Baskisch nationalisme

HET BASKISCHE NATIONALISME 1895-1995

Een overzicht.

Leidschrift Leids Historisch Tijdschrift 12, 1 (1996) 110-138.

Door Peer Vries

Inleiding

Het Baskisch nationalisme, en dan voornamelijk de gewelddadige variant ervan die wordt belichaamd door ETA, houdt in Spanje onverminderd de gemoederen bezig. Voor zover ik weet, bestaat in het Nederlandse taalgebied weinig literatuur waarin de historische achtergronden van dit verschijnsel uit de doeken worden gedaan. In de nu volgende korte analyse hoop ik in deze lacune te voorzien.

Ik zal daarbij alleen ingaan op de situatie in wat gemakshalve - uiteraard zeer tegen de zin van Baskisch nationalisten - 'Spaans Baskenland' wordt genoemd. Binnen het huidige autonomiestatuut omvat dat drie provincies: Vizcaya, Guipúzcoa en Álava. Volgens veel Basken, en weinig Navarrezen, behoort ook Navarra tot Baskenland. Formeel is dat in elk geval thans niet zo en ook in het verleden liepen de ontwikkelingen in Navarra zeker niet parallel met die in de (overige?) Baskische provincies. Om misverstanden te voorkomen wordt in dit artikel onder Baskenland dan ook steeds, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, alleen het territorium van Vizcaya, Guipúzcoa en Álava verstaan. Aan de situatie in Frans Baskenland, de regio's Labourd, Basse-Navarre en Soule, zal ik niet apart aandacht schenken. Ook daar wordt althans door een deel van de bevolking (30 à 40 procent) Baskisch gesproken en ook daar koesteren velen hun Baskische identiteit.

Er opereert zelfs bij tijd en wijle een onafhankelijkheidsbeweging die als Frans equivalent van ETA kan gelden en die ook enige aanslagen op haar naam heeft - de zogeheten Iparretarrak. Maar tot op heden is de situatie hier toch niet vergelijkbaar met die in Spaans Baskenland. Indirect is Frans Baskenland overigens wel altijd van groot belang geweest voor het Spaans-Baskische nationalisme: tot 1984 fungeerde het gebied min of meer als vrijhaven voor Spaans-Baskische activisten. De Franse regering spande zich niet bovenmate in om 'Madrid' te steunen in zijn pogingen de Baskische nationalisten (Franse en Spaanse) aan te pakken, die op hun beurt onthielden zich in ruil daarvoor zo veel mogelijk van activiteiten tegen de Franse staat en zijn burgers.

Het ontstaan van de PNV: ideologie

Zoals zo veel nationalistische bewegingen vindt ook de Baskische haar oorsprong in de negentiende eeuw. Zij werd een politieke factor met de oprichting in 1895 van de thans nog steeds bestaande Partido Nacionalista Vasco (voortaan PNV ). De PNV is overigens altijd veel meer geweest dan alleen een politieke partij in de strikte zin van het woord en is niet voor niets zelfs omschreven als 'het Baskisch vaderland op mars'. Zij omvat verenigingen voor jongeren, vrouwen, bergbeklimmers, culturele verenigingen, folkloristische verenigingen, groepen die het Baskisch bestuderen of gewoon leren en kookclubs; zij beheert buurthuizen en kranten et cetera. Als stichter geldt Sabino Arana Goiri (1865-1903). Tot op heden is de PNV de belangrijkste beweging binnen het Baskisch nationalisme gebleven. Zonder haar kan in Baskenland niets worden geregeld. Bij alle ontwikkelingen die de PNV in de praktijk heeft doorgemaakt, heeft zij de opvattingen zoals die eind negentiende eeuw door Arana werden verwoord, nooit officieel afgezworen. Tot de jaren zestig was zij in feite de enige grote Baskisch-nationalistische beweging. Een analyse van het Baskisch nationalisme dient dan ook onvermijdelijk te beginnen met een schets van (ontstaan-)geschiedenis en het gedachtegoed van deze beweging.

Wat vanuit hedendaags perspectief het meest opvalt aan de opvattingen van de PNV in haar eerste jaren, is het onverhuld racistische karakter ervan. Arana verkondigde onverbloemd dat de Spanjaard aan de Bask inferieur is. De PNV verbond daaraan ook consequenties. Tot 1908 gold voor leden de eis dat al hun vier grootouders Baskische namen hadden: deze eis werd later weliswaar afgezwakt, maar de PNV heeft altijd moeite gehouden met het bepalen van haar houding ten opzichte van vreemdelingen. Zo bepleitte de partij in discussies over een statuut voor Baskenland, ten tijde van de Tweede Republiek (1931-1936), dat migranten pas na zeven jaar Baskisch burgerrecht zouden krijgen. Zelfs in de jaren negentig van deze eeuw lieten gerenommeerde PNV-ers zich nog wel eens ontvallen dat Spanjaarden een heel ander ras vormen dan Basken.

Aan de Basken werden allerlei voortreffelijke eigenschappen toegeschreven die de verdorven Spanjaarden uiteraard ten enenmale zouden missen. Hun gebied was dan ook nooit bezoedeld door Romeinen, joden of moren. Zij hadden, in tegenstelling tot 'Spanje', standgehouden tegen invasies uit zuiden en noorden. Tijdens het Ancien Regime werd ieder autochtoon inwoner van de Baskische provincies als hidalgo (eenvoudig gesteld, een niet aan feodale verplichtingen onderworpen 'vrij man') beschouwd. De Baskische superioriteit bleek ook uit hun religiositeit. Baskenland had verreweg de hoogste 'priesterdichtheid' van heel Spanje - één priester per 135 inwoners in 1871. Voor de PNV liepen het religieuze en het politieke direct in elkaar over. Het geloof en de clerus speelden een centrale rol in de partij, hoewel religieuzen geen lid waren. Daar komt nog bij dat het gebied der Basken altijd al aparte rechten had gehad, de zogeheten Fueros. Hierin werden aan de bewoners van de drie provincies belastingvrijstelling en vrijstelling van militaire dienst toegekend, terwijl zij eigen bestuursraden, zogeheten juntas generales, mochten instellen. In 1876 was na de Tweede Carlistenoorlog door de Spaanse regering aan die uitzonderingspositie een einde gemaakt, wat uiteraard niet in goede aarde viel. Hoezeer religie en oude privileges de PNV aan het hart gingen, komt duidelijk naar voren in haar Baskische naam, Eusko Alderdi Jeltzalea. Die betekent zoveel als 'patriottische Baskische aanhangers van de leer van JEL', waarbij JEL staat voor 'God en de oude wetten'. En dan is er, uiteraard, nog de eigen taal die de Basken van de Spanjaarden zou onderscheiden en die volgens Baskisch nationalisten door de Spanjaarden werd vernietigd. Bij de oprichting van de PNV speelde het element van de taal overigens slechts een betrekkelijk geringe rol. Het belang daarvan zou binnen het Baskisch nationalisme pas later op de voorgrond treden. Het politieke doel van PNV zal in het licht van het voorafgaande niet verbazen: Baskenland moest een onafhankelijke, traditionele, zuiver Baskische - dat wil zeggen Baskisch-talig en volgens de oude Baskische wetten bestuurde - rooms-katholieke samenleving worden.

