: jarenlange onderdrukking van de Baskische cultuur en taal door Franco, de sociale ongelijkheid, industrialisatie en immigratiepolitiek van Madrid en later het ontkennen van het recht op zelfbeschikking van het Baskische volk door de democratische Spaanse staat. Vervolging van Etarras, maar ook van politici en andere burgers die aan ETA gelieerd worden, zal evenmin ter sprake komen omdat dit buiten het bereik van de vraagstelling valt. Begrip voor organisaties als ETA is alleen op te brengen door te wijzen op omstandigheden, maar door in analyses deze “verzachtende omstandigheden” te gebruiken als autonome elementen die terrorisme uitlokken, verdwijnt het menselijke element: het toepassen van terreur is dan geen individuele afweging van bepaalde personen meer, maar een “natuurlijke” uitkomst van een optelsom van factoren. “ETA is a product of a highly unusual socioeconomic environment, a blend of industrial production and premodern Basque ethnicity and language” (2). De omstandigheden leiden er dus automatisch toe? Ik denk van niet. Er is meer aan de hand. Ik zal me hoofdzakelijk richten op ETA’s interne ideologische ontwikkeling met waar nodig een contextuele toelichting. Speciale aandacht zal uitgaan naar de variatie op het Europees nationalisme dat de Basken zich eigengemaakt hebben, omdat dit nu eenmaal de kern van ETA’s gedachtegoed vormt.

(2) Clark, Insurgents, 203.

1. Baskisch nationalisme

1.1 Oorsprong en aanhang

Twee soorten nationalisme hebben de afgelopen anderhalve eeuw het staatsvormingsproces ideologisch begeleid. Het twintigste-eeuwse “Wilsoniaans” nationalisme garandeert elke natie het recht op een eigen staat. Deze visie vergezelde het al bestaande negentiende-eeuwse nationalisme van Mazzini om uit kleinere eenheden een staat en daarmee een natie te vormen, zoals Italië (“We hebben Italië gemaakt, nu moeten we nog Italianen maken”) en Duitsland. Het eerste wordt wel getypeerd als “klein” nationalisme (Kleinstaaterei), het tweede als “groot” nationalisme (Grossstatenbildung).

Daarnaast vloeit een andere tegenstelling voort uit deze twee “nationalismen”. Je bent Fransman of je bent het niet, maar je kunt het wel worden als je de wetten en gewoonten overneemt (vergelijk: Amerika). Daar tegenoverontwikkelde zich het exclusieve nationalisme, zoals de “Blut-und-Boden”-theorie. De gevaren van dit gedachtegoed zijn ondertussen bekend en tegenwoordig wordt etnisch nationalisme niet meer gezien als progressieve ideologie (3).

Desalniettemin bestaat het nog steeds als mobiliserende kracht voor afscheidingsbewegingen zoals ETA. Dan moet men natuurlijk wel beschikken over bepaalde nationale karakteristieken en een nationaal verleden. ETA maakt dan ook gebruik van eerder ontwikkelde nationalistische versies van het “Bask zijn”. De “goeroe” van het Baskisch nationalisme, Sabino Arana, legde tegen het einde van de negentiende eeuw de blauwdruk voor een nationalistische versie van de Baskische historie.

Ook verzon hij de naam voor Baskenland (Euskadi of Euzkadi) en een vlag. Hij droomde van terugkeer naar vervlogen tijden en smeedde een bijna mythisch verleden aaneen waarin Baskische eensgezindheid en complotten van Spanjaarden belangrijke elementen waren (4). Een derde element was de verstoring van de (agrarische) harmonie en het verdwijnen van alles dat typisch Baskisch zou zijn; te wijten aan modernisatie van de “españolistas” en de intocht van immigranten.

Hoewel Basken jarenlang in dienst van de Spaanse koningen waren en Baskenland economisch gezien altijd gericht was op Madrid en bovendien nooit eensgezind was, legde Arana juist de nadruk op saamhorigheid, op de autonomie van de gemeenten door middel van de zogenoemde “Fueros” (privileges als vrijstelling van dienstplicht en belastingen (5) en op de harmonieuze pre-industriële cultuur en raciale kenmerken die Basken zouden onderscheiden van andere Iberische volkeren. De snelle industrialisatie verklaart wellicht de xenofobische elementen in het Baskisch nationalisme. Verdwijning van de traditionele manier van leven en onvrede over de stroom industriële immigranten werd mentaal gecompenseerd door een beroep op de superioriteit van het Baskische ras (6).

Baskische nationalisten propageerden sinds Arana een variant op de “Blut-und-Boden”-these: Spanjaarden waren een gevaar voor de “morele gezondheid en sociale puurheid. van de Basken” (7). Arana’s politieke partij “Partido Nacionalista Vasco”, Baskische Nationalistische Partij (PNV) zou vanaf de jaren twintig de drijvende kracht achter Baskisch politiek nationalisme worden. Niet alleen de gehate macht van “españolistas” was een gemene deler van PNV-aanhangers, ook “etnische identiteit”. Andere bronnen vermelden dat de PNV in principe Arana’s orthodoxie aanhing maar in de praktijk pragmatisch ingesteld was. (8) Onder andere door de oprichting van een vakbond voor Baskische arbeiders, een vrouwenvleugel en bergbeklimmerverenigingen creëerde de PNV in het interbellum een “bastion of orthodox radical Nationalism”, dat samen met het “trauma” van de verloren burgeroorlog de bodem legde voor radicaler nationalisme in de jaren vijftig en zestig (9). De Baskische regering onder leiding van de PNV moest tijdens de burgeroorlog (1936-39) uitwijken naar Frankrijk en zou in de jaren vijftig bezocht worden door een groepje vertegenwoordigers van een jongerenvleugel (PNV). Zij zouden bij terugkomst het tijdschrift Ekin (letterlijk “actie”) oprichten van waaruit later ETA ontstond, omdat ze ontevreden waren over de passieve houding van de oudere generatie in ballingschap (10).

Om de ontevredenheid symbolisch te onderstrepen kozen de oprichters van ETA als dies natalis de datum 31 juli 1959, de 64ste verjaardag van de oprichting van de PNV. De repressieve maatregelingen van Franco waren eveneens debet aan radicalisering van verzet. De Baskische taal (Euskara) werd verbannen uit het publieke leven en onderwijs, de provincies werden direct vanuit Madrid bestuurd en (in de ogen van nationalisten) de enige Basken die van de situatie profiteerden waren bankiers en fabrieks- en mijneigenaren uit de economische elite (11)

(3) E.J. Hobsbawn, Nations and nationalism since 1780. Programma, Myth, Reality (2e druk;Cambridge 1992) 31.

(4) John Sullivan, ETA and Basque nationalism. The fight for Euskadi 1890-1986 (Londen 1988) 1-3.

(5) Ibidem.

(6) Robert P. Clark, The Basque Insurgents. ETA, 1952-1980 (Wisconsin 1984), 16.

(7) Sullivan, ETA and Basque nationalism, 5.

(8) Ibidem, 13-17.

(9) Ibidem, 11.

(10) Clark, Insurgents, 36.

(11) Ibidem, 16.

1.2 Afspraak met de geschiedenis

Nationalisme omgezet in politieke doelen mist in principe elke realiteitszin. Neveneffecten als deportatie van andere bevolkingsgroepen of discriminatie van minderheden is herhaaldelijk voorgekomen in de geschiedenis. De negatieve klank van exclusief nationalisme bestaat niet voor niets.

De tijd waarin deze ideeën überhaupt wortel schoten is voorbij, althans in Europa, zo wensdromen geleerden als Hobsbawn: groepen met een separatistisch programma zoals ETA hebben in deze visie pech. In het Europa van nu is geen plaats meer voor dit soort destructieve ideologieën. Het wordt niet meer geaccepteerd dat een volk zich van een staat wil afsplitsen op etnische gronden (12). (Behalve natuurlijk achteraf, of als andere factoren een rol spelen en het “succesvol” is). Baskische extreemnationalisten zijn dit in de jaren 60 en 70 precies zo gaan zien. Ze hebben “de boot gemist”, zogezegd. Deel uitmaken van Spanje is geheel onterecht opgedrongen aan de Basken en waard om tegen te strijden. Dat deden ze tijdens de Burgeroorlog (1936-39) al eerder, hoewel van eensgezindheid geen sprake was. De provincies Álava en Navarra leverden manschappen aan Franco. Maar wat in Baskisch-nationalistische geest bestaat, is dat Baskenland altijd een hoge mate van autonomie had (doormiddel van de Fueros), eensgezind was en vervolgens een korte periode zelfstandig was (1936). Maar uiteindelijk maakten Franco’s troepen korte metten met hun zelfbestuur (13). (En nu weer de “dictatuur van de meerderheid”).

