Twee jaar progressief beleid

Na de val van de 1ste dictatuur en wat later de monarchie, openden zich nieuwe horizonten voor het nationalisme, niet alleen voor de Basken, maar ook voor de Catalanen.

Op 12 april 1931 werd de tweede ronde van de gemeenteraadsverkiezingen gehouden met een overwinning voor de republikeinen. Op 14 april 1931 werd dan de 2de Republiek uitgeroepen. Diezelfde dag proclameerde José Antonio Aguirre y Lekube samen met een paar gelijkgezinden de República Vasca in Getxo zonder noemenswaardig resultaat, maar wel dienstig om de leiders van de PNV onder druk te zetten. Zijn naam vond weerklank, in die mate zelfs dat hij afgevaardigde werd voor de Republiek. Als burgemeester van Getxo zat hij de commissie van burgemeesters voor die het statuut voor autonomie moesten voorbereiden en uitwerken. De Republiek verklaarde zich akkoord om de, op autonomie gestoelde, aspiraties in diverse Spaanse regio's in te lossen. In september 1931 was al het project voor een Estatuto Vasco, gesteund door de Carlisten, verworpen door de Cortes Constituyentes, omdat de limieten van de grondwet overschreven waren. Op 9 december 1931 werd de "Constitución de la República Española" goedgekeurd.

De eerste die in aanmerking kwam om een statuut te verwerven was Catalunya. Na veel debatten werd op 9 september 1932 het "Estatuto Catalán" aanvaard. Pas op 5 november 1933 werd een nieuw "Estatuto Vasco" onderworpen aan een plebisciet, hoewel Navarra niet deelnam en het Estatuto al bij voorbaat had verworpen. Een reden hiervoor was dat de alliantie van de Baskische nationalisten met de linkse, antiklerikale Republiek, de Carlisten zuur opbrak. Voor hen was de verdediging van de religie, van het geloof het hoogste goed. Voor de nationalisten was dit de autonomie, en als ze daarvoor een verbond met duivel moesten sluiten, was hen dat geen zorg. De scheiding van de geesten tussen de conservatieven van de rurale provincies Araba en Nafarroa (Navarra) en de autonomisten van de geïndustrialiseerde provincies Bizkaia en Gipuzkoa was groot. De PNV wilde wel onderhandelen met de Republiek, de Carlisten niet. Dat links de PNV het "Gibraltar van het Vaticaan" noemde, deerde hen niet. Hun droom moest verwezenlijkt worden.

De triomf van de autonomisten was nochtans overweldigend. Maar de praktische toepassing van het Estatuto werd gekelderd door het feit dat rechts ook in november 1933 aan de macht kwam.

Wat was er gebeurd?

De verkiezingen van juni 1931 hadden de macht gegeven aan de linkse coalitie van republikeinen en socialisten. Gedurende twee jaar, tot eind 1933, probeerde de nieuwe regering onder leiding van Manuel Azaña het hoofd te bieden aan de grote problemen die het land teisterden. Maar de taak was veel ingewikkelder dan verwacht, omdat de splijtzwam met rechts zienderogen vergrootte: rechts hield vol dat de hervormingen te radicaal en te gedurfd waren, en links was overtuigd dat die hervormingen te gematigd en te traag waren.

Het kerkelijk probleem

De Kerk trok van leer tegen de de Republikeinse hervormingen om zodoende hun privileges te behouden. Ze kreeg de steun van de machtige en van de vele nederige gelovigen, maar was tevens het doelwit van haat van allen die de Kerk als een geallieerde macht beschouwden, verdediger van het immobilisme. In het herfst van 1931 bereidde de Cortes een ontwerp van grondwet goed die pretendeerde een einde te stellen aan de enorme macht van de Kerk. Artikel 26, één van de meest belangrijke, stelde de scheiding van Kerk en staat in het vooruitzicht. Wat de verwarring en de spanning van conservatieve krachten hoog deed oplopen, was de verklaring van Manuel Azaña op13 oktober 1931: "Spanje heeft opgehouden katholiek te zijn". Een boodschap die voor de Kerk moeilijk te verteren viel. Azaña had eigenlijk bedoeld dat Spanje niet langer een land was in handen van een klerikale hofhouding, maar de term werd uit de context gehaald en leverde hem de haat en de vijandschap van de conservatieve sectoren op. Over de antiklerikale clausules van de nieuwe grondwet werd bitter gedebatteerd in het parlement, maar met een republikeins-socialistische meerderheid in de raad, werden alle maatregelen aangenomen en de grondwet werd afgekondigd in december 1931.