Zoals zo vaak bij nationalistische bewegingen berustte ook hier de uitgedragen ideologie op een mengeling van waarheid en fictie, met een behoorlijke dosis 'invention of tradition'. Het is veelzeggend dat de termen Euskadi, als aanduiding voor Baskenland, en Euskara als aanduiding voor de Baskische taal, 'uitvindingen' zijn van Arana zelf, die tevens de Ikurriña ontwierp, de huidige Baskische vlag, die oorspronkelijk alleen als PNV-vaandel fungeerde. Wie de geschiedenis bestudeert van de gebieden die nu samen 'Baskenland' heten, kan immers constateren dat die lang niet altijd en in alle opzichten een eenheid hebben gevormd. Er werd weliswaar ook vóór de negentiende eeuw vaak gesproken van de Vascongadas, maar dat waren toch duidelijk verschillende provincies, elk met eigen rechten en geschiedenis. Arana begon zelf zijn carrière als 'Biskaans' nationalist en wond zich aanvankelijk alleen op over Vizcaya en zijn inwoners! Zijn eerste boek uit 1892 heette Vizcaya en zijn onafhankelijkheid. De term Euskadi was aanvankelijk ook alleen bedoeld als aanduiding voor die streek. Pas op latere leeftijd ging hij spreken over een land der Basken dat volgens hem ook Guipúzcoa, Álava, Spaans en Frans Navarra, Soule en Labourd zou moeten omvatten. De verwijzingen naar een specifiek Baskisch ras behoeven uiteraard weinig toelichting. Dit concept, en zeker alle connotaties die het heeft, wordt sinds de Tweede Wereldoorlog in wetenschappelijke kring niet meer serieus genomen. De opvatting dat er zoiets als een Baskisch ras zou bestaan dat op enigerlei wijze beter zou zijn dan andere rassen, en zuiver zou moeten worden gehouden, ontbeert elke basis. Wat overigens niet uitsluit dat etnische Basken bepaalde fysieke kenmerken bezitten waardoor zij zich onderscheiden van hen omringende bevolkingsgroepen.

De eeuwenoude eigen geschiedenis waar nationalisten graag hoog over opgaven - en nog steeds geven-, behoeft ook enige korrels zout. De Baskische provincies hadden inderdaad specifieke rechten gehad tot het laatste kwart van de negentiende eeuw, maar dat betekent niet dat zij niets met 'Spanje' van doen hadden. De Baskische elite had zich in de vroegmoderne tijd goed in Spanje's hof en bureaucratie genesteld en ook economisch waren er hechte banden tussen Baskenland en de rest van het Iberisch Schiereiland en het Spaanse imperium. De opkomst van de Baskische elite die in de negentiende eeuw op het toneel verscheen, is zelfs alleen voorstelbaar binnen de context van het Spaanse rijk.

Wat de Baskische taal betreft, die is onmiskenbaar niet-Spaans - sterker nog, zij is, naar het zich thans laat aanzien, niet eens Indo-Germaans. Toen de Baskische nationalisten echter ophef gingen maken over het belang van hun taal, bestond die in feite niet, althans niet als eenheidstaal. Wat wel bestond, waren diverse Baskische dialecten die vooral op het platteland en in de kleine steden werden gesproken en daar toch een enigszins kwijnend bestaan leidden. Veel Basken zagen er weinig heil in Baskisch te spreken en waren ook niet erg overtuigd van de waarde van het handhaven van een dergelijk 'dialect'. De stedelijke elite sprak in elk geval Spaans. De centrale overheid maakte zich dan ook niet erg druk over het gebruik van dit 'dialect'. Kortom, het Baskisch was een taal die moest worden gered en gefatsoeneerd, voordat zij het wezen van het Bask-zijn kon gaan uitdrukken. Sabino Arana ging zelf pas op zijn achttiende Baskisch leren, wat in zoverre slechts matig lukte dat hij niet werd aangenomen als leraar Baskisch aan het Baskisch Instituut te Bilbao. Ook in Baskenland was de nationale taal evenzeer een gevolg van de natie als de natie een gevolg van de nationale taal. Er zou nog heel wat taalpolitiek aan te pas komen voor in 1968 het huidige Baskisch, het zogeheten Euskera Batua, dat sterk gebaseerd is op een dialect uit Guipúzcoa, tot 'algemeen beschaafd Baskisch' kon worden gebombardeerd.

Het bovengeschetste nationalistisch gedachtegoed, zeker in zijn radicale variant die niets van Spanje en Spanjaarden wilde weten en volledige onafhankelijkheid nastreefde, kon lang niet alle inwoners van Baskenland bekoren. Steun ervoor was uiteraard voornamelijk te vinden onder de autochtone Baskisch-sprekenden, maar ook daar toch voornamelijk onder specifieke groepen: de traditionele middenstand, de lagere middenklasse, (ambachtslieden, kleine kooplieden, winkeliers), renteniers; meer in het algemeen die Basken die hun traditionele levensstijl en broodwinning bedreigd zagen door de ingrijpende wijzigingen die hun landstreek doormaakte. Het radicale nationalisme van de PNV was duidelijk antimodern en vond zijn voedingsbodem in gevoelens van onlust die werden opgeroepen door de snelle modernisering. Nationalisten mochten graag nostalgisch uitweiden over de goede oude tijd toen alle Basken nog eenvoudige dorpelingen waren die op hun caserío (traditionele Baskische boerenhoeve) of als visser hun brood verdienden. Het Baskenland uit de tijd dat de Fueros er nog wel en de Spanjaarden er nog niet waren, ging gelden als een idyllische plattelandssamenleving waarin iedereen gelijk en gelijkwaardig was. Niet alleen de PNV verwees - en verwijst - overigens graag naar dit even idyllische als mythische verleden. Ook Baskisch nationalisten die zichzelf als socialist beschouwen, zien in 'de oude Baskische samenleving' gaarne een voorafspiegeling van de Baskische heilstaat die zij zouden willen vestigen. Aanhang vond de PNV, zoals iedere groepering die het platteland idealiseert, voornamelijk in de steden. Op het platteland bleef het Carlisme lange tijd zeer sterk. Deze ultrareactionaire, ultrakatholieke beweging, die zich in de jaren dertig van de negentiende eeuw rond troonpretendent Don Carlos had gevormd, vond onder de traditionele, antiliberale en strenggelovige plattelandsbevolking veel weerklank.

Dergelijke gevoelens van nostalgie zijn in zoverre te begrijpen dat de vrij rustige uithoek van Spanje die Baskenland lang was geweest - nog in 1877 was Baskenland de armste regio van Spanje - inderdaad in de periode van grofweg 1860 tot 1920 een razendsnelle modernisering doormaakte. Vooral in Vizcaya raakten de ontwikkelingen in een ware stroomversnelling. Een gebied waar het overgrote deel van de bevolking had geleefd van landbouw en visserij, veranderde in een paar decennia in een van de belangrijkste centra van industrie en mijnbouw in Spanje. Baskenland had, zoals zo veel gebieden, al vroeg in de negentiende eeuw onder invloed van romantische denkbeelden over volk en geschiedenis een opleving gekend van folkloristisch en cultureel nationalisme. De eigenheid van de Basken en het verschil tussen Basken en Spanjaarden werden daarbij breed uitgemeten. Ten tijde van de Carlistenoorlogen had dat nationale denken al een meer politieke en anti-Spaanse dimensie gekregen. Onder invloed van het voor veel Basken bedreigende proces van modernisering, dat wel een einde dreigde te maken aan hun wijze van leven maar niet aan de Spaanse invloed in Baskenland - er kwamen immers vele duizenden Spanjaarden naar Baskenland om daar te werken - ontstond aan het einde van de negentiende eeuw een fel anti-Spaans en nu ook politiek georganiseerd Baskisch nationalisme.