De eigen elite pleegde verraad en ook de Baskische Autonome Regering onder leiding van de PNV was niet zonder schuld, meenden ETA-leiders: “De collaboratie met de rooie españolistas werd volgehouden door de ontaardde Partido Nacionalista Vasco, die het niet meer waard is om deze naam te dragen” (14). Ook tegenwoordig moet de PNV (grootste partij in het huidige regionale parlement) het ontgelden. De gevestigde orde in Baskenland bestaat volgens ETA uit “collaborerende regionale politici die ervoor zorgen dat de situatie voortduurt”. Politici van de PNV zijn “vermomd als Vrijheidsstrijders” maar eigenlijk verraders. Dreigingen aan het adres van lokale politici ontbreken dan ook niet. Het mislukte proces naar zelfbeschikking staat in de ogen van ETA dus op conto van een keur aan “vijanden”, zoals de “españolistas”, franquisten (bijvoorbeeld Aznar’s Partido Popular), immigranten en de PNV.

Voor alle duidelijkheid: de PNV heeft nog altijd “zelfbeschikking” en “onafhankelijkheid” in het partijprogramma staan. Het verlangen naar zelfbestuur is en blijft dus levend in Baskenland, ook buiten de radicale groepen van waaruit ETA rekruteert. Zonder deze nationalistische “gevoelens” zou ETA niet kunnen bestaan. Dit verlangen verklaart ook ETA’s prominente aanwezigheid rond het einde van het tijdperk Franco (1975-76) , toen de kans op realisatie van dit ideaal aanwezig leek: “Deze keer mag Euskadi niet [te] laat komen op de afspraak met de Geschiedenis”, aldus een publicatie uit 1975. “Al onze inspanningen die we hebben gedaan en alle strafmaatregelen die we hebben moeten doorstaan vanwege ons besluit een vrij volk te zijn op elk gebied, kunnen niet voor niets geweest blijken te zijn” (15). Maar ondanks het verlangen naar volledige onafhankelijkheid is het bij verregaande autonomie gebleven en volledige “zelfbeschikking” werd toen, en ook sindsdien, niet bereikt. De wapens kunnen dus niet aan de wilgen gehangen worden zolang er een onwenselijke discrepantie bestaat tussen realiteit en ideaal. Vraag in deze scriptie is echter wanneer en waardoor dat ideaal zich in radicale vorm nestelde binnen een organisatie die het bovendien met geweld nastreefde. Het bestaan van nationalistische gevoelens op zich, hoeft niet automatisch een levensvatbare terroristische organisatie op te leveren, zoals alleen al de vergelijking met Catalonië ons leert (16). Daarom is uitgebreider analyse nodig van ETA’s ideologie, doelstelling en methodes.

(12) Hobsbawn, Nations and Nationalism, 186.

(13) Sullivan, ETA and Basque Nationalism, 12-22 en Clark, Insurgents, 13-17.

(14) Fernando Sarrailh de Ihartza, Vasconia. Estudio dialectico de una nacionalidad. (ps. Krutwig) (2e druk; Buenos Aires 1973) 289.

(15) ETA, Herriko Batasuna, 1.

(16) Zie het concluderende hoofdstuk van Juan Díez Medrano, Divided nations: class, politics and nationalism in the Basque country and Catalonia. (Ithaca N.Y. 1995)

1.3 Doctrinaire vertroebeling

Maatschappelijk en politiek actieve Basken gingen na de Tweede Wereldoorlog niet de raciale maar de linguïstische en culturele aspecten van het “bask-zijn” benadrukken, wat integratie van (de vele) immigranten tot “echte” Basken in beginsel mogelijk maakte.

Niet alle nationalisten wilden zo ver gaan. Een schrijver van PNV-propaganda schreef in 1957 bijvoorbeeld dat immigranten (afkomstig uit de rest van Spanje) een stelletje “ontaarde Koreanen” waren die parasiteerden op Baskenland (17). Maar het gedachtegoed van Arana was in bepaalde kringen al minder dominant aanwezig, zeker toen het socialisme aanhang vond. Sinds halverwege de jaren zestig traden steeds meer arbeiders en vakbondsleiders toe tot ETA en zo werd het socialistische gedachtegoed geïncorporeerd in ETA’s separatistische ideologie. “Wij zijn Basken, arbeiders van Euskadi; wij behoren tot een welomschreven en afgebakende nationale gemeenschap”,.aldus een pamflet uit 1974 (18).

Zoals uit dit citaat blijkt, streed ETA voor zelfbeschikking voor de “arbeidende klasse” die tot de “afgebakende nationale gemeenschap” behoorde. Een combinatie van twee ideologische stromingen. Hiermee kom ik op een belangrijk punt in mijn argumentatie: welke plaats nemen de geïmmigreerde arbeiders in het ideale Baskenland in? Zij vallen buiten de “afgebakende gemeenschap” wanneer etniciteit een criterium blijft en zorgt dus voor de problemen bij verwezenlijking van ETA’s ideaal voor onafhankelijkheid.

Waarom dit etnische onderscheid door sommige Etarras toch zo belangrijk gevonden werd, zal ik toelichten aan de hand van de schrijfsels van Frederico Krutwig. Hij was eind jaren zestig lid van de Biltzar Txikia, hoogste besluitvormend orgaan, zetelend in Frans Baskenland. De oprichters van ETA-militar waren veteranen uit de tijd dat Krutwig het binnen ETA voor het zeggen had en volgden in principe zijn “ideologie” (zie 3.2). Krutwig zette in zijn boek uiteen wie Basken zijn en wat Baskenland is. Hij vernoemde het boek naar het hertogdom “Vasconia” dat zelfs de Gironde in het noorden en Huesca in het zuiden zou hebben omvat nadat het Romeinse Rijk uiteenviel (19). Hij riep in zijn schrijfsels op tot een nationalistische revolutie van het Baskische proletariaat - exclusief arbeiders van niet Baskische afkomst. Krutwig en de rest van de leiding van de Vijfde Assemblee beschouwde immigranten als “integraal bestanddeel van het onderdrukkingsapparaat en derhalve dienen [ze] te worden beschouwd als verklaarde vijanden van het gekoloniseerde Baskische volk...” (20). Zoals uit dit citaat blijkt, was zijn doctrine eveneens gedrenkt in een koloniale revolutieleer. Spanje koloniseerde Baskenland dus was revolutionaire strijd nodig, vergelijkbaar met die van koloniale onafhankelijkheidsbewegingen als de Algerijnse en Vietnamese. Wat hem betreft gold het recht van de onderdrukte en niet van de onderdrukker. Krutwig’s “chaotische revolutieleer” beloofde voor elk wat wils. “De revolutionaire oorlog is een spirituele oorlog” (21).

Zijn propaganda sloeg aan en dit had onder andere tot gevolg dat in 1967 de “Aranisten” (al geëvolueerd in etnisch-linguïstische nationalisten, binnen Baskenland omgedoopt tot “culturalisten”) uit ETA stapten (“Branka”-groep). Ongeveer tezelfdertijd werden de communisten eruit gegooid. Krutwig was hier niet rouwig om. Het betrof volgens hem toch alleen maar de “stencilrevolutionairen” waartegen hij al jaren van leer trok (22).

Ondanks deze “verliezen” was ETA alles behalve een ideologisch homogene organisatie geworden. Krutwig’s doctrine ten spijt, zou zich in 1967 een arbeidersvleugel binnen ETA ontwikkelen, die zich vriendelijk opstelde tegenover immigranten (want arbeiders). Zij domineerden ETA’s zesde Assemblee (1970) in getal. ‘Nationale bevrijding” werd concurrent van “sociale Bevrijding”. Veel nieuwkomers waren aanwezig en vier facties streden om “de macht”: ten eerste de (nieuwe) leiding van ETA, die een arbeiderspartij wilde oprichten, ten tweede de “rode cellen” die het nationalisme hadden verruild voor het marxistisch-leninisme, dan de aanhangers van Krutwig’s revolutionaire theorie en tot slot de “milis”, de activisten van de militaire arm die weinig theoretische interesse aan de dag legden, in de woorden van Visser althans (23).

Deze Assemblee (aanwezig: 33 vertegenwoordigers van de verschillende fronten) produceerde een scheiding in drie elkaar vijandig gezinde afdelingen: ETA-VI, ETA-V en de Rode Cellen (Saioakgroep) (24). ETA-V bestond vooral uit “milis” (het operationele militaire front) en verklaarde dat de vijf overlevende leden van het oude centrale comité (Biltzar Txikia) de enige legitieme leiders waren. Dit betrof Krutwig, Madariaga en Etxabe bijvoorbeeld, die nationalisme niet ondergeschikt wilden maken aan socialisme. ETA-V greep dus terug op de idealen van de Vijfde Assemblee van 1966/67 en boycotte de resultaten van de zesde vergadering (25). Daarom noemden ze zich ook ETA-V, ETA-vijf.

ETA-VI (zes), bestond uit de overgeblevenen, maar verloor de steun van de Rode Cellen. Deze Saioak-groep keerde zich volledig af van ETA en koos voor louter “klassenstrijd”. Ze gingen hun eigen weg omdat ETA-VI niet links genoeg was en “van nature een petit-bourgeoisie organisatie” was (26). ETA-VI kreeg wel de steun van prestigieuze gevangenen te Burgos (militair tribunaal 1970-71 waar zestien Etarras een doodvonnis boven het hoofd hing). Zij publiceerden een marxistisch-leninistisch handvest en riepen op tot klassenstrijd in heel Spanje om Franco’s regering in Madrid omver te werpen. Deze nadruk op “Spaanse” strijd ging sommige nationalisten dan weer te ver, waardoor ETA-V versterking kreeg (“comeback”) uit radicaalnationalistische PNV-kringen. In de jaren tussen 1970 en 1974 was er dus sprake van continue doctrinaire onenigheid, dat leidde tot versnippering in allerlei facties. Dit komt uiteraard niet uit de lucht vallen en heeft te maken met de verdeeldheid van Baskenland zelf.

