Zelfbeschikking

Heeft een verboden natie, zoals Euskal Herria, en een miskend volk, zoals de Basken, burgerrechten en politieke rechten? Ja! Worden zij toegepast? Neen!

Het concept over de verklaringen van de rechten van een volk is nog vrij recent. Het loont dan ook de moeite na te gaan wat het “democratische” Spanje er van terecht gebracht heeft.

Uit het Internationaal verdrag betreffende burgerrechten en politieke rechten heb ik een paar artikelen gelicht en mij de vraag gesteld of Spanje, ten aanzien van Baskenland, hier aan beantwoordt. Het is een retorische vraag geworden. Iedereen die mijn webstek en mijn weblog leest, weet dat het antwoord over de gehele lijn negatief is. Hierna volgen een paar geselecteerde artikelen uit het “Internationaal verdrag betreffende burgerrechten en politieke rechten” (1966), die aantonen dat nog heel wat werk aan de winkel is.

DEEL I

Artikel 1

1. Alle volken bezitten het zelfbeschikkingsrecht. Uit hoofde van dit recht bepalen zij in alle vrijheid hun politieke status en streven zij vrijelijk hun economische, sociale en culturele ontwikkeling na.

3. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, met inbegrip van de Staten die verantwoordelijk zijn voor het beheer van gebieden zonder zelfbestuur en van trustgebieden, bevorderen de verwezenlijking van het zelfbeschikkingsrecht en eerbiedigen dit recht in overeenstemming met de bepalingen van het Handvest der Verenigde Naties.

DEEL II

Artikel 2

1. Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich de in dit Verdrag erkende rechten te eerbiedigen en deze aan eenieder die binnen zijn grondgebied verblijft en aan zijn rechtsmacht is onderworpen te verzekeren, zonder onderscheid van welke aard ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, welstand, geboorte of enige andere omstandigheid.

2. Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich, langs de door zijn staatsrecht voorgeschreven weg en in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, alle wettelijke of andere maatregelen te nemen die nodig zijn om de in dit Verdrag erkende rechten tot gelding te brengen, voor zover daarin niet reeds door bestaande wettelijke regelingen of anderszins is voorzien.

3. Iedere Staat die partij is bij dit Verdrag verbindt zich:

a. Te verzekeren dat eenieder wiens rechten of vrijheden als in dit Verdrag erkend, worden geschonden een effectief rechtsmiddel ter beschikking heeft, zelfs indien de schending zou zijn begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie;

b. Te verzekeren dat betreffende het recht van degene die het rechtsmiddel aanwendt wordt beslist door de bevoegde rechterlijke, bestuurlijke of wetgevende autoriteit, of door een andere autoriteit die daartoe krachtens de nationale wetgeving bevoegd is, en de mogelijkheden van beroep op de rechter verder tot ontwikkeling te brengen;

c. Te verzekeren dat de bevoegde autoriteiten daadwerkelijk rechtsherstel verlenen, in geval het beroep gegrond wordt verklaard.

DEEL III

Artikel 7

Niemand mag worden onderworpen aan folteringen, of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. In het bijzonder mag niemand, zonder zijn in vrijheid gegeven toestemming, worden onderworpen aan medische of wetenschappelijke experimenten.

Artikel 9

1. Eenieder heeft recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige arrestatie of gevangenhouding. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve op wettige gronden en op wettige wijze.

2. Iedere gearresteerde dient bij zijn arrestatie op de hoogte te worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en dient onverwijld op de hoogte te worden gebracht van de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht.

3. Eenieder die op beschuldiging van het begaan van een strafbaar feit wordt gearresteerd of gevangen gehouden dient onverwijld voor de rechter te worden geleid of voor een andere autoriteit die door de wet bevoegd is verklaard rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen een redelijke termijn berecht te worden of op vrije voeten te worden gesteld. Het mag geen regel zijn dat personen die op hun berechting wachten in voorarrest worden gehouden, doch aan hun invrijheidsstelling kunnen voorwaarden worden verbonden om te waarborgen dat de betrokkene verschijnt ter terechtzitting, in andere stadia van de gerechtelijke procedure dan wel, zo het geval zich voordoet, voor de tenuitvoerlegging van het vonnis.