Het ontstaan van de PNV: achtergronden

Met bovenstaande opmerkingen hebben we in feite al aangegeven hoe de opkomst van het politieke nationalisme in Baskenland aan het einde van de negentiende eeuw zich laat verklaren. Baskenland werd dankzij de aanwezigheid van grote hoeveelheden ijzererts, die ook veel buitenlandse kapitaal aantrok, een van de speerpunten van de Spaanse industrialisatie. Vooral van belang werden het winnen van ijzererts, de productie van ijzer en staal en de scheepsbouw, maar ook het bankwezen nam een grote vlucht. Traditionele productieverhoudingen maakten in hoog tempo plaats voor kapitalistische. In moderniserende sectoren van nijverheid en bankwezen trad concentratie op. Zo werd het in 1902 via fusies gevormde Altos Hornos de Vizcaya (Hoogovens van Vizcaya) het grootste en meest winstgevende industriële bedrijf van Spanje. Vizcaya was goed voor tweederde van de totale Spaanse ijzerproductie. Veel bestaande kleine bedrijfjes werden weggevaagd of gemarginaliseerd. Terwijl er in 1868 nog 97 verschillende ijzergieterijen bestonden, waren dat er in 1896 nog slechts vijftien.

De effecten van dit alles op de Baskische samenleving waren enorm. In 1877 telde Baskenland 450.000 inwoners, in 1900 al 609.000 en in 1930 waren er dat 891.000. Het aandeel van Baskenland in de totale bevolking van Spanje nam in deze periode toe van 2.7% tot 3.8%. Voornamelijk de stad Bilbao groeide enorm. Op genoemde drie tijdstippen bedroeg haar inwonertal respectievelijk 33.000, 83.000, en 160.000. Terwijl in 1884 in Vizcaya ongeveer 2200 mensen in de metaalindustrie werkten, waren er dat in 1900 al 22.000. In de mijnen daar werkten in 1900 12.000 mensen, tegenover slechts 1000 in 1870.

Het overgrote deel van de nieuwe industriearbeiders en mijnwerkers kwam van elders. Bij een onderzoek in 1910 bleek bijvoorbeeld dat minder dan een kwart van de mijnwerkers uit Baskenland zelf afkomstig was. In de periode 1880-1900 kwamen 60.000 immigranten naar Vizcaya, tussen 1900 en 1920 nog eens 20.000. Guipúzcoa bleef tot 1900 een gebied waaruit mensen wegtrokken, maar tussen 1900-1930 vestigden zich ook daar 38.000 mensen van elders. Het resultaat van al deze migratiebewegingen was dat in 1920 van de bevolking van Vizcaya 27% elders was geboren en van die van Guipúzcoa 20%. Álava bleef door al deze ontwikkelingen tamelijk onberoerd. Het nationalisme vond er dan ook minder aanhang.

De nieuwkomers uit de armere delen van Spanje kwamen vrijwel uitsluitend in de slechtere banen terecht, in de betere drongen zij nauwelijks door. Zij waren doorgaans slecht behuisd en woonden in aparte arbeiderswijken. Segregatie zien we ook op het gebied van de arbeidersorganisatie. Onder mijnwerkers en metaalbewerkers, zoals gezegd vooral van elders afkomstig, kregen socialistische bonden veel aanhang. In 1911 werd een katholieke vakbond SOV (Baskische Arbeiders Solidariteit), later STV-ELA, opgericht, speciaal om Baskische arbeiders bij elkaar en uit socialistische handen te houden. De 'zuivere' en 'volledig Baskische' SOV moest dienen als tegenhanger van het internationalisme en utopisme van de socialisten.

In het jargon van de nationalisten stonden de arme Spaanse immigranten te boek als maketos (een term uit Bilbao, verwant aan het Franse métèque, die betekent 'zij die van buiten komen'). Zij waren voorwerp van allerlei racistische oordelen. 'De maketo, ziedaar onze vijand', zo verkondigde Arana in een artikel met de veelzeggende titel 'Onze Moren'. Hij zette zich af tegen 'het verderfelijke effect van de toevloed van onbeschaafde, brutale en verwijfde lieden' en tegen 'de Moorse beschaving van het volk van brood en stieren'. De nationalistische krant El Correo Vasco deed in 1899 de volgende oproep: 'Dat alles wat onze ogen zien, alles wat onze oren horen, alles wat onze mond spreekt, onze handen schrijven, ons verstand denkt en onze harten voelen, Baskisch moge zijn'. Kortom, de niet-Bask genoot niet bepaald de sympathie van Arana en de zijnen.

Het radicale nationalisme zoals Arana dat lang uitdroeg, richtte zich echter niet alleen tegen de maketos en Spanje, maar vaak ook tegen Basken die daarmee in verband konden worden gebracht, voornamelijk de Baskische haute bourgeoisie. Zij was het immers die het oude Baskenland te gronde richtte, al die Spaanse barbaren binnenhaalde, en met Madrid heulde. Ook tegen deze personen konden Arana-aanhangers binnen de PNV buitengewoon fel van leer trekken. Op hun beurt hadden de grote industriëlen, mijnbouwers en bankiers vaak weinig affiniteit met het Baskisch nationalisme. Een dergelijke verdeeldheid tussen Españolistas (hispanofielen) en inwoners van Baskenland die veel afstand wilden bewaren ten opzichte van Spanje en de Spanjaarden, was niet nieuw. Ten tijde van de Habsburgers en de eerste Bourbons, toen Baskenland economisch nog tamelijk marginaal was binnen Spanje, was de Baskische elite, in tegenstelling tot de rest van de bevolking, ook altijd al sterk in de Spaanse staat geïntegreerd geweest. Zij was uiteraard niet ongevoelig voor de eigen voorrechten, maar niet principieel anti-Spaans. Aan het Spaanse hof en in het centrale bestuur was zij goed vertegenwoordigd. Ook veel intellectuelen in Baskenland bleven ook als vanouds nauwe banden onderhouden met Spanje, dat toch meer een venster op de wereld bood dan het kleine, tamelijk primitieve Baskenland, en zij bleven zich vaak (ook) als Spanjaarden beschouwen.

In de zogeheten Carlistenoorlogen - de eerste van 1833-1839, de tweede, eigenlijk meer een guerrilla dan een echte oorlog, aan het einde van de jaren veertig, en de derde van 1872-1876 - hadden grofweg 'stad' en 'bourgeoisie' voor de centrale liberaalconservatieve regering gekozen, terwijl 'het platteland' aan de zijde van de antiliberale, en daarmee in deze periode anticentralistische, Carlisten had gestaan. De eerste van die oorlogen had onder meer tot gevolg dat voortaan de Spaanse douane aan de kust tol ging heffen en niet meer aan de Ebro, de grens tussen Baskenland en Spanje. Dit betekende dat de Basken nu ook invoerheffingen moesten gaan betalen. De economische elite had daar niet een zodanige moeite mee. Als gevolg van het wegvallen van veel koloniën wilde zij zich toch al meer op Spanje richten. Voor grote delen van de gewone bevolking echter betekende dit een aanmerkelijke economische achteruitgang. De Tweede Carlistenoorlog had tot resultaat dat in 1876 de Fueros van Vizcaya, Guipúzcoa en Álava verdwenen. Dit bracht haute bourgeoisie en nationalisten, die hierdoor beide werden getroffen, op één lijn. Al in 1882 echter werd in de zogeheten Conciertos Económicos voor de economische elite de pijn van het verdwijnen van de Fueros zo goed als weggenomen, waarmee voor haar de belangrijkste reden wegviel om anti-Spaans te zijn. De Baskische provincies, die nu voor het overige gewone Spaanse provincies waren geworden, kregen een belastingregime opgelegd dat zeer gunstig afstak bij wat in de rest van Spanje gebruik was. Wat belastingdruk betreft stonden zij in 1889-1890 van alle Spaanse provincies op de 45e, 48e en 49e plaats. Terwijl de gemiddelde Spanjaard toen per jaar ruim 27 peseta's belasting betaalde, bedroeg dit bedrag in geen van de Baskische provincies meer dan 10 peseta's. Bovendien - en dat verguldde de pil nog eens extra voor de elite - was het heffen van de belasting voortaan zo georganiseerd dat die vrijwel geheel op andere lagen van de bevolking kon worden afgewenteld.