(17) Ibidem, 23.

(18) Visser, Spanje en de Baskische ETA, 29.

(19) Sarrailh de Ihartza, Vasconia, 15.

(20) Visser, Spanje en de Baskische ETA, 22.

(21) Sarrailh de Ihartza, Vasconia, 329.

(22) Sullivan, ETA and Basque nationalism, 131.

(23) Ibidem

(24) Sullivan, ETA and Basque nationalism, 85.

(25) Ibidem, 86.

(26) Ibidem

2. Chronische tegenstellingen

2.1 Verzuiling

De auteur Clark gaat veelal voorbij aan onderlinge verdeeldheid van Baskenland en stelt ETA’s “cause” gelijk aan die van alle Basken. “As far as Basques are concerned, however, not a lot has changed since Franco’s days”, brengt hij bijvoorbeeld in 1984 naar voren om te verklaren waarom ETA de wapens niet neerlegt: er is voor “Basken” nog te weinig veranderd (27). De verzuiling en politiek-ideologische fragmentatie in Baskenland lijkt hiermee van tafel geveegd in het kader van het “hogere” doel van zelfbestuur. Medhurst concludeert daarentegen in 1972: “ETA’s views and aims are not shared by the majority of Basques, but, if nothing else, it has succeeded in strengthening the potential bargaining power of its less militant rivaal [zoals de PNV]” (28). Net als binnen ETA zelf, was discussie over het hoe en wanneer van die onafhankelijkheid (en in naam van wie) oorzaak van fragmentatie in heel Baskenland. Deze scriptie is daarom een poging de correlatie aan te tonen tussen ideologische tegenstellingen gevolgd door radicalisering van standpunten enerzijds, en terrorisme anderzijds.

Zoals ik in de inleiding al aangaf, besteed ik weinig aandacht aan de kenmerken van Franco’s regiem en repressieve maatregelen van deze dictatuur. ETA-militar ontstond weliswaar in 1974, dus toen het Franco-regiem nog onaangetast aan de macht was, maar ook nadien zou ETA zich handhaven. Reinares formuleert hiervoor een verklaring: “There exists an inherent tendency in the terrorist community to persist beyond the conditions which have provoked its formation” (29). Maar enig begrip van interne ideologische conflicten in de jaren 1973-1974 is nodig om te concluderen dat er meer meespeelt dan de aanwezigheid van een repressief regiem. Ik ontken niet dat repressie ETA sterkte in haar overtuigingen, ik wil alleen argumenteren dat het niet ten gróndslag lag aan die overtuigingen. De rest van deze scriptie is derhalve gewijd aan een meer gedetailleerde ontrafeling van de interne ideologische tegenstellingen en de concrete gevolgen ervan voor het ontstaan van ETA-militar.

(27) Clark, Insurgents, xv.

(28) Medhurst, .The Basques., 22.

(29) Fernando Reinares, The Dynamics of Terrorism during the Transition to Democracy in Spain Wilkinson, ed., Contemporary research on terrorism (Aberdeen 1987) 125.

2.2 Sociale achtergrond

Eén van de oorzaken voor ideologische conflicten binnen ETA is de grote doorstroom: na 1968 begon Franco een offensief tegen Baskische militanten en met succes. ETA werd in deze jaren bijna ontmanteld, maar zou in nieuwe bezetting (“ETA-V”) een radicale comeback maken in 1973. Een andere factor is de correlatie tussen de sociaaleconomische achtergrond van Etarras en de overheersende ideologie. Hiermee doel ik op de al genoemde versplintering, of om gebruik te maken van een Nederlandse term: “verzuiling” van de Baskische samenleving. De “founding fathers” van ETA die vooral traditionele en culturele aspecten van de vrijheidsstrijd voor Baskenland benadrukten waren relatief hoog opgeleid en afkomstig uit de “middenklasse” (30). De door het Franco-regiem terechtgestelde ETA-leden te Burgos waren bijvoorbeeld priester, leraar, ingenieur, of kantoorklerk (31). Deze achtergrond verklaart grotendeels waarom een socialistisch programma eerst ontbrak: dat was minder van belang dan het verheerlijken van de traditionele Baskische cultuur en het “heroveren” van hun oude positie of meer concreet die waar hun ouders voor gestreden hadden tijdens de burgeroorlog. Er is gezegd dat deze Etarras beter waren in het beleggen van vergaderingen dan in het plegen van aanslagen (32). Toch hadden ook die eerste Etarras wel iets te zeggen over het kapitalisme. De nadelige effecten van dit systeem op de samenleving moesten beteugeld worden (proletariërs hoorden immers helemaal niet thuis in het idyllische Baskenland). Het betrof het traditionele gedeelte van de nationalistische middenklasse die “humanistisch socialisme” aanhing. Dit zijn de Basken uit de achterban van de PNV wiens kinderen na Franco’s dood weer de PNV zouden steunen (33).

Niet alleen nationalisme en socialisme domineerden dus het politiek-ideologische spanningsveld in Baskenland, ook was de “confessionele zuil” prominent aanwezig, wat helaas buiten het bereik van deze scriptie valt. Wel van belang is het feit dat deze eerste garde Etarras, de “culturalisten”, door Krutwig’s propaganda binnen ETA het onderspit dolven (Branka 1967). ETA had na vertrek van de culturalisten geen confessionele overtuigingen meer, ook al zouden enkele leiders voormalige “seminaristen” zijn.

Daartegenover stond de aanvulling met socialistisch gedachtegoed. In periode na 1967 ontstond zoals uiteengezet frictie tussen de overgebleven leiding en nieuwe aanwas, hoofdzakelijk afkomstig uit de lagere (midden-) klassen (34). Ook niet-Basken waren sinds 1968 van de partij, kinderen van immigranten (35). Als gevolg van de grotere vertegenwoordiging van de lagere klassen en niet-basken, kon de prioriteitenkwestie over nationalisme en socialisme dominant worden (zie Zesde Assemblee), die later de tegenstelling massamobilisatie-voorhoedebeweging zou uitlokken, maar hier kom ik nog op terug. De voorlopige conclusie op dit moment is dat ideologische bevlogenheid de beginjaren 1959-1967 kenmerkte, maar dat de kans op ideologische verwarring enerzijds en onenigheid over de mate van activisme anderzijds groeide, naarmate ETA meer leden uit de lagere sociale klassen ging aantrekken, resulterend in de chaotische Zesde Assemblee (1970), waarna ETA-V opgericht werd.

De combinatie van twee doelen - onafhankelijkheid en de creatie van een socialistische samenleving- leverde dus spanningen op tussen twee duidelijk te onderscheiden facties. ETA-V en ETA-militar waren zoals de “oer-ETA” deel van een etnische radicale “middenklassenweerstand” tegen de gematigdheid en passiviteit van de PNV. Daar tegenover stelde zich de factie die zich bond aan het marxistisch-leninisme en “sociale revolutie” minstens zo belangrijk vond als “nationale revolutie”.

ETA-VI en ETA-politico-militar bijvoorbeeld claimden een arbeidersorganisatie te zijn (hoewel sociologisch ongegrond) en werden zo “verdacht” in de ogen van de hiervoor beschreven nationalisten die geen deel uitmaakten van arbeidersbewegingen (PNV-jongeren, ETA-veteranen, milis) (36). Overbodig te stellen dat dit geen gunstige invloed had op samenwerking binnen Baskenland.

De basis van ideologische tegenstellingen: de meeste immigranten in Baskenland waren ongeschoolde arbeiders. In socialistisch opzicht behoorden ze tot de uitverkorenen, maar in nationalistisch opzicht tot de gediscrimineerde bevolkingsgroep. En waar ligt de loyaliteit van een arbeider: bij zijn klasse of bij zijn volk? ETA-V-leden stelden etnisch-revolutionaire strijd boven klassenstrijd, hoewel een deel zich bleef inzetten voor arbeiders, autochtone arbeiders wel te verstaan. Toch bleek een jaar later dat politieke mobilisatie van arbeiders of het organiseren van stakingen niet te combineren was met het plegen van aanslagen. Een deel van ETA-V zou zich afsplitsen en zich geheel specialiseren in “geweld”, zoals in het volgende hoofdstuk uiteengezet zal worden.

(30) Marianne Heiberg, The making of the Basque nation. (Cambridge 1989) 104.

(31) Sullivan, ETA and Basque Nationalism, 94.

(32) Visser, Spanje en de Baskische ETA, 16.

(33) José María Portell, Los hombres de ETA (4e ed. Barcelona 1979) 108.

(34) Clark, Insurgents, 219.

(35) Sullivan, ETA and Basque Nationalism, 165.