4. Eenieder wie door arrestatie of gevangenhouding zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht voorziening te vragen bij de rechter, opdat die rechter binnen korte termijn beslist over de wettigheid van zijn gevangenhouding en zijn invrijheidsstelling beveelt, indien zijn gevangenhouding onrechtmatig is.

5. Eenieder die het slachtoffer is geweest van een onwettige arrestatie of gevangenhouding heeft het recht op schadeloosstelling.

Artikel 14

1. Allen zijn gelijk voor de rechter en de rechterlijke instanties. Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging, of het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen in een rechtsgeding, heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige bij de wet ingestelde rechterlijke instantie. De terechtzitting kan geheel of ten dele met gesloten deuren plaatsvinden, hetzij in het belang van de goede zeden, de openbare orde of de nationale veiligheid in een democratische samenleving, hetzij wanneer het belang van het privé leven van de partijen bij het proces dit vereist, hetzij voor zover de rechter dit strikt noodzakelijk acht op grond van de overweging, dat een openbare behandeling het belang van de rechtspraak zou schaden; echter zal elk vonnis dat wordt gewezen in een strafrechtelijk of burgerrechtelijk geding openbaar zijn, tenzij het belang van jeugdige personen zich daartegen verzet of het proces echtelijke twisten of de voogdij over kinderen betreft.

2. Eenieder die wegens een strafbaar feit wordt vervolgd wordt voor onschuldig gehouden, totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen.

3. Bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder, in volle gelijkheid, recht op de volgende minimumgaranties:

a. onverwijld en in bijzonderheden, in een taal die hij verstaat, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging;

b. te beschikken over voldoende tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging en zich te verstaan met een door hemzelf gekozen raadsman;

c. zonder onredelijke vertraging te worden berecht;

d. in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, zichzelf te verdedigen of de bijstand te hebben van een raadsman naar eigen keuze; ingeval hij geen rechtsbijstand heeft, van het recht daarop in kennis te worden gesteld; rechtsbijstand toegewezen te krijgen, indien het belang van de rechtspraak dit eist, en zonder dat daarvoor betaling van hem kan worden verlangd, indien hij niet over voldoende middelen beschikt;

e. de getuigen à charge te ondervragen of te doen ondervragen en het oproepen en de ondervraging van getuigen à décharge te doen geschieden op dezelfde voorwaarden als het geval is met de getuigen à charge

f. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter zitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt;

g. niet te worden gedwongen tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen.

4. Wanneer het jeugdige personen betreft, dient rekening te worden gehouden met hun leeftijd en de wenselijkheid hun reclassering te bevorderen.

5. Eenieder die wegens een strafbaar feit is veroordeeld heeft het recht de schuldigverklaring en veroordeling opnieuw te doen beoordelen door een hoger rechtscollege in overeenstemming met de wet.

6. Indien iemand wegens een strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld en het vonnis vervolgens is vernietigd, of indien hem daarna gratie is verleend, op grond van de overweging dat een nieuw of een pas aan het licht gekomen feit onomstotelijk aantoont dat van een gerechtelijke dwaling sprake is, wordt degene die, als gevolg van die veroordeling, straf heeft ondergaan, in overeenstemming met de wet schadeloos gesteld, tenzij wordt aangetoond dat het niet tijdig bekend worden van het onbekende feit geheel of gedeeltelijk aan zichzelf te wijten was.

7. Niemand mag voor een tweede keer worden berecht of gestraft voor een strafbaar feit waarvoor hij al overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk land bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld of waarvan hij is vrijgesproken.