Dat wil niet zeggen dat er onder de grote Baskische ondernemers geen gevoeligheid bestond voor de Baskische zaak. Voornamelijk personen die niet zo goed lagen binnen de Baskische oligarchie of zich zelfs door haar voelden buitengesloten, zagen wel wat in een, zij het veel gematigder nationalisme. Dat richtte zich weliswaar ook tegen Spanje, maar in dit geval niet zozeer omdat het Spanje was, maar omdat het achterlijk was. Ramón de la Sota y Llano, een Baskisch reder, trad in 1898 met zijn aanhang tot de PNV toe en oefende daar met zijn minder reactionaire en minder anti-Spaanse opvattingen een matigende invloed uit. Helemaal van harte ging de samenwerking tussen radicalen en meer gematigden, tussen modernisten (de zogeheten euskalerriacos of ook wel Sotistas) en traditionalisten (de Aranistas) echter nooit.

In principe viste de PNV in dezelfde electorale vijver als de Carlisten. Arana kwam uit een Carlistische milieu en was zelf Carlist geweest. De afstand tussen beide bewegingen werd echter al snel vrij groot. Baskisch nationalisten verwachtten geen enkel heil van Spanje, en wilden er dan ook zo weinig mogelijk meer mee te maken hebben. De Carlisten dweepten weliswaar ook met 'god en de oude wetten' maar zij neigden er steeds meer toe hun idealen binnen Spanje te willen verwezenlijken. De afstand tussen hen en de Baskische 'separatisten' werd gaandeweg groter. Soms kwam het tot samenwerking tussen beide ultraconservatieve, katholieke bewegingen, zoals in 1931, maar uiteindelijk belandden zij tijdens de Spaanse Burgeroorlog in twee verschillende kampen. De Carlisten kozen voor de opstandelingen die zich tegen de Tweede Republiek keerden. De reden hiervoor is het feit dat de organisatoren van de coup van juli 1936 bij de Carlistische leiders de indruk hadden gewekt dat er met hen wel over een zekere mate van zelfbestuur voor Carlistische gebieden viel te praten, zij het dan uitdrukkelijk binnen het katholieke en traditionele Spanje dat zij na het slagen van hun coup in ere wilden herstellen en dat ook de Carlisten ideaal leek. Voor de keus gesteld tussen de goddeloze Tweede Republiek en het godvruchtige, traditionele Spanje waarvoor de coupplegers zeiden te willen strijden, kozen de Carlisten voor het laatste. In kringen van de PNV wist men dat de groeperingen die uiteindelijk de coup ondersteunden, niets moesten weten van een autonoom of zelfs een zelfstandig Baskenland. Hier koos men uiteindelijk, zij het schoorvoetend, voor degenen die de Tweede Republiek verdedigden, juist omdat die daadwerkelijk bereid bleken aan de Baskisch wens naar autonomie tegemoet te komen.

Het Baskisch nationalisme tot aan de Tweede Republiek

Een erg sterke positie wist de PNV, die met haar afsplitsingen het Baskisch nationalisme belichaamde, in de eerste 35 jaren van haar bestaan niet te verwerven. Zij kreeg eigenlijk alleen in Vizcaya een vaste aanhang, en dan toch vooral op gemeentelijk niveau. In 1898 verwierf zij vijf zetels in de gemeenteraad Bilbao en kwam Arana in de provincieraad van Vizcaya. Toen in datzelfde jaar De la Sota zich bij de partij aansloot, kreeg de PNV de beschikking over meer geld en over meer geschoolde leden met een wat hogere maatschappelijke positie. In 1902 belandde Arana in het gevang aangezien hij de Amerikaanse president Roosevelt met de onafhankelijkheid van Cuba had gefeliciteerd. Een aantal gemeenteraadsleden van de PNV werd uit hun functie gezet. Hierna ging Arana's gezondheid - volgens velen ook zijn geestelijke gezondheid - achteruit. Hij werd minder fel in zijn uitlatingen en liet merken dat hij ook met enkel autonomie voor de Baskische gebieden tevreden zou zijn. Hij ging zich ook veel minder negatief opstellen ten opzichte van de Baskische haute bourgeoisie. Of het hier een echte koerswijziging betreft of alleen maar een verandering van strategie is niet duidelijk. Hoe het ook zij; als gevolg hiervan kunnen zowel radicale nationalisten als degenen die zich wat gematigder opstellen, beweren dat zij het erfgoed van Arana bewaken. Na zijn dood in 1903 bleef de spanning tussen de gematigde (minder antimoderne, antikapitalistische en anti-Spaanse) tak van de nationale beweging en de radicale (reactionaire en zuivere Baskische) tak bestaan. Dat leidde zelfs tot een tijdelijke scheiding der geesten tussen 1921 en 1930, toen er twee Baskisch nationalistische partijen bestonden die beide beweerden Arana's werk voort te zetten, de radicale orthodoxen in de PNV en diegenen die een iets gematigder standpunt uitdroegen in de Comunión Nacionalista Vasca, een partij die al in 1916 was opgericht. Hun electoraal hoogtepunt in de periode vóór de Tweede Republiek bereikten de nationalisten in 1917, toen zij, in Baskenland, zes van de 409 zetels in de Spaanse Cortes wisten te verwerven en daarmee de grootste partij in hun regio werden. In 1923 was dat aantal zetels al weer gedaald tot drie. Ten tijde van de dictatuur van Primo de Rivera (1923-1930) bestond er nauwelijks speelruimte voor nationalistische groeperingen binnen Spanje, dat betekende dat in Baskenland alleen de meer gematigde Communión officieel kon blijven bestaan. In 1930 kwam het nationalisme weer boven water: de PNV en de CNV sloten zich toen weer aaneen onder de naam PNV, waarvan zich overigens in 1931 meteen weer een gematigder, niet-Aranistische groepering, onder de naam Acción Nacionalista Vasca, losmaakte.