(36) Sullivan, ETA and Basque Nationalism,157.

3. Naar autonomie van de milis 1973-74

3.1 Massamobilisatie of niet?

De steun voor ETA-V (en ETA-militar), de potentiële achterban en rekruteringsvijver, afgezien van radicale Basken, was niet massaal zoals tijdens democratisering van Spanje bleek. Haat jegens de politie vanwege razzia’s -ten gevolge van ETA-acties- bestond zeker, waardoor de bevolking Etarras in bescherming nam. Maar dat betekende niet dat gans Baskenland de acties van ETA steunde. ETA interpreteerde het niettemin als aanmoediging (37). Delen van ETA-V zetten zich in voor organisatie van arbeiders, steun aan (etnische) vakbonden, propaganda en het organiseren van stakingen. In augustus 1973 verklaarde het militaire front echter dat degenen die het arbeidersfront wilden uitbreiden, zich niet openlijk mochten identificeren als deel van ETA-V. Dit om vervolging te voorkomen.

Het arbeidersfront vond dit belachelijk omdat de milis zo exclusief de naam ETA konden claimen en een intern machtsmonopoly konden opbouwen. De suggestie dat de strijd van het militaire front de “echte” strijd van ETA moest worden was ook onacceptabel voor Etarras uit het politieke front van ETA-V (Pertur) en zelfs voor sommigen uit het militaire front. Maar vooral het arbeidersfront was geschoffeerd door de milis. Ze waren bijvoorbeeld wel op de hoogte gesteld van het plan Admiraal Carrero Blanco te ontvoeren, maar niet van de beslissing hem te vermoorden. Een deel veroordeelde de aanslag voordat ze in het voorjaar van 1974 afscheid namen van ETA-V als LAIA (Revolutionaire Patriottische Arbeiders Partij) (38).

Het vertrek van het arbeidersfront maakte voor de onenigheid tussen de rest van ETA-V geen verschil. De tegenstelling tussen degenen die organisatie van de bevolking tot doel wilden verheffen (Pertur’s poli-milis) en zij die een puur militaire rol voor ETA weggelegd zagen (Txikia en Argala’s milis) leidde een half jaar later tot een nieuwe afsplitsing, ditmaal definitief (39).

De spanningen werden versterkt door een externe factor: in de zomer van 1974 lag Franco in het ziekenhuis en delegeerde zijn taken tijdelijk aan koning Juan Carlos. Veel hervormingsgezinden in geheel Spanje mobiliseerden zich om te anticiperen op eventuele veranderingen na Franco’s dood (40).

Het aangaan van coalities en mobilisatie van de bevolking werd dus een acuut “issue”. De eventuele nieuwe openheid bood wellicht kansen voor de polisfractie van ETA-V om de arbeidersbevolking te organiseren voor de sociale revolutie (die meteen Baskische onafhankelijkheid zou moeten opleveren). Maar nu Franco op sterven na dood was zou “nieuwe ronden, nieuwe kansen” ook gelden voor “fascisten” of één van de vele andere “illegale oppositiepartijen”, voornamelijk arbeidersorganisatie die hetzelfde socialistische gedachtegoed koesterden echter zonder de wapenen op te pakken of zonder extreem nationalistisch te zijn (Comisiones Obreras, PSOE). Er moest dus iets gebeuren om de concurrentie aan te kunnen gaan.

Pertur was van mening dat geweld en politieke mobilisatie van de bevolking de juiste combinatie zou zijn voor het bereiken van zelfbestuur, maar dan moest er organisatorisch gezien wel het één en ander veranderen. Als na een aanslag of planning van aanslag de “liberados” weer vertrokken zodat de “legales” niets meer van ETA hoorden, was van een solide organisatie geen sprake en dus ook niet van “massamobilisatie”. Onder leiding van Pertur werd daarom (al voor 1974) in een paar zones geëxperimenteerd met een nieuwe structuur: elke zone kreeg een permanente vertegenwoordiger aan het hoofd die verantwoordelijke was voor álle zaken in dat gebied (41)

De mening van de milis stond hier lijnrecht tegenover. Mobilisatie van de bevolking werd niet als onnodig gezien, ze verklaarden dat dit door een andere organisatie uitgevoerd moest worden, los van ETA. In feite komt het er dus op neer dat de milis zich niet ondergeschikt wilden maken aan andere (meer politiek georiënteerde) afdelingen. Het militaire front informeerde daarom in het najaar van 1974 de rest van ETA-V dat ze haar halfjaarlijkse vergadering over strategie zou beleggen.

De leiders van de andere fronten kwamen naar de vergadering met de bedoeling ervoor te pleiten dat militaire acties vooraf gegaan moesten worden door politieke overwegingen. Ze werden echter niet toegelaten tot de vergadering waarop tijdens de Biltzar Txikia (kleine Assemblee) in oktober de definitieve scheiding plaatsvond: de militaire leiders weigerden zich te laten beperken door “beslissingen van de meerderheid” en besloten zelfstandig verder te gaan.

ETA-militar was geboren, klein (30 personen bij oprichting), zelfstandig en gespecialiseerd in het plegen van aanslagen (42). De rest nam de naam ETA político-militar aan. Pertur leidde de factie van “poli-milis” tot zijn verdwijning in 1976. Hoewel nooit bewezen, lijkt Pertur te zijn vermoord door zijn eigen kameraden. De vingers wezen naar Apala, 21 jaar oud en leider van de militaire tak van ETA-pm, de “Berezi Comandos” of “bereziak”, die zich later zouden voegen bij ETA-militar. Pertur ging naar hun smaak te ver met zijn omvormingen, waarin “geweld” slechts een secundaire, tijdelijk nuttige rol toebedeeld kreeg, ten gunste van de politieke organisatie van de arbeiders (43). Daartoe werd in 1976 zelfs een politieke partij opgericht (die nog altijd bestaat), een “patriottisch-baskische arbeiderspartij” (44) en de “bereziak” waren ondergeschikt aan de rest van de semi-open organisatie (ETA político-militar).

Het moge duidelijk zijn dat ideologische, strategische en organisatorische tegenstellingen hand in hand liepen, zoals al bij splitsing in ETA-V en ETA-VI (1970) gebleken was. Sullivan formuleert het als volgt: In deze periode (1973-1974) uitte zich weer het probleem van het conflict tussen “the needs of a highly secretive armed vanguard and those of an organisation trying to encourage mass activity” (45). In wezen dezelfde differentiatie: “Nationalist terrorists” zoeken zelfbeschikking en “Ideological terrorists” willen de aard van het bestaande politieke, sociale en economische systeem veranderen (46). ETA-V wilde beide, maar hoe en in welke volgorde?

Chronische onenigheid veroorzaakt door meer nadruk op “socialisme” hetzij “nationalisme” liepen parallel aan machtsconflicten en strategische tegenstellingen. Ook na de dood van Franco zou de “fasering” van de stappen naar zelfbestuur de bottleneck voor onderlinge samenwerking zijn en tot fragmentatie van Baskenland leiden. Eerst onafhankelijkheid en dan zien we wel verder? Of eerst werken aan sociaal-maatschappelijke kwesties (mét organisaties van buiten het etnisch-Baskische honk) wat op korte termijn resultaat kan opleveren? Resultaat van deze kwesties was dat het militaire front zich verregaande autonomie toeeigende en overging tot oprichting van ETA-militar. Waarin onderscheidde deze club zich van andere nationalisten?

(37) Visser, Spanje en de Baskische ETA, 35.

(38) Sullivan, ETA and Basque Nationalism149.

(39) Ibidem, 155.

(40) Ibidem

(41) Sullivan, ETA and Basque Nationalism, 157.

(42) Ibidem, 156.

(43) Ibidem,169.

(44) Sullivan, ETA and Basque Nationalism, 171.

(45) Ibidem, 154.

(46) Wilkinson, Contemporary research, xiii.

3.2 Doctrine van het militaire front

De milis die zich verenigden in ETA-militar volgden in principe de etnisch-revolutionaire schrijfsels van Krutwig en verlangden terug naar het niveau van activiteit van zijn Vijfde Assemblee. In feite waren veel leden van ETA-militar “veteranen” uit die periode, afkomstig uit de etnische lagere middenklassen en arbeidersfamilies, waar “nationale bevrijding” vooraf ging aan “sociale bevrijding”. Het feit dat Krutwig’s theorieën niet geschikt waren om het zich moderniserende Baskenland te analyseren, noch een levensvatbare strategie voor de “bevrijding van Euzkadi” bood, was daarbij een positief voordeel voor diegenen die “actie” tot doel verheven (47).

Voor ETA-militar bleef het doel in principe om een socialistische samenleving te creëren, maar blijkbaar wel ná de onafhankelijkheidsrevolutie. Deze fasering onderscheidde ETA-militar van rivalen als ETA-politico militar. De linkse ideologie was in Krutwig’s ogen eigenlijk toch van ondergeschikt belang, zoals hij later verklaarde.