Spanje heeft opgehouden katholiek te zijn

Republikeinen en socialisten in de regering waren vastbesloten om de macht van de kerk te verminderen. In heel 1932 en 1933 wijdde de republiek lichaam en ziel aan de uitvaardiging van wetten om de invloed van de kerk in de samenleving te beëindigen. Ontbinding van de Sociëteit van Jezus en confiscatie van hun bezittingen; burgerlijk huwelijk, echtscheiding en secularisatie van begraafplaatsen; verbod op het oprichten van religieuze ordes. De kerk heeft haar controle over het onderwijs. In een land waar bijna de helft van de bevolking analfabeet was had de republiek aan de controle van de kerk te breken om een moderne seculiere onderwijssysteem te creëren. Eerste projecten werden stopgezet wegens gebrek aan budget, toch, in twee jaar tijd werden meer dan 13.000 nieuwe scholen gecreëerd. Het zou verstandiger zijn geweest voor de Republiek niet had aangevallen de religieuze ordes, die al goede scholen hadden. De sluiting van deze ernstige bezwaren deed locatie van nieuwe studenten.

Het sociale probleem

Het maatschappelijke en sociale probleem waarin de Republiek verwikkeld geraakte, draaide rond de twee grote anarchistische en socialistische vakbonden. De anarchistische beweging was de meest gewelddadige oppositie tegen de republiek. In de rest van Europa was het anarchisme als massa fenomeen verdwenen na de Eerste Wereldoorlog, in Spanje bleef het anarchisme gestaag groeien, vooral in Andalusië en Catalonië gegroepeerd rondom een anarcho-syndicalistische organisatie, de CNT-Confederación Nacional del Trabajo (Nationale Confederatie van de Arbeid) , met reeds 700.000 leden in 1920. Hun uiteindelijke doel was de volledige emancipatie van de arbeiders, hun instrument, de revolutionaire staking. De anarchisten verzetten zich tegen de republiek uit principe, ze verwierp om het even welk type van de overheid en vechten voor een vrije en egalitaire samenleving zonder God, zonder baasjes en zonder privé-eigendom. Binnen het anarchisme waren er verschillende stromingen. De puristen waren alleen tevreden met een volledige sociale revolutie. De gematigden met Angel Pestaña en Juan Peiró aan het hoofd (hoewel ze dezelfde doelstellingen volgden), geloofden dat het noodzakelijk was om een aantal concessie van de overheid te krijgen om het lot van de werknemers te verbeteren. Onder de meest radicale puristen vernoemen we leiders als Buenaventura Durruti en Francisco Ascasodie zich aansloten bij de FAI-Federación Anarquista Ibérica (Iberische Anarchistische Federatie), opgericht in 1927 en die als objectief had zich te verzetten tegen het anarchistische revisionisme.

De socialistische beweging kreeg een sterke impuls in de jaren van de Eerste Wereldoorlog, die Spanje een grotere economische welvaart en groter politiek bewustzijn gaf. In 1920 had hun vakbond, de UGT-Unión General de Trabajadores (Algemene Unie van Arbeiders) 200.000 leden. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat haar leider Francisco Largo Caballero in 1931 benoemd werd tot minister van Arbeid tijdens de eerste regering van de Republiek, aangezien de UGT zelfs tijdens de dictatuur niet verboden was.

Het regionale probleem

Het klimaat van vrijheid, veroorzaakt door het uitroepen van de Republiek gaf nieuwe impulsen aan het regionalisme. Historisch en cultureel gezien waren Catalonië en Baskenland de twee regio's met de duidelijkste verschillen t.a.v. van de rest van Spanje. Ze waren de meest geïndustrialiseerde en welvarende regio's sinds het midden van de negentiende eeuw. De nieuwe republikeinse grondwet voorzag in de mogelijkheid van het verlenen van autonomie aan de regio's die erom hadden gevraagd. In antwoord op de groeiende eis van het politieke Catalanisme, ging de Republiek akkoord dat er een volksraadpleging zou gehouden worden in Catalonië om deze regio zijn felbegeerde status van autonomie te geven. Het resultaat was overweldigend positief (592 961 stemmen voor en slechts 3276 tegen). In de zomer van 1932 kreeg het Catalaanse statuut kracht van wet en een nieuwe Catalaanse regering werd gevormd, de Generalitat. Catalaans en Castiliaans waren van af nu de officiële talen.

Ook Baskenland leverde soortgelijke inspanningen op zoek naar meer zelfbestuur, maar hier waren de problemen moeilijker te overwinnen. Het diepe confessionele van de belangrijkste autonomistische partij, de PNV-Partido Nacionalista Vasca botste met een republikeinse, antiklerikale regering. Alleen al daarom werd de inwerkingtreding van de autonomiewet uitgesteld tot oktober 1936, toen in volle burgeroorlog, de kwestie transformeerde in een louter politieke noodzaak. Daarnaast waren er nog pogingen tot autonomie in Galicië, Valencia en Andalusië, maar er was geen tijd meer om deze kwesties op te lossen, wegens de burgeroorlog.