De periode van de Tweede Republiek 1931-1936

Met de komst van de Tweede Republiek in 1931 - aan het ontstaan waarvan de PNV overigens geen enkele bijdrage had geleverd - gloorde voor het Baskisch nationalisme enige hoop. De nieuwe machthebbers, en de nieuwe grondwet, stonden in principe minder afwijzend ten opzichte van autonomie voor Catalonië en Baskenland dan hun voorgangers. Nationalistische denkbeelden vonden onder de Basken nu veel aanhang. Het zou te ver voeren de precieze krachtsverhoudingen in Baskenland (en Spanje) tijdens de zeer turbulente jaren voorafgaand aan de Burgeroorlog precies in kaart te brengen, maar aan een globale schets ervan ontkomen we uiteraard niet. Binnen Baskenland vormde zich een politiek driestromenland waarin drie ongeveer even sterke stromingen kunnen worden onderscheiden. Bij de laatste verkiezingen voor het uitbreken van de Burgeroorlog, in februari 1936, kreeg rechts (Carlisten en andere Spaangeoriënteerde conservatieven) bijna een derde van de stemmen. Dat was in 1931 nog aanzienlijk minder geweest. Ook groeperingen die juist niets van Baskisch separatisme wilden weten en streefden naar een sterk, traditioneel en katholiek Spanje waarvan Baskenland integraal deel zou uitmaken, zagen in Baskenland ten tijde van de Tweede Republiek hun aanhang duidelijk toenemen. Links kreeg in 1936 iets meer dan een derde van de stemmen, een paar procent minder dan in 1931. De aanhang van de PNV, de derde stroming, vertoonde weliswaar schommelingen, met een duidelijke piek in 1933, maar grosso modo kon deze partij op ongeveer 35% van de stemmen rekenen. In de genoemde verkiezingen in 1936 behaalde zij slechts 30.000 stemmen meer dan de Volksfrontpartijen, wat illustreert hoe verdeeld en gepolariseerd óók de Baskische samenleving aan de vooravond van de Burgeroorlog was.

De positie van de PNV binnen de bestaande politieke constellatie was een zeer ongemakkelijke, uiteraard binnen Spanje, maar in toenemende mate ook in Baskenland zelf. Zij zat als het ware klem tussen de linkse wal en het rechtse schip. Weliswaar was zij wat meer salonfähig geworden en had zij een aantal van haar meest wilde, reactionairracistische en extreemnationalistische haren afgeschud, maar dat betekende allerminst dat zij binnen de Spaanse verhoudingen gemakkelijk in een van de twee grote kampen kon worden geplaatst. De linkse Spaanse bewegingen - om gemakshalve deze term maar te gebruiken als aanduiding voor links-liberalen, de zogeheten 'links republikeinen', socialisten, anarchisten en communisten - boden de Baskische nationalisten in principe een opening tot het verkrijgen van autonomie. Dat was weliswaar minder dan zij uiteindelijk beoogden - volledige zelfstandigheid - maar veel meer dan de Spaanse conservatieven hen ooit zouden willen geven. Die conservatieven, inclusief de Carlisten, hechtten buitengewoon aan de eenheid en ondeelbaarheid van Spanje. Dat had tot gevolg dat de Baskische nationalisten zich in het rechtse kamp - waarmee zij als katholiekconservatieve groepering veel meer affiniteit zouden moeten hebben dan met links - niet op hun gemak voelden en bovendien ook niet werden geaccepteerd. Rechts was werkelijk fanatiek tegen iedere vorm van Baskisch separatisme. In de Burgeroorlog zou blijken hoe fel. Basken die de opstand niet steunden, hoefden - hoe katholiek en conservatief zij ook waren - op geen enkele genade van de zijde van de opstandelingen te rekenen.

Linkse partijen en vakbewegingen in Spanje mochten zich wellicht in beginsel minder fanatiek tegen autonomiebewegingen keren dan rechtse, dat betekende niet dat zij dol waren op de Baskische nationalisten. Die verdachten ze ervan, niet geheel ten onrechte, een 'Vaticaanstad in het Noorden' te willen creëren. De PNV was immers nog steeds allesbehalve een moderne seculiere en democratische partij: zij bevatte nog altijd een zeer groot aantal personen dat de oorspronkelijke opvattingen van Arana in al hun radicaliteit onderschreef. Haar stelling dat het katholicisme de basis van de politiek en het openbare leven moest vormen, haar pleidooi voor organische democratie en haar xenofobie vielen uiteraard niet zo goed in linkse aarde. Dat gold ook in Baskenland zelf. De sterke socialistische beweging daar voelde zeer weinig verwantschap met de kleinburgerlijke PNV of met de daaraan gelieerde vakbond SOV. Zij bleef liever onder de beschermende vleugels van haar Spaanse zusterbewegingen. Een autonoom Baskenland waarin de PNV de lakens zou uitdelen, vormde voor de Baskische socialisten niet direct een lonkend perspectief. De PNV op haar beurt vond 'links' wel erg links en goddeloos. Zij stemde dan ook niet voor de grondwet van 1931. Toen het in de Cortes op stemmen aankwam, verlieten haar vertegenwoordigers de zaal. Trouwens de PNV heeft nooit een Spaanse grondwet onderschreven, noch die van de Restauratie (1876), noch die van 1931, noch die van 1978, die toch de afschaffing van de Fueros ongedaan maakte en de historische rechten van de Basken erkende.

Er was in de grondwet dan wel een mogelijkheid gecreëerd tot het verlenen van een vorm van autonomie aan Baskenland, maar het zal niet verbazen dat de onderhandelingen daarover buitengewoon moeizaam verliepen. Wanneer er al werd onderhandeld, in 1934 en 1935, toen rechts regeerde, lagen de besprekingen uiteraard zo goed als stil. De meest klemmende vragen waren wie eigenlijk over de aard van het uit te vaardigen autonomiestatuut mochten beslissen, hoever de toegekende autonomie mocht gaan en, zeer belangrijk, of Navarra in dat statuut als deel van Baskenland zou gelden of niet. Uiteindelijk werd besloten dat Navarra geen deel van Baskenland zou gaan uitmaken. De Navarrezen voelden er erg weinig voor in dat nieuwe autonome gebied te worden opgenomen. Carlisten en andere conservatieven, die steeds minder op hadden met het Baskische autonomiestreven, verzetten er zich tegen van Spanje te worden losgeweekt. In Álava, toch een van de drie 'echte' Baskische provincies, was de bevolking ook niet onverdeeld enthousiast over het verkrijgen van een aparte status voor Baskenland. Toen zij in 1933 in een referendum naar hun mening werden gevraagd, ging slechts 46% van de kiezers akkoord met het toen voorgestelde autonomiestatuut. De provincie Álava werd uiteindelijk desondanks in het autonome Baskenland geïncorporeerd. Het felomstreden statuut werd ten langen leste op 1 oktober 1936 verleend, toen de Burgeroorlog al meer dan twee maanden oud was en Guipúzcoa al vrijwel geheel door opstandelingen was veroverd.

De Basken en de Spaanse Burgeroorlog

De Spaanse Burgeroorlog heeft altijd een grote rol gespeeld in de Baskisch-nationalistische overlevering, als hoogtepunt, of zo men wil dieptepunt, in de Spaans-Baskische strijd. Wie denkt niet aan Gernika wanneer dit bloedigste conflict uit de Spaanse geschiedenis ter sprake komt? Zo lang ik mij voor de Spaanse Burgeroorlog en de Basken interesseer, heb ik nooit een film gezien of tekst gelezen, waarin niet wordt verwezen naar het bombarderen van dit Baskische plaatsje. 'Gernika' lijkt zozeer te zijn uitgegroeid tot symbool voor de strijd tussen 'de twee Spanje’s' dat slechts weinigen zich afvragen of het wel terecht is dat 'de Basken' integraal in het 'goede' kamp worden geplaatst en zelfs verschijnen als slachtoffer bij uitstek van de Franquisten.