Baskisch nationalisme moest wel “links” zijn, gesteld dat “links” de progressieve beweging van de ontevredenen is (48). Geheel nieuw was zijn linkse retoriek daarbij niet, van oudsher waren Baskische nationalisten gekant tegen hun economische elite. Nieuw was wel zijn koloniale concept: men streed tegen Spaanse kapitalistische imperialisten, wat impliceert dat alle Spaans georiënteerde organisaties (lees: socialisten die zich op Spaans niveau organiseren, zoals de PSOE) niet voor samenwerking in aanmerking kwamen. Wie dat wel deed pleegde verraad aan het Baskische volk. Ook impliceert het dat het niet uitmaakt wie er in Madrid op het pluche zit, of het democratisch bestel of een dictatoriaal bestel is.

ETA-militar beperkte zich sinds 1974 bovendien tot louter militaire zaken want “Een organisatie die gewapende aanslagen pleegt, alle repressie naar zich toetrekt en voortdurend verliezen lijdt, maakt de oprichting van massaorganisaties onmogelijk” (49). Ze besloten een “voorhoede” te zijn, niet bovengronds te komen en de clandestiene structuur te handhaven. In eerste instantie probeerde ETA-militar niet haar gelederen te versterken met nieuwe rekruten, wat de bewuste keuze een militaire voorhoede te zijn onderstreept (50).

In feite kónden ETA-V en ETA-militar, als ze dat hadden gewild, nooit een breed gedragen organisatie worden: het aantal benoemde “vijanden” was gewoonweg te groot. De milis besloten in ieder geval geen energie te steken in massamobilisatie en markeerden hiermee het omslagpunt in 1974: het geboortejaar van ETA die wij nu nog kennen. De chaotische revolutieleer van Krutwig zou overigens wel naar de achtergrond verdwijnen toen ETA het heldere “KAS-alternatief” ontdekte, dat prima aansloot bij de zelfopgelegde taakomschrijving uit 1974.

(47) Ibidem, 130.

(48) Medrano, Divided nations, 141.

(49) Visser, Spanje en de Baskische ETA, 30.

(50) Sullivan, ETA and Basque Nationalism, 156.

3.3 Geweld als visitekaartje

De toenemende ideologische spanningen liepen synchroon met de toename in aanslagen. Niet alleen kwantitatief, maar ook in dodelijk en destructief opzicht. ETA vestigde in 1961 haar naam door een trein te laten ontsporen die “Carlisten” vervoerde, “collaborateurs” met Madrid. Verder pleegden ze aanslagen op materiele symbolen van het Franquisme, bijvoorbeeld door auto’s van wetshandhavers te vernielen of te stelen (51). Maar met de oude garde uit de weg ging ETA pas écht aan de slag. Alles liep voor ETA voorspoedig, totdat op 7 juni 1968 de pas gestarte en succesvolle actie onder leiding van Etxebarrieta stokte met zijn dood. Hij werd doodgeschoten door de Guardia Civil na een zojuist gepleegde bankoverval, waarbij ook een officier van deze militaire politie om het leven kwam (52). De eerste dodelijke slachtoffers.

Krutwig had het gebruik van geweld gestimuleerd met zijn publicatie “La insurrección en Euskadi” (1964). Hij pleitte voor een “guerrilla de asfalt” en voor een keuze uit ofwel “retaliacion” (harder toeslaan dan de vijand) of de “actie-repressie-actie” spiraal (53). Door het continu uitdagen van reactie van de sterke arm van de staat (repressie) zou maatschappelijke reactie (opstand) uitgelokt worden, zodat uiteindelijk een directe confrontatie tussen Franco en het Baskische volk zou leiden tot een revolutionaire overwinning voor de Basken. Deze tactiek leek in de jaren rond “Burgos” bijna succesvol. De spanningen in Baskenland liepen hoog op getuige het feit dat veel elitaire families uit Baskenland vertrokken (54). Maar een volksopstand bleef uit. “Retaliation” bleek praktischer en eenvoudiger te organiseren, voor het eerst toegepast in 1968, toen de milis van ETA politiechef Manzanas vermoordden als vergelding voor de dood van Extebarrieta.

De escalatie van burgerlijke ongehoorzaamheid naar “dodelijk geweld” manifesteerde zich dus voor het eerst in de periode 1967-69. De oude “stencilrevolutionairen” waren weg. Het waren de jaren waarin ETA’s structuur vorm kreeg, de grondbeginselen van terroristische tactiek geleerd werden, ETA voor het eerst dodelijk werd en ook voor het eerst zelf slachtoffers leverde. Alleen al het uiten van “subversieve” nationalistische kreten was reden om opgepakt te worden (55).

In april 1974 vermoordden de milis van ETA-V voor het eerst iemand waarbij de “daad” belangrijker was dan de persoon die het betrof, in dit geval Posadas. Normaal gesproken vielen doden ofwel tijdens pogingen arrestatie te ontkomen of de grens over te vluchten, ofwel met duidelijk politiek motief zoals de moord op Manzanas (hij was hoofd van de politie, folterde arrestanten en was zeer gehaat in Baskenland), of de moord op Carrero Blanco van de revivalgroep in 1973 (ETA-V).

In het communiqué volgend op de Posadas-aanslag legde ETA-V uit dat in het vervolg alle wetshandhavers legitieme doelen waren, niet alleen omdat ze het onderdrukkingsapparaat symboliseerden maar ook omdat “ze allemaal” verantwoordelijk waren voor het vermoorden van kameraden (56).

Deze logica had een “boom” van aanslagen tot gevolg in 1974-75. Volgens Sullivan: “ETA-V carried out bombings and robberies, rivalling the one mounted in 1968/69” (57). Ontvoeringen voor losgeld vonden ook vanaf deze periode plaats. Soms met dodelijke afloop als het losgeld niet betaald werd. De rücksichtslosheid van ETA-militar blijkt onder andere uit het volgende. Vanaf 1981 bestond er een amnestieregeling die ETA-leden (hoofdzakelijk politico-militar) de gelegenheid bood vredig te “re-integreren” in de samenleving zonder strafvervolging. Tientallen maakten hier gebruik van, tot grote ergernis van actieve Etarras. ETA (militar) wilde een voorbeeld stellen en koos uit de grote groep potentiële slachtoffers, bijna allemaal mannen, juist een vrouw uit. María Dolores González Katarain (Yoyes) werd in september 1986, lang nadat ze de banden met ETA had verbroken, met een kogel door het hoofd neergeschoten. De executie vond plaats op straat in haar geboortestadje in Guipúzcoa, terwijl ze haar zoontje aan de hand had (58).

De wreedheid van deze daad illustreert niet alleen de hardheid ten opzichte van “afvalligen”. Het is bovendien een indicatie voor de mate van sektarisering en militarisering. Na de definitieve splitsing van 1974 bestond ETA-militar dus geheel uit personen die de strijd wensten voort te zetten met louter militaire middelen, niet geleid door mensen met politieke ambities, maar in principe nog altijd gedreven door “socialistisch nationalisme”. Wat dat betreft ondersteunt ETA de mening van Wilkinson, dat in terroristische groeperingen ‘actie” op zich belangrijker is geworden dan de oorspronkelijke ideologie, hoewel ideologie de intrinsieke kracht achter de beweging blijft (59). De timing voor ETA ligt dus in de jaren 73-74.

(50) Sullivan, ETA and Basque Nationalism, 156.

(56) Ibidem, 153.

(57) Ibidem

(58) Reinares, Patriotas, 28.

(59) Paul Wilkinson, Terrorism and the Liberal State, (Londen 1977) 96-97.

3.4. Milis en Poli-milis

De frequentie en de aard van de aanslagen veranderden en ETA-militar deed geen pogingen arbeiders te organiseren. Wel riepen de milis de “arbeidersklassen en patriotten” op om te strijden voor “nationale bevrijding”. ETA-militar produceerde echter weinig ideologische publicaties en nog minder nieuw materiaal, wat de dominantie van “actie” over “ideologie” bevestigt. De aanwezigheid van een selectieve groep die uitsluitend geweld gebruikte was een noodzakelijk onderdeel van de vrijheidsstrijd der Basken, volgens ETA; andere zaken dan het plegen van aanslagen vielen buiten de taakomschrijving. Ze besteedden de rest als het ware uit aan organisaties die geen militaire middelen gebruikten (60).

Ook nadat Baskenland haar autonome status kreeg zou er geen vrede zijn zolang niet álle doelen verwezenlijkt werden en Baskenland volledig onafhankelijk zou zijn (61). Echter, de niet-militairen van ETA-politico militar hadden de factor het politieke toneel als strijdtoneel verkozen (nog vóór de dood van Franco) (62) en een militaire tak was alleen nog noodzakelijk in de vorm van “militaire arm van de arbeidende klasse” (de “Berezi Comandos”) (63). In 1976, een jaar na de dood van Franco zouden de meeste van de “bereziak” alsnog kiezen voor ETA-militar, omdat de “politiek” naar hun smaak te dominant was en ETA-pm samenwerkte met de “bourgeoisie” en het “fascistische regiem”.