Artikel 27

In Staten waar zich etnische, godsdienstige of linguïstische minderheden bevinden, mag aan personen die tot die minderheden behoren niet het recht worden ontzegd, in gemeenschap met de andere leden van hun groep, hun eigen cultuur te beleven, hun eigen godsdienst te belijden en in de praktijk toe te passen, of zich van hun eigen taal te bedienen.

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens

New York, 10 december 1948

De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens is een verklaring die is aangenomen door de Algemene vergadering van de Verenigde Naties (A/RES/217, 10 december 1948), om de basisrechten van de mens te omschrijven. Het eerste ontwerp was van John Peters Humphrey.

De verklaring regelt de rechten van ieder mens in het algemeen, op gelijke voet en zonder aanzien van persoon. De meeste bepalingen beginnen dan ook met de kenmerkende "een ieder" of in enkele gevallen "niemand".

Hoewel het geen bindende verklaring is, wordt zij wel gebruikt als basis voor twee bindende V.N.-verdragen voor de mensenrechten, namelijk het Internationaal verdrag betreffende burgerrechten en politieke rechten (1966) en het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Ook het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (1950) is er op gebaseerd.

Het Internationaal verdrag betreffende burgerrechten en politieke rechten is een verdrag van de Verenigde Naties, gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Het kwam tot stand op 19 december 1966 en werd van kracht op 23 maart 1976, na ratificatie door 35 lidstaten. Het concept werd nog op punt gesteld in Algiers op 4 juli 1976 en werd zo de “Universele Verklaring van de Rechten van een Volk”.

Universele Verklaring van de Rechten van een Volk Algiers, 4 juni 1976

Sectie I. Recht op bestaan.

Artikel 1.

Ieder volk heeft het recht te bestaan.

Artikel 2.

Ieder volk heeft het recht op respect voor de culturele en nationale identiteit.

Artikel 3.

Ieder volk het recht om in vrede het bezit van het territorium te bewaren, en om er terug te keren in geval van voorgaande uitdrijving.

Artikel 4.

Niemand mag, ten gevolge van zijn culturele of nationale identiteit, voorwerp zijn van moordpartijen, folteringen, vervolgingen, deportaties, uitwijzingen of onderworpen worden aan levensomstandigheden die de identiteit of de integriteit van het volk waartoe hij behoort, kunnen compromitteren.

Sectie II. Recht op politieke zelfbeschikking.

Artikel 5.

Ieder volk heeft het eeuwige en onvervreemdbare recht op zelfbeschikking. Ieder volk bepaalt zelf zijn politiek statuut, in alle vrijheid en zonder inmenging van buitenaf.

Artikel 6.

Ieder volk heeft het recht om zich te bevrijden van directe of indirecte koloniale of vreemde dominantie of van alle racistische regimes.

Artikel 7.

Ieder volk heeft het recht op een democratisch regime dat alle burgers vertegenwoordigt, zonder onderscheid van ras, geslacht, geloof of huidskleur, en die in staat is het effectieve respect af te dwingen voor de rechten van de mens en voor de fundamentele vrijheden van allen.

Sectie III. Economische rechten van de volkeren.

Artikel 8.

Ieder volk heeft het exclusieve recht over al zijn rijkdommen en zijn natuurlijke bronnen. Ieder volk heeft het recht die rijkdommen en natuurlijke bronnen terug te vorderen in geval van plundering of om schadeloosstelling te eisen.

Artikel 9.

Ieder volk het recht deelachtig te zijn aan wetenschappelijke en technische vooruitgang, in geval het deel uitmaakt van het patrimonium

Artikel 10.

Ieder volk heeft het recht dat zijn arbeid op een correcte manier geëvalueerd wordt, en dat de internationale samenwerking gebeurt onder voorwaarden van gelijkheid en billijkheid.

Artikel 11.

Ieder volk heeft het recht een eigen economisch en sociaal systeem te ontwikkelen en toe te passen, en te zoeken naar een eigen economische vooruitgang in alle vrijheid, los van alle vreemde inmenging.

Artikel 12.