Toch is er alle aanleiding deze vraag wel te stellen. Navarra, dat volgens veel Baskisch nationalisten deel zou (moeten) uitmaken van Baskenland, was de regio die, in de vorm van de Carlistische Requetés, relatief het meeste vrijwilligers aan de opstandelingen leverde. De hoofdstad Pamplona was niet toevallig de uitvalsbasis van Mola, de 'directeur' van de militaire rebellie. Meer dan waar ook in Spanje was hier sprake van brede, actieve steun voor de opstand. Requetés uit Navarra leverden een grote bijdrage aan het veroveren van Guipúzcoa en later Vizcaya! In Álava kregen de opstandelingen al evenzeer veel steun. De PNV-ers in deze provincie sloten zich bij het uitbreken van de oorlog direct bij de opstand tegen de regering van de Tweede Republiek aan, terwijl de in deze provincie zeer sterke Carlisten net als in Navarra aanzienlijke contingenten vrijwilligers leverden. Na de oorlog werden Navarra en Álava voor hun steun beloond. Álava mocht zijn Conciertos Económicos behouden en Navarra hield als enige provincie een statuut dat - uiteraard binnen de marges van Franco's centralisme - een aanzienlijke autonomie bood.

Ook de gang van zaken in Guipúzcoa en Vizcaya wijst niet op een eensgezind en resoluut verzet tegen Franco en de zijnen en een wijdverbreid enthousiasme voor de wettige regering van de Republiek. De Baskische nationalisten voelden zich wel heel ongemakkelijk in het kamp van het Volksfront. Van een sociale revolutie was in PNV-gebied na het uitbreken van de oorlog in juli 1936, in tegenstelling tot in veel andere 'republikeinse' streken in Spanje, geen sprake. De PNV was de enige katholieke groepering die zich als groepering opstelde achter de verdedigers van de Tweede Republiek, 'de verklaarde en meedogenloze vijanden van de kerk', in de woorden van de toenmalige bisschoppen van Vitoria en Pamplona (de hoofdsteden van Álava en Navarra). Voor een beweging die zich beschouwde als spreekbuis van het katholieke verzet tegen de Spaanse staat, was dit uiteraard een moeilijke keuze. Het liefst zou zij helemaal niet partij hebben gekozen. Guipúzcoa werd wel verdedigd tegen de rebellen, maar de PNV-ers daar wekten op zijn minst de indruk meer oog te hebben voor hun specifieke, eigen belangen en het vermijden van sociale chaos dan voor het verdedigen van de belangen van de wettige centrale regering in Madrid. De PNV was bovendien in deze provincie, waar thans het zwaartepunt ligt van het radicale Baskisch nationalisme, nog niet zo sterk. Haar aanhang concentreerde zich nog altijd in Vizcaya en daarop concentreerde zich dan ook haar aandacht.

Alleen dat deel van Baskenland dat na het verkrijgen van het statuut nog niet in handen was van de opstandelingen, in feite dus alleen Vizcaya, stelde zich expliciet op achter de bedreigde Republiek, in de regering waarvan nu ook een PNV-er zitting had. De regering van Baskenland, die na het verkrijgen van het statuut werd gevormd en waarin de PNV de toon aangaf, hield echter duidelijk een eigen agenda. Zo gaf zij nooit het bevel over haar leger uit handen: dat bleef zelfstandig opereren. De PNV vocht primair voor Baskenland, dan pas vóór de Republiek of tegen Franco. Een politiek van verschroeide aarde wenste zij niet te voeren. Het zo veel mogelijk onbeschadigd houden van het eigen gebied had prioriteit: zo viel de buitengewoon belangrijke industrie van Bilbao onbeschadigd in handen van Franco, nadat zij door PNV-ers steeds tegen eventuele sabotage door linkse milities - die in principe toch aan de zelfde kant stonden als de PNV - was beschermd. In dit licht laat zich ook begrijpen dat na de val van Bilbao de Baskische regering een bestand sloot met Italiaanse troepen die aan het front in Noord-Spanje de opstandelingen steunden. Tot dit staakt het vuren, waarmee in feite aan Franco c.s de macht over geheel Baskenland werd overgedragen en dat inhield dat de Baskische regeringstroepen onder de PNV niet meer aan de strijd zouden deelnemen, besloot zij zonder ruggespraak met Madrid. Het betrof hier overigens een actie onder bemiddeling van het Vaticaan, dat de broederstrijd tussen katholieke Basken en katholieke opstandelingen niet langer kon aanzien.

Na de val van Bilbao in juni 1937 was heel het Baskisch grondgebied in Franco's handen. De repressie door de Franquisten was buitengewoon hard, zij het niet harder dan elders. Guipúzcoa en Vizcaya werden als opstandige (!) provincies gestraft. Wat de nieuwe machthebbers betreft zouden Baskenland en de Baskische cultuur ophouden te bestaan. Iedere uiting van een Baskische identiteit werd bestreden. Van enige vorm van autonomie voor Baskenland was nu uiteraard geen sprake meer.

De periode tussen het einde van de Burgeroorlog en de oprichting van ETA

Nu haar gebied geheel in handen van de vijand was geraakt, week de Baskische PNV-regering eerst uit naar het nog niet veroverde deel van Spanje, en ging vervolgens in 1939 naar Parijs in ballingschap. Zij rekende op steun van de geallieerden, voornamelijk de USA, tegen het Franco-bewind, dat direct na de Tweede Wereldoorlog internationaal bijzonder geïsoleerd was. Zij slaagde erin om in 1947, en ook nog eens in 1951, een algemene staking in Bilbao te organiseren. Naarmate echter de vrije wereld met het ontstaan van de Koude Oorlog Franco meer nodig had als schildwacht tegen het communisme, verflauwde in het Westen de belangstelling voor de Baskische zaak. De regering in ballingschap, toch het uithangbord van de PNV, kon eigenlijk weinig voor de Basken in Baskenland doen. Het was voor haar uiteraard niet gemakkelijk voeling te houden met wat in de praktijk van alledag onder de Basken in Baskenland leefde, terwijl bovendien grote delen van de Baskische bourgeoisie - ook nu weer - niet zo ongelukkig waren onder het Spaanse 'juk'.

Dat Franco c.s. niets van Baskisch nationalisme wilde weten en het op de hem kenmerkende botte en bekrompen manier bestreed, betekende immers niet dat hij Baskenland, en vooral de Baskische industrie en bankwereld, te gronde wilde richten. Hoewel hij onmiskenbaar minder in de infrastructuur van de Baskische provincies liet investeren dan in die van gebieden die hem nader aan het hart lagen, bleef Baskenland binnen Spanje een economisch zwaartepunt. Ook in 1940 bevond zich daar nog altijd tweederde van de Spaanse staalproductie, met de Spaanse overheid als verreweg de belangrijkste afnemer. De Baskische ondernemingen en de Baskische ondernemers bleven ook in het Franquistische Spanje een zeer vooraanstaande rol spelen. Prominent waren in dit opzicht de banken. In de jaren zestig bijvoorbeeld beheerden zeven grote banken 60% van alle privédeposito’s in Spanje, vier van die zeven banken waren Baskisch. Ook in het bestuur van Spanje waren de Basken allerminst ondervertegenwoordigd. Zij leverden het Francoregime een meer dan evenredig aantal ministers en ambtenaren.