Een vleugel van ETA-pm bleef in theorie nog actief, maar de weinige leden verbleven in Cuba waardoor ze geen factor van belang meer waren (64). Sociale hervorming bleek niet te combineren met “terreur” binnen dezelfde organisatie, zeker niet toen hervormingen op een vreedzame manier bereikt bleken te kunnen worden. Het bleek “kiezen of delen”: óf als militaire voorhoede terreur toepassen ter ondersteuning van onafhankelijkheidsstrijd, óf de boer op (politieke mobilisatie van arbeiders, opportunistische samenwerking met niet-Basken) om de sociale revolutie te bewerkstelligen waarmee tevens zelfbestuur binnen handbereik zou komen.

In essentie was het dezelfde ideologische prioriteitenkwestie die de zesde Assemblee (1970) deed opsplitsen, die vervolgens ETA-V (1973) verdeelde, leidde tot ontbinding van ETA-pm (1982) en de milis deed besluiten zich vanaf 1974 geheel toe te leggen op het eerste, ongeacht staatkundige en institutionele hervormingen in Spanje, zoals in het volgende hoofdstuk ter sprake zal komen.

(60) Sullivan, ETA and Basque Nationalism,, 156.

(61) Zie bladzijde 28.

(62) Ibidem, 240.

(63) Clark, Insurgents, 292.

(64) Clark, Negotiating, 262.

4. De dictator is dood, leve de dictator?

4.1 PNV en KAS.

Nadat Franco stierf (november 1975) en koning Juan Carlos de fakkel van hem overnam, begonnen de volksmanifestaties voor vrijlating van politieke gevangenen. In juli 1976 kondigde Juan Carlos inderdaad amnestie aan voor politieke gevangen, behalve voor diegenen die “bloedmisdaden” op hun geweten hadden. Het was niet duidelijk in hoeverre hervormingen zouden worden doorgevoerd.

Oproer op straat was aan de orde van de dag. In Baskenland bijvoorbeeld werd gestaakt voor hogere lonen en kortere arbeidstijden. De politie had het oproer niet in de hand en verwondde in januari 1976 tien demonstranten in Vitoria, de hoofdstad van Álava. Op 3 maart 1976 werd daarom weer een algemene staking afgekondigd. De deelnemers hielden zich op in de kathedraal, waar traangas naar binnen werd gespoten. In het daarop volgende tumult schoot de politie vijf arbeiders dood en ongeveer honderd raakten gewond (65).

Dit om aan te geven dat de staat onder leiding van Juan Carlos de indruk gaf het Franquisme voort te zetten (of niet de politie onder controle had), wat gewelddadige reactie van de beide ETA’s tot gevolg had. Maar in juni 1976 werd Suarez door de koning benoemd als regeringsleider en samen zouden ze op vreedzame wijze de overgang naar een parlementaire democratie in gang zetten, echter niet zonder de (landelijke en regionale) oppositie te beperken in hun mogelijkheden invloed uit te oefenen tijdens de transitie (66). Het was de PNV die onder premier Suarez de ruimte herwon die de partij in het Franco- tijdperk aan ETA en “radicaal links” verloren was. Hij gaf geen enkele ruimte aan deze laatsten (67).

De passiviteit van de PNV was een reden voor oprichting van ETA geweest, maar met het credo “renovarse o morir”, “vernieuwen of sterven”, zou de PNV zich binnen twee jaar (1974-1976) omvormen tot christendemocratische politieke partij met grote achterban (68), die door de postfranco regering (1976) gepromoveerd werd tot officiële gesprekspartner ten tijde van het schrijven van de nieuwe constitutie (en later het autonomiestatuut). Het omverwerpen van de dictatuur zonder revolutie was voor de radicalen echter eigenlijk geen optie en samenwerken met de bourgeoisie of “fascisten” zoals de PNV deed was verraad (69).

Het lukte de “Abertzale” (etnische links-nationalistische) fracties niet om zich politiek te verenigen, een solide achterban te creëren en samen te werken met “Spaanse” partijen (want “verraad”) zoals de pragmatische nationalisten van de PNV dat deden (70). Niet ETA, niet andere radicale en “jonge” partijen, maar de uit de as herrezen Partido Nacionalista Vasco was tijdens de overgang naar democratie (1976-1979) de hoofdonderhandelaar met de Spaanse overheid over de toekomstige status van Baskenland binnen de nieuwe staat en zou dat blijven.

ETA-pm’s zoektocht naar eenheid binnen het “links-patriottische” kamp leidde in 1975 wel tot de oprichting van KAS, de Koordinatora Abertzale Socialista (Coördinatie[forum] van patriottische socialisten). Hoewel voor een tijdelijk doel opgericht, bleek KAS een langer leven beschoren. Het zou uiteindelijk een platform worden om de ETA-strategie (van ETA- militar) te coördineren met dat van partijen, vakbonden en andere groepen (71). De oorspronkelijke deelnemers waren ETA-pm’s “concurrenten”, EHAS (later HASI en Herri Batasuna), maar ook LAIA, LAK en LAB (arbeidercommissies). En natuurlijk ETA-pm zelf. ETA-militar ondersteunde het initiatief, maar liet zich er niet door binden (72).

(65) Ibidem, 243.

(66) Sullivan, ETA and Basque Nationalism, 174.

(67) Lang, Das Baskische Labyrinth, 246.

(68) Lang, Das Baskische Labyrinth, 246.

(69) Ibidem, 238.

(70) Lang , Das Baskische Labyrinth, 246.

(71) Ibidem, 12.

(72) Clark, Negotiating, 22.

4.2 Alternativa-KAS

Wat was binnen het oorspronkelijke KAS van 1975 precies overeengekomen? In november 1976 publiceerde KAS het “programa máximo”: een volledig onafhankelijke en herenigde Baskische staat (Euskadi) was het doel, te bereiken door “socialistische revolutie”, waarna installatie van de “Baskische staat als populair en democratische socialistische republiek geleid door arbeiders” mogelijk werd (hier had ETA-pm dus duidelijk een vinger in de pap). Een constitutie moest garanderen dat het volk volledige controle over de Baskische samenleving had. Niet onbelangrijk was “the destruction of the capitalist and imperialist structures that exploit and oppress our people”. Maar een zekere mate van realiteitszin was doorgedrongen: in wezen erkende men dat het “programa máximo” te ambitieus was door tegelijk het “Alternativa KAS” te formuleren. Dit alternatief bestond uit vijf tussentijdse doelen, aangezien de strijd zich (blijkbaar) in twee fases zou voltrekken. De eerste fase eindigde als het KASalternatief gerealiseerd zou zijn. Geweld bleef noodzakelijk totdat ook de tweede fase voltooid was: Euskadi als vrije, soevereine en onafhankelijke staat “binnen een Europa van volkeren” (73). De formulering van tussentijdse doelen was als volgt:

1. Volledige amnestie

2. Legalisering van alle politieke partijen

3. Terugtrekking van Guardia Civil, Policía Armada en het algemene politiekorps.

4. Verbetering van de leef- en werkomstandigheden voor volksklassen en arbeidersklassen. Bevrediging van hun sociale en economische verlangens zoals door hun vertegenwoordigende organisaties uitgedrukt.

5. Een autonomiestatuut dat, minimaal, de nationale soevereiniteit van Euskadi erkent, Euskara als de belangrijkste officiële taal van het land erkent, voorziet in controle over wethandhavende instituties en alle in Baskenland gestationeerde militaire garnizoenen door de Baskische regering, en het Baskische volk de macht geeft de politieke, economisch en sociale structuren in te voeren die ze gepast vind voor haar eigen vooruitgang en welvaart.

[Overal waar Euskadi staat bedoelen ze ook Navarra, hoewel deze provincie niet bij Euskadi wil horen, en Frans Baskenland, waar het verzet nauwelijks concrete vormen aannam].

Vooralsnog (1976) werd dit KAS-alternatief nog nergens voor gebruikt. ETA-politico militar en de door haar gecreëerde politieke partij EIA (later EE) werden bovendien uit het KAS-platform gegooid omdat ze aan de verkiezingen meededen en dat was verraad (1977). In 1978 liet EIA daarop weten hoe weinig nuttig het radicale KAS was: “KAS is een relikwie uit het verleden” (74).

Desalniettemin, het jaar 1978, drie jaar na formulering en een jaar nadat EIA en ETA-pm uit KAS verdwenen, was cruciaal voor de belangrijke rol die het KAS-alternatief zou krijgen. Via HASI wilden de links-nationalisten weer onderhandelingen aangaan over de mate van autonomie en vrijlating van gevangenen. Daarom werden in februari 1978 de vijf punten aan Madrid en het Baskische volk gepresenteerd als basis voor eventuele onderhandeling over een wapenstilstand (75).

Maar ook al zou dit “alternatief” ingewilligd worden door Madrid, dan nog zou ETA niet met de strijd stoppen: “Het KAS-alternatief zal een federale, niet onafhankelijke, staat bewerkstelligen. Het zal uiteindelijk een staat van de bourgeoisie zijn en daarom in tegenspraak met de massa’s. De tegenstellingen zullen lange tijd nodig hebben om tevoorschijn te komen en in de tussentijd kunnen we geen ‘grote dingen’ doen. Dus, een wapenstilstand is twijfelachtig, het kan jaren of dagen duren: de tijd die nodig is voor het optreden van tegenstellingen. Er zullen altijd tegenstellingen zijn, omdat die er altijd zijn geweest, en gewapende actie ook. Wat waarschijnlijk voor lange tijd niet zal bestaan zijn redenen voor een gewapende strijd van openlijke confrontatie tegen de staat die we vandaag hebben” (76)” Revolutie op korte termijn was dus niet mogelijk, maar allerminst een reden om “de vrede. te laten uitbarsten.