De economische rechten, zopas uiteengezet, moeten ontplooid worden in een geest van solidariteit tussen alle volkeren van de wereld, rekening houdend met de onderscheidenlijke interesses.

Sectie IV. Recht op cultuur.

Artikel 13.

Ieder volk heeft het recht op zijn eigen taal, en het recht om de eigen cultuur te ontwikkelen en te beschermen, om op die manier bij te dragen tot de verrijking van de cultuur van de mensheid.

Artikel 14.

Ieder volk heeft het recht op zijn eigen artistieke, historische en culturele schatten.

Artikel 15.

Ieder volk heeft het recht zich te verzetten tegen het opdringen van een vreemde cultuur.

Sectie V. Recht op milieu en gemeenschappelijke hulpmiddelen.

Artikel 16.

Ieder volk heeft het recht op conservering, bescherming en verbetering van het milieu.

Artikel 17.

Ieder volk heeft het recht om het gemeenschappelijk menselijk patrimonium te gebruiken, zoals de diepzee en de extra-atmosferische ruimte.

Artikel 18.

Bij het uitoefenen van voormeldde rechten moet ieder volk de ontwikkeling van zijn economische eisen coördineren en er moet rekening gehouden worden met de solidariteit tussen alle volkeren van de wereld.

Sectie VI. Rechten van de minderheden.

Artikel 19.

Als in het kader van een staatsstructuur een volk in de minderheid is, moet respect opgebracht worden voor de identiteit, de tradities, de taal en het culturele patrimonium van dat volk.

Artikel 20.

De burgers van die minderheid moeten, zonder discriminatie, kunnen genieten van dezelfde rechten als de meerderheid, en onder gelijke omstandigheden kunnen participeren aan het publieke leven.

Artikel 21.

Deze rechten moeten met respect voor de legitieme belangen van de gemeenschap in zijn geheel worden toegepast. Ze mogen geen voorwendsel zijn om de territoriale integriteit en de politieke eenheid van de staat aan te vallen, als die staat in eerste instantie handelt volgens de hierboven vermeldde principes.

Sectie VII. Garanties en sacties.

Artikel 22.

Het niet nakomen van de beschikkingen van de hiervoor liggende verklaring zal door de totale internationale gemeenschap aanzien worden als een inbreuk op de geratificeerde verplichtingen.

Artikel 23.

Alle schade als gevolg van een inbreuk op de hiervoor liggende verklaring zal door de veroorzaker integraal moeten hersteld worden.

Artikel 24.

Alle verrijking ten nadele van een volk, als gevolg van inbreuken op de hiervoor liggende verklaring, zal aanleiding geven tot terugbetaling van de aldus verkregen rijkdom. Die zelfde maatregel zal worden toegepast op excessieve verrijking door investeerders van vreemde afkomst.

Artikel 25.

Alle onregelmatige ondertekende traktaten, akkoorden of contracten, die de fundamentele rechten geen blik waardig keuren, zullen geen enkel effect hebben

Artikel 26.

De externe financiële lasten die te excessief of te ondraaglijk zijn voor een volk zullen niet afdwingbaar zijn.

Artikel 27.

De meest ernstige aanvallen op de fundamentele rechten van een volk, in hoofdzaak het recht op bestaan, zullen beschouwd worden als internationale misdaden. De strafrechterlijke verantwoordelijkheid zal ieder auteur hiervan afzonderlijk te beurt vallen

Artikel 28.

Ieder volk waarvan de fundamentele rechten worden miskend, heeft het recht beroep te doen op politieke of syndicale strijd en, met inbegrip van en in laatste instantie, het gebruik van geweld.

Artikel 29.

De bevrijdingsbewegingen moeten toegang krijgen tot internationale organisaties en de militanten hebben het recht op humanitaire bescherming, zoals tijdens een oorlog (derecho humanitario de la guerra).

Artikel 30.

Het herstel van de fundamentele rechten van een volk is, als ze ernstig miskend worden, de plicht die moet opgelegd worden aan alle leden van de internationale gemeenschap.