Onvrede met het te slappe optreden van de PNV, die te veel in het verleden zou leven, en de regelrechte 'collaboratie' van veel andere Basken speelden dan ook een grote rol bij de oprichting op 31 juli 1959, de dag van Ignatius van Loyola (dezelfde dag waarop de PNV was opgericht), van Euskadi Ta Askatasuna (Baskenland en Vrijheid), doorgaans aangeduid als ETA. Duidelijke verschillen in ideologie waren er tussen PNV en ETA aanvankelijk eigenlijk niet. De eerste Etarras kwamen uit kringen van Ekin (wat in het Baskisch betekent 'beginnen' of 'handelen'), een organisatie opgericht aan de jezuïetenuniversiteit van Deusto in Vizcaya, en van de jongerenorganisatie van de PNV. Het was nog vooral een generatiekloof en een kwestie van temperament - ETA was veel feller anti-Spaans - en persoonlijke verhoudingen of iemand lid werd van deze nieuwe organisatie. Die deed zich in elk geval wat 'activistischer' voor en wilde het niet laten bij folkloristisch-culturele bijeenkomsten en hopen op hulp van anderen. In de ogen van de Etarras was de PNV te nostalgisch geworden en zat zij te zeer gevangen in haar eigen verleden. Na verloop van enige jaren zou ETA een geheel nieuw gezicht aan het Baskisch nationalisme geven. Het werd al snel duidelijk dat de PNV niet meer het monopolie had op het Baskisch nationalisme. In de periode tussen haar oprichting en Franco's dood in 1975 zou ETA veel meer dan de PNV in Baskenland de politieke agenda bepalen.

Menigeen zal wellicht verbaasd zijn dat een terreurorganisatie als ETA haar wortels heeft in religieuze sferen. Recentelijk verscheen in Spanje zelfs een boek dat heet ETA. Nacío en un seminario (ETA. Zij kwam ter wereld in een seminarie). Wellicht hebben we hier te maken met een vorm van Dichtung, maar het is ongetwijfeld waar dat de clerus en kerkelijke, of in elk geval religieus geïnspireerde personen en organisaties, zeer nadrukkelijk mede aan de wieg van ETA hebben gestaan. Deze grote inbreng van (ex-)religieuzen in de oprichting en de instandhouding van ETA is in het licht van de Baskische geschiedenis niet zo vreemd. In het Baskisch nationalisme hebben religie en kerk altijd een belangrijke plaats ingenomen. Religie gold, zoals we zagen, van meet af aan als fundamenteel onderdeel van de Baskische identiteit en de nationalistische beweging had dan ook altijd veel steun ontvangen van de clerus. Terwijl ook in Baskenland de secularisering intussen hard heeft toegeslagen, is de Kerk als instituut altijd een zeer belangrijke rol blijven spelen als hoedster van 'het Baskische'. Dat bleek duidelijk tijdens de Burgeroorlog, toen Franco - tijdens zijn kruistocht tegen de goddelozen - veertien Baskische priesters liet doden en er 200 in het gevang stopte. Aangezien Franco zich nadien toch ook niet al te hard tegen de Katholieke Kerk, zijn voornaamste bondgenoot, wilde keren, konden Baskische nationalisten onder de dekmantel van religieuze activiteiten en in kerkelijke gebouwen betrekkelijk ongestoord hun gang gaan. Naarmate Franco's vertrouwen in de Kerk van Rome afnam - vooral na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) - en veel leden van de Spaanse clerus op hun beurt zich ook meer tegen hem keerden, kwam daarin verandering. In de jaren zestig en zeventig zette de kerk, en zeker de lagere clerus, zich steeds meer tegen Franco af. In de laatste jaren van diens heerschappij had Spanje, 'het meest katholieke land van Europa', een aparte gevangenis voor priesters. In heel Europa was geen land waar zo veel priesters achter de tralies zaten als Spanje. Baskische priesters, voornamelijk uit de lagere rangen, vormden onder hen een meerderheid. In het beroemde proces van Burgos in 1970, waar tegen een aantal Etarras een doodvonnis werd uitgesproken (dat overigens niet werd uitgevoerd), bevonden zich twee priesters onder de aangeklaagden. In 1974 kwam het zelfs tot een hoogoplopend conflict tussen Monseñor Añoveros, de bisschop van Bilbao, en de Franquistische staat. Ook nu nog heeft de Baskische kerk grote sympathie voor de Baskische zaak. Zelfs gewelddadige uitingen van nationalisme konden en kunnen vaak op een zeker begrip, volgens veel Spanjaarden zelfs een zekere vergoelijking, rekenen. In kringen van meer gematigde nationalisten - ik doel hier op aanhang en sympathisanten van PNV en EA - wemelt het van religieuzen en voornamelijk ex-religieuzen.

De wederopleving van het Baskisch nationalisme: achtergronden en behaalde successen

Hoe laat zich de nieuwe fase in de geschiedenis van het Baskisch nationalisme verklaren die inzet met de oprichting van ETA? Het feit dat de repressie binnen Baskenland in de jaren vijftig wat minder was geworden, zodat er bijvoorbeeld meer ruimte kwam voor het onderwijzen van de Baskische taal, heeft wellicht een rol gespeeld, maar kan toch moeilijk als algemene en enige verklaring dienen. Menigeen zal wellicht geneigd zijn naar economische verklaringen te gaan zoeken, zeker omdat Baskische nationalisten zelf zo graag stellen dat ze altijd door Spanje zijn uitgebuit. Wie de wederopleving, of in elk geval het hernieuwd naar buiten treden van het Baskisch nationalisme, en in het bijzonder van ETA, in economische termen wil verklaren, brengt zichzelf echter in een lastig parket. ETA kwam immers op in een tijd dat het met Baskenland economisch goed ging.

Baskenland heeft in de twintigste eeuw altijd deel uitgemaakt van het 'rijke' Spanje, iets wat bij alle ophef over de onderdrukking van de Basken te vaak uit het oog wordt verloren. In de periode 1955-1975, toen het radicale, gewelddadige nationalisme van ETA baan brak, is tien keer in kaart gebracht hoe groot binnen Spanje de verschillen waren in welvaart tussen diverse regio's. Vizcaya kwam telkens als de rijkste of op één na rijkste provincie van Spanje uit de bus; Guipúzcoa drie keer als rijkste, twee keer als één na rijkste, vier keer als op twee na rijkste en één keer als vijfde; Álava belandde steeds op de plaatsen 3, 4, 5 of 6. In de periode 1960-1973 bedroeg de economische groei in de Baskische provincies per capita 4.5% per jaar, in de periode daarvoor was hij ook aanzienlijk geweest. Na 1973 zette een verslechtering in en ondervond Baskenland de nadelen van het feit dat zijn economie zo sterk leunde op bepaalde industrieën die mondiaal in een recessie belandden. Tussen 1973 en 1985 was de economische groei 'negatief', namelijk -0.3% per capita. In 1973 bedroeg de werkloosheid 3%, in 1982 maar liefst 18%. Sinds 1985 valt er over de Baskische economie niet veel positiefs te melden. De sectoren waar zij ongeveer een eeuw op had gedreven, maken een proces van ingrijpende herstructurering en afslanking door, zonder dat duidelijk wordt wat er voor in de plaats moet komen.