De leiding van EIA uitte in de zomer van 1979 voor het eerst openbare kritiek op terreur (77) en vrij snel daarna zou de visie domineren dat geweld contraproductief was. Typerend is dan ook de ontbinding van EIA’s .militaire arm van de arbeidende klasse. (ETA-pm) in 1982. Het was al eerder ter sprake gekomen maar uitgesteld omdat EIA wilde voorkomen dat ETA-militar de enige “erfgenaam” van ETA’s naam en traditie zou worden (78), wat niettemin nu het geval is.

(73) Ibidem, 80.

(74) Sullivan, ETA and Basque nationalism, 206.

(75) Clark, Negotiating, 82.

(76) Ibidem,

(77) Ibidem, 199.

(78) Ibidem, 234.

4.3 Ideologische consistentie

De aanhangers van nationalisme al dan niet in combinatie met socialisme hadden zich gefragmenteerd in een keur van partijen: de PNV voor gematigden (“gematigd” ten opzichte van ETA), EIA (EE) voor de “polis” en hun aanhangers. De ES (Baskische socialisten), ESB (Baskisch socialistisch verbond) en de EHAS, voor radicalere nationalisten die niet wilden samenwerken met “Spaanse” partijen of met organisaties die dat wel deden zoals de PNV en EIA. Het onderscheid tussen hun programma was echter in feite klein en afsplitsingen en nieuwe coalities kenmerkten het einde van de jaren zeventig.79

Deels uit protest tegen EIA (als EE meedoen aan de verkiezingen), werd in 1978 Herri Batasuna (HB) opgericht. Het was de zoveelste coalitie van links-nationalistische clubjes (onder andere HASI), maar populistischer, onwillig de constitutie te erkennen en extremer in hun pleidooi voor zelfbestuur. HB was onafhankelijk van ETA opgericht, hoewel het in de literatuur vaak al bij oprichting wordt aangeduid als de “politieke tak van ETA” (80). ETA was dus nooit de enige organisatie die zelfbestuur nastreefde, maar wél de enige die dat met geweld bleef doen, democratisering of niet.

Over “zelfbestuur” was men het in het nationalistische kamp eens, maar niet over de mate waarin, hoe, wanneer en met welke middelen dit bereikt zou moeten worden én met wie daartoe samengewerkt kon worden. Fractiestrijd had ook ETA gekenmerkt tot 1974, echter nadien hield ETA-militar temidden van het politieke rumoer een oorverdovende politieke radiostilte aan (tegenover een luidruchtige dosis aanslagen). ETA-militar koos er nog altijd voor om geen politieke activiteiten te ontplooien en zich zelfstandig als gewapende “voorhoedestrijders” te handhaven.

Is dat consistent met de doctrinaire kenmerken van ETA-militar ten tijde van oprichting? Nadat Franco overleed in november 1975 werd een totaal onverwachte, en tegen de zin van radicale revolutionairen, vreedzame transitie naar sociaaldemocratie in gang gezet. Had ETA niet de wapens moeten neerleggen? Was dat niet logischer geweest? Veel van ETA’s idealen werden immers werkelijkheid.

Gezien de doctrine van 1974 maakte staatkundige verandering niets uit. Neem ter vergelijking ETA-politico militar. Deze ETA-fractie had sinds oprichting de activiteiten vanuit Baskenland zelf ontplooid en in toenemende mate binnen een politiek kader geplaatst (EIA), terwijl militair activisme naar de achtergrond verdween totdat ETA-pm zichzelf in 1982 ontbond. Maar ETA-militar opereerde sinds oprichting vanuit haar toevluchtsoord in Frankrijk, op geheel andere basis gefundeerd (militaire voorhoede) en “with hardly any roots inside Spain and no idea of how the armed struggle fitted into an overall revolutionary perspective” (81). Dit citaat wekt de indruk dat het ETA-militar ontbrak aan “reflectie” op de gewijzigde context. Maar mijn interpretatie is dat ETA-militar zich gewoon hield aan haar doctrine waarin staatkundige hervormingen te Madrid niet relevant waren. De kolonisator bleef kolonisator, ongeacht democratisering. Wel was de methode (aanslagen plegen) weinig effectief en lijkt wellicht daarom niet in een “overall revolutionary perspective” te passen. Maar zoals hiervoor al uiteengezet, paste het wel degelijk in een soort “twee-fase-plan”, ook al lijkt de kans op realisatie ervan in onze ogen wel érg klein.

ETA-militar was er niet minder fanatiek en dodelijk om. Het dodental in de jaren 1978-1980 lag tussen de 67 en 88 per jaar. Ter vergelijking: in 1974-78 pleegde ETA “slechts” tussen de 9 en 17 dodelijke aanslagen per jaar (82). ETA-militar bleef dus volharden in de in 1974 opgelegde taakomschrijving van “gewapende voorhoede” en maakte geen aanstalten om ook het (gefragmenteerde) politieke strijdtoneel op te gaan. De enige verandering was het gebruik –tijdens onderhandelingen- van het door anderen geformuleerde KAS-alternatief, vanaf 1978, en de ontbinding van ETA-pm waardoor ETA-militar de enige erfgenaam van het “historische” protest werd.

(79) Lang, Das Baskische Labyrinth, 248.

(80) Clark, Negotiating, 20.

(81) Sullivan, ETA and Basque nationalism, 187.

(82) Ibidem, 15.

4.4 Mentale enclaves

Nadat de “milis” zich afsplitsten in 1974 hadden gewelddadige activiteiten prioriteit; niet zonder effect op het personeelsbestand. De leeftijd van rekruten werd bijvoorbeeld steeds jonger, wat een laag opleidingsniveau impliceert. De grootste leeftijdscategorie (van rekruten) was in de periode 1970-1977 de 21 tot 26-jarigen. Maar in 1978 bestond de helft van ETA’s nieuwe lichting uit jongeren tussen de 18 en 20 jaar. Deze verjonging zette zich door: in de periode 1983-1995 was zelfs tien procent van de rekruten jonger dan 18 jaar. 55% was toen jonger dan 20 jaar (83).

De taakstelling en vorm die ETA-militar in 1974 had aangenomen had dus tot gevolg dat de organisatie hoofdzakelijk aantrekkingskracht uitoefende op een specifiek (jong) deel van de samenleving (84). Helaas valt een uitgebreide analyse van het gemiddelde ETA-profiel buiten het bereik van deze scriptie, maar volgens een recent onderzoek is ETA-aanhang vooral te vinden in bepaalde “mentale enclaves” (85). Ter illustratie hiervan zal ik delen uit ETA’s laatst gepubliceerde communiqués citeren. Het geeft inzicht in de ideologische verstarring van ETA, maar ook in deze “mentale enclaves”.

Ik vond ETA’s publicaties namelijk op een webstek (86) van een club zelfbenoemde “radical communist, basque independentist, feminist and ecologist [Kapitalisme verwoest immers onze planeet] who are interested in information and communication”. Het zijn niet allemaal etnische Basken: “Most of them are Basques from birth, but there are some who are Basques due to their attachment or to internationalist solidarity”. Teksten van Lenin, Mao, Marx, Engels, Trotski, Ho-CHi-Min, Rosa Luxemburg en Che Guevara worden naast die van Arana en Krutwig aangeboden. Ook Immanuel Wallerstein is mateloos populair. De makers van de webstek hebben persoonlijk toestemming gekregen voor publicatie van zijn teksten.

In het communiqué van 19 maart 2003 (87) benoemt ETA de “Jacobijnse, Franse staat” en de “voorzetting van de franco-dictatuur in Spanje” als onderdrukkers. De lijst vijanden wordt aangevuld met “collaborerende regionale politici die ervoor zorgen dat de situatie voortduurt”. De PNV en EA zijn “vermomd als vrijheidsstrijders. maar eigenlijk verraders”. Dreigingen aan het adres van lokale politici ontbreken dan ook niet (Ibarretxe (PNV), sinds 2001 de president van de Baskische autonome regering). Verder is ETA verantwoordelijk voor het feit dat het “oudste volk van Europa” ondanks onderdrukking en pogingen tot “verspaansing” nog altijd bestaat. “Het is levend omdat wij die gestreden hebben gedurende eeuwen, het levend hebben gehouden. We strijden opdat we ooit de mogelijkheid krijgen in vrijheid en vrede onze plaats in de wereld te kiezen” (88). Een belangrijk element van ETA’s gedachtegoed zit in dit citaat ingesloten: ETA probeert zich te profileren als historische erfgenaam van de (veronderstelde) traditionele onafhankelijkheidsstrijd .