Het militaire probleem

Tegenover de autonomistische aspiraties van een aantal Spaanse regio's, toonde het leger zich als instituut als de meest verdedigende instelling tegen de vermeende republikeinse hervormingen. Het merendeel van de militairen was gealarmeerd door het vooruitzicht van regionale autonomie. De eenheid van het vaderland was voor hen een obsessie. Spanje had al haar overzeese koloniën verloren. In de jaren '20 bedreigde de Marokkaanse oorlog hun laatste bezittingen. De regering stelde voor om deze verouderde en overtollige legerofficieren (één per negen soldaten) te moderniseren. Het leger zag de Republikeinse hervormingen met lede ogen en diepe achterdocht aan, maar het project van een Catalaans autonomiestatuut werd door de conservatieve militaire beschouwd als de meest directe bedreiging.

De "Wet Azaña" keurde de terugtrekking goed, met behoud van salaris, van alle generaals en officieren die geen trouw wilden zweren aan de Republiek. Het leger reageerde met wapens. Op 10 augustus 1932 kwam Generaal José Sanjurjo, die in 1931 trouw had gezworen aan de nieuwe regering, in opstand tegen de Republiek in Sevilla. De staatsgreep van Sanjurjo (La Sanjurjada) mislukte, maar onderstreepte kristalhelder de groeiende ontevredenheid binnen de schoot van de krijgsmacht. Sanjurjo werd opgesloten, zijn opstand was voorbarig gebleken omdat de sociale groepen die hem zouden steunen nog onvoldoende verenigd waren om het tegen de Republiek op te nemen.

Het agrarisch probleem

Boeren over heel Spanje verwachtten dat de komst van de Republiek een einde zou stellen aan al hun problemen. Het agrarische probleem was een van de meest ingewikkelde, want we mogen niet vergeten dat de landbouw in de jaren '30 de belangrijkste sector van de economie was. Landarbeiders, onderbetaald en ondervoed, hoopten dat de beloofde hervormingen drastisch zouden zijn en onmiddellijk zouden worden ingevoerd.

Andalusië was een regio met diepgaande sociale en economische tegenstellingen, beheerst door latifundios (grootgrondbezitters). Deze ongelijkheid wakkerde de wrok aan van meer dan 700.000 landarbeiders die in armoede en miserie leefden. Maar de landbouwhervorming van 1932, met een ingewikkelde en heel voorzichtige wet, resulteerde alleen in teleurstelling bij vele dagloners en in irritatie bij de grondeigenaars. Al snel bleek dat de hervorming praktisch onmogelijk was, althans op korte termijn. Er werd een Instituut voor Agrarische Hervorming opgericht dat een dergelijke hervorming zou kunnen beheersen, maar ondanks alle inspanningen, die jaarlijks 60.000 boeren zou vestigden op nieuwe gronden, werd na twee jaar vastgesteld dat er slechts 12.000 boeren in die situatie terecht waren gekomen.

Onder de eigenaars en de verhuurders begon het alarm paniekerige vormen aan te nemen, terwijl onder de boeren de teleurstelling over het trage tempo van de hervormingen overhand toenam. Honger en ellende waren de ideale voedingsbodem voor een klimaat van revolutionair geweld. De dorpen Castilblanco, Arnedo en Casas Viejas waren duidelijke voorbeelden van dergelijk geweld. In Castilblanco (Badajoz) brak een algemene staking uit op 31 december 1931. Toen de Guardia Civil probeerde de staking uiteen te slaan, reageerden de boeren ongemeen heftig en doden vier leden van de Guardia Civil. In Arnedo (La Rioja), werden zeven arbeiders gedood en dertig gewond als gevolg van het brutale optreden door de Guardia Civil, die de demonstratie voor het gemeentehuis probeerde te ontbinden.

De politieke gevolgen waren belangrijk. Als antwoord op de hardvochtigheid van de getroffen maatregelen door de Guardia Civil, werd haar directeur generaal Sanjurjo door de regering vervangen. Sanjurjo zou een paar maanden later tegen de Republiek in opstand komen (La Sanjurjada). Ongetwijfeld vond de voorlopige laatste episode van het geweld plaats in het begin van 1933 in Casas Viejas (Cádiz). Nadat het geduld volledig op was, na de traagheid van landbouwhervorming en na het verklaren van het libertair communisme, bestormden de boeren de Guardia Civil-kazerne, en vermoordden er verscheidene Guardias. De komst van versterkingen liet toe dat de volksopstand hardhandig werd onderdrukt. De republikeinse autoriteiten werden ervan beschuldigd het bloedbad te hebben georganiseerd. Schandalen als in Casas Viejas, het trage tempo van de hervormingen en de stijgende werkloosheid noopten de socialisten er toe af te zien van verdere steun een een in diskrediet gebrachte regering Azaña. Deze crisis heeft geleid tot de verkiezingen van 1933.

>>>>>>>>