De vrij recente maar wel zeer zware economische recessie verschaft veel nationalistische Basken een stok om de Spaanse hond te slaan. De situatie is thans inderdaad buitengewoon ernstig. De werkloosheid bedraagt meer dan 25%; in San Sebastián, een ETA-bolwerk, onder de jeugd zelfs ongeveer 40%! Madrid zou niets doen om de Baskische economie te steunen, sterker nog, het zou de recessie in Baskenland aanwakkeren. Zelfs als dit waar zou zijn - wat mijns inziens niet het geval is -, dient nog steeds het volgende niet uit het oog te worden verloren: in 1979, toen de recessie al had ingezet, bedroeg het inkomen per hoofd van de bevolking in de Baskische provincies nog altijd 125.000 peseta's. Alleen Catalonië (142.000 peseta's) en Madrid (155.000 peseta's) scoorden hoger. Ter vergelijking, gebieden als de beide Castiliës, Extremadura en Andalusië, de leveranciers van veel van Baskenlands proletariërs, kwamen niet verder dan ongeveer 84.000, 94.000, 66.0000 en 80.000 peseta's. Zelfs nu, in 1996, vormen de drie Baskische provincies nog steeds een van de welvarendste en meest ontwikkelde regio's in Spanje, welke criteria voor welvaart en ontwikkelingspeil we ook aanleggen.

De oprichting van ETA heeft dan ook niet zozeer een economische achtergrond: zij was veeleer een uiting van frustratie over het verdwijnen van de Baskische cultuur en een roep om daar actie tegen te ondernemen. In de ogen van de overtuigde Baskische nationalist begon de situatie in Baskenland immers behoorlijk alarmerend te worden. Net zoals aan het einde van de negentiende eeuw kreeg ook vanaf de late jaren vijftig van deze eeuw het nationalisme in Baskenland een sterke impuls doordat veel Basken vreesden dat hun cultuur zou worden weggevaagd als niet snel werd opgetreden. De PNV had met haar aanpak geen resultaat geboekt, en zou ook nooit resultaat boeken, zo vonden de Etarras. De Baskische cultuur kwam in het gedrang, niet alleen door Franco's repressie, die als gezegd enigszins afzwakte, maar ook doordat Baskenland net als driekwart eeuw geleden weer werd overspoeld door immigranten. Tussen 1950 en 1960 bedroeg de netto-immigratie 174.000 mensen, tussen 1960 en 1970 was dat aantal 160.000. In het eerstgenoemde decennium nam de totale bevolking toe met 2.6% per jaar, in het tweede met 3.2% per jaar. Nieuwe industrieën, zoals de vervaardiging van papier en textiel, maar ook de chemische industrie kwamen tot ontwikkeling. Het zal duidelijk zijn dat dergelijke demografische ontwikkelingen - die ertoe leidden dat in 1980 maar liefst 5.8% van de bevolking van Spanje in Baskenland woonde - gekoppeld aan de grote economische veranderingen die er als oorzaak of gevolg mee gepaard gingen, een goede voedingsbodem kunnen vormen voor hernieuwd nationalisme en in elk geval voor sociale onrust.

De wederopleving van het Baskisch nationalisme: groeperingen, ideologieën en strategieën

In het bestek van een artikel als dit ontbreekt uiteraard de ruimte om de buitengewoon complexe geschiedenis van Spanje, Baskenland en het Baskisch nationalisme vanaf de nadagen van Franco en ETA's opkomst gedetailleerd te schetsen. Ik zal mij in de rest van mijn tekst dan ook beperken tot het bieden van een uiterst globaal overzicht met daarin enige extra aandacht voor ETA - een organisatie die door haar geweld nu eenmaal het meeste belangstelling trekt - en voor de vraag die zo veel democraten in Spanje bezighoudt: wat willen de radicale nationalisten uit de kringen van en rond ETA eigenlijk en waarom zweren ze het geweld niet af?

Tot het systematisch gebruik van zwaar fysiek geweld ging ETA pas aan het einde van de jaren zestig over. Dat gebeurde in een algemene context van spanning en onzekerheid. In een Spanje waar in het zicht van de onvermijdelijke dood van de Caudillo de conflicten toch al hoog opliepen, werd Baskenland een ware haard van onrust. Nergens werd zo vaak de noodtoestand uitgeroepen als in de provincies Vizcaya en - vooral - Guipúzcoa. In de periode van 1968 tot en met 1975 vonden in Baskenland 10.000 arrestaties plaats en vielen bij confrontaties tussen overheid en bevolking ruim duizend gewonden. In 1975 waren Basken goed voor 70% van de in Spanje uitgedeelde gevangenisstraffen en mochten ze zich verheugen in de aanwezigheid op hun grondgebied van een kwart van de Spaanse politiemacht. Alle spanningen die binnen Spanje bestonden, kwamen in het sterk geïndustrialiseerde en geürbaniseerde Baskenland in verhoogde mate aan de oppervlakte en werden door de onderdrukking van de Baskische nationale identiteit nog verder verhevigd. Toenemende verwachtingen bij de anti-Franquisten botsten op toenemende angst bij de meest behoudzuchtige Franquisten. Het feit dat het beleid van Madrid niet geheel eenduidig was - nu eens leek een zekere dooi in te zetten, dan weer werd een beleid van keiharde repressie gevoerd -, maakte de spanningen alleen maar groter. Het optreden van ETA paste in het harde klimaat van de laatste jaren van Franco's regime. Nadat in 1968 voor het eerst een dodelijk slachtoffer was gevallen, trad duidelijk een spiraal in werking van actie/ repressie/ reactie die ETA veel publiciteit opleverde en, in binnen- en buitenland, ook enige sympathie, of in elk geval enig begrip.

Na de dood van Franco in 1975 werden de onrust in Baskenland en het geweld van ETA niet minder, integendeel. De periode 1975-1980 laat juist een toename zien van nationalistische agitatie, die haar hoogtepunt bereikte in 1980, toen ETA maar liefst 91 moorden pleegde, het hoogste aantal in één jaar in haar hele bestaan. ETA voerde haar geweld duidelijk op. Het Spanje waarbinnen zij in deze periode opereerde, was een samenleving die afscheid had genomen van een dictator, maar die nog niet wist wat er na hem zou komen. Dat een 'transitie' gaande was, zag iedereen, waar die toe zou leiden en hoe Juan Carlos zijn taak als koning zou opvatten, was echter nog onduidelijk. Politie en ordetroepen traden onverminderd hard op, alsof er nog steeds een dictatuur bestond; rechtse strijdgroepen en doodseskaders voerden een vuile oorlog; nog steeds zaten veel Baskische 'terroristen' in het gevang. Pas in 1977 werden radicale en links-nationalistische partijen toegestaan. Dat was ook het jaar waarin een algemene amnestie werd afgekondigd die voor die Etarras die voor moord of zeer ernstig lichamelijk letsel vastzaten, erop neerkwam dat zij het land moesten verlaten. In deze sfeer kon een spiraal van geweld en contrageweld ontstaan, waarin oorzaak en gevolg moeilijk te ontrafelen zijn, zo dat al veel waarde zou hebben. Veel Etarras streefden er immers juist naar met hun acties zoveel repressie op te roepen dat massaal verzet tegen Spanje en de bestaande orde zou uitbreken.

Gaandeweg echter werd het voor de buitenwereld onduidelijker 'wat die Basken eigenlijk bezielde'. Tussen 1975 en 1980 deed de Spaanse overheid concessie na concessie maar het ETA-geweld nam in diezelfde periode juist toe in plaats van af. In 1976 werd een algemeen referendum over politieke hervormingen in Spanje gehouden. In 1977 waren er vrije verkiezingen. In december 1978 werd een nieuwe grondwet aan