Via communiqués deelde ETA in het verleden ook voorstellen tot staakt-het-vuren of onderhandelingseisen mee. Ze werden gepubliceerd in onder andere Egin, een krant die de Spaanse overheid in 1998 sloot. Elf medewerkers werden gearresteerd op verdenking van samenwerking met ETA. Ook viel de politie het radiostation Egin Irratia binnen. “De ware aard van het fascistische regiem van Aznar is uitgekomen”, waarschuwt ETA, “vandaag zijn wij het, morgen misschien jullie! (89). Inderdaad wordt ETA zelf al jaren onderdrukt, maar van onderdrukking van de Baskische bevolking en cultuur kan met de beste wil geen sprake (meer) zijn. Uiteraard ziet ETA dit niet zo, zeker niet sinds Aznar een groot offensief tegen ETA is begonnen: “De fascistische agressie van de Spaanse staat is een gewelddadige mijlpaal die een nieuw tijdperk inluid. In Spanje is een dictatuur, monarchaal en parlementair misschien, maar een dictatuur” (90). ETA laat er geen twijfel over bestaan in het communiqué van 11 mei 2003: “Totdat de rechten van Euskadi worden erkend, zal er geen vrede zijn” (91). Een gewaarschuwd mens telt echter voor twee. Al in 1964 publiceerde ETA: ”Antifranquisme vecht tegen Franco alsof er geen Spaanse onderdrukking was in Baskenland. Wij vechten tegen de Spaanse onderdrukking alsof er geen Franco was” (92).

(83) Reinares, Patriotas,190.

(84) Ibidem, 75.

(85) Jan Mansvelt Beck, ETA gedijt bij ontworteling, Geografie 1997/6, Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap (Utrecht 1997).

(86) www.basque-red.net

(87) http://www.basque-red.net/tregua/cas449.htm

(88) ETA-Comunicado 1 december 2002.

(89) Ibidem

(90) Gara, 26 september 2002.

(91) http://www.basque-red.net/tregua/cas451.htm

(92) Fernando Reinares, The Dynamics of Terrorism during the Transition to Democracy in Spain Wilkinson, ed., Contemporary research on terrorism (Aberdeen 1987) 123.

5. Conclusie

Politiek geweld is nog altijd aanwezig in Baskenland. Eén van de oorzaken hiervan is de het ontstaan van ETA-militar, die sinds oprichting in 1974 met het plegen van aanslagen een bijdrage wil leveren aan de totstandkoming van een onafhankelijk Euskadi. Ondanks dat Baskenland één van de meest gemilitariseerde zones in Europa is en de “war on terrorism” sinds “nine-eleven” veel normaler gevonden wordt, is de verpletteringstrategie van Aznar niet voldoende gebleken om politiek geweld in Baskenland terug te dringen. Harde repressie van staatswege lijkt de gelederen uit te dunnen, maar of dit ook het ideaal van ETA ondergraaft is een tweede.

ETA ontstond vanuit een ontevreden jongerenvleugel van de Baskische Nationalistische Partij (PNV) en werd door Franco bijna “uitgeroeid” ware het niet voor een “comeback” in 1973 geleid door wederom een radicaal deel van een jongerenvleugel van de PNV. Van belang om te beseffen is dus dat ETA kon bestaan bij de gratie van al gewortelde nationalistische gevoelens en ideologieën, uitgekristalliseerd in goed georganiseerde (tijdens Franco onderdrukte) politieke bewegingen, zoals nu nog steeds meerdere politieke partijen bestaan die zelfbestuur hoog in het vaandel hebben, alsmede jongerenorganisaties als Segi.

Hoewel geboren als ideologisch geïnspireerd platform voor radicale nationalisten, “humanisten” en later ook socialisten, was ETA’s populariteit en bekendheid gebaseerd op een monopolie op “actie” ten tijde van Franco. Dat was haar visitekaartje, “raison d’être” zo u wilt. Het escaleerde in “terreur”, niet omdat Spanje democratiseerde, maar door interne factoren. Zoals blijkt uit deze scriptie bestond er tot 1974 eigenlijk niet één “ETA”.

De ideologie van ETA omvatte ongeveer alle motieven op grond waarvan tot op heden terrorisme is bedreven. De problemen waren daarom niet van de lucht: hoe rijm je bijvoorbeeld socialisme en solidariteit met arbeiders enerzijds, met etnisch nationalisme anderzijds dat dezelfde arbeiders,want immigranten, buitensluit?

Ik heb proberen aan te tonen dat een definitief omslagpunt plaatsvond in 1974 en dat de structurele tegenstellingen tussen exclusief nationalisme en socialisme bepalende factoren waren in de scheiding van politiek activisme en militair activisme in Baskenland. Verzuiling van de Baskische samenleving is een hiermee samenhangende factor.

In 1974 weigerden dertig “milis” zich neer te leggen bij “beslissingen van de meerderheid” en besloten zelfstandig de strijd voort te zetten. Marginalisering was meer een voorwaarde voor het bestaan van ETA dan een hindernis voor mobilisatie van de bevolking, dat helemaal geen agendapunt was.

ETA beperkte zich bewust tot een nauwe taakomschrijving die weinig meer omvatte dat het periodiek plegen van aanslagen. Na de definitieve splitsing van 1974 bestond ETA-militar geheel uit personen die de strijd op deze wijze wensten voort te zetten, in principe nog altijd gedreven door “socialistisch nationalisme”. Wat dat betreft ondersteunt ETA de mening van Wilkinson, dat in terroristische groeperingen “actie” belangrijker is geworden dan de oorspronkelijke ideologie, hoewel ideologie de intrinsieke kracht achter de beweging blijft. De timing voor ETA ligt dus in de jaren “73-74”, resulterend in de vorming van ETA-militar in 1974.

De milis van ETA-militar onderscheidden zich van andere nationalisten door het vasthouden aan en ten uitvoer brengen van de in 1974 zelfopgelegde militaire taakomschrijving, ook wel “terrorisme” genoemd. Rekruten werden steeds jonger en doctrinair gezien had ETA-militar de meest extreem separatistische elementen gedistilleerd uit alle paradoxale ideologische principes die in de loop der tijd verzameld waren. Extreem nationalistisch met “etnisch-exclusieve” tinten, antikapitalistisch en “anti-Madrid”.

Het einde van het tijdperk Franco zou echter niet lang meer op zich laten wachten. ETA had zichzelf net op de rails gekregen als clandestiene en gewapende voorhoedestrijders toen Madrid “opeens” de transitie naar sociaaldemocratie in gang zette. Noem het historische pech of niet: tussen 1975 en 1979 kwam zelfbestuur voor Baskenland tot stand, niet door revolutie maar via democratische weg en op een vreedzame manier. ETA bleef evenwel vasthouden aan de geijkte formule: het plegen van aanslagen totdat zelfbeschikking bereikt is. Gewapende strijd tot aan “vervulling” van het zelfbeschikkingsideaal was ETA’s “core- business” en bleef dat, of dit nu concrete resultaten opleverde of niet. Het “KAS-alternatief” biedt net als Krutwig’s idealen, geen uitzicht op realisatie al was het maar omdat Navarra geen deel van Euskadi wil zijn. Bovendien zou voltooiing van het alternatief slechts de eerste fase van de “revolutie” bewerkstelligen.

Baskenland kreeg intussen dankzij de inspanningen van Suarez en de PNV een autonomiestatuut en de meeste Basken hebben zich hier bij neergelegd, of dat nu tijdelijke berusting moge zijn of niet. Van Baskische eensgezindheid waar Arana over mijmerde was ironisch genoeg echter geen sprake. Het betreft chronische conflicten en politieke factiestrijd in een gebied van 7235 vierkante kilometer met een bevolkingsomvang van ruim 2 miljoen. (bijna 30.000 vierkante kilometers als het Franse deel en Navarra worden meegeteld). Negentiende-eeuwse staatsvormers ( Grossstaten) zouden zeggen dat het geen “levensvatbare” staat zou zijn. Bouwers van supranationale organisaties uit onze eeuw zouden zeggen dat het niet meer uitmaakt.

Voor ETA ligt dat anders. De traditie van reactionair nationalisme waarin het verlangen naar een pré-industrieel idyllisch Baskenland domineert is een Utopia dat nooit zal bestaan en bovendien nooit bestond. Deze vorm van etnisch nationalisme is een “omstandigheid” waar begripsvolle auteurs de nadruk op leggen om ETA’s gedrag uit te leggen. Het nationalisme van ETA (en van de groepen waaruit ze rekruteert) is in dat geval het best te karakteriseren als een vlucht uit de realiteit, maar rechtvaardigt wat mij betreft niet dat Etarras zowel aanklager, jury, rechter en beul zijn van hun slachtoffers. Maar ETA gelooft blijkbaar dat hierdoor zelfbestuur dichterbij komt en dat alle problemen voor (etnische) Basken, ingebeeld of reëel, pas opgelost zullen worden als Euskadi onafhankelijk is. Voor ETA maakt het daarom niet uit wie er in Madrid aan de touwtjes trekt. Wellicht zal ETA altijd een “dictatuur” vinden om zich tegen af te zetten, zoals ze ook de “dictatuur van de meerderheid” niet accepteert.

>>>>>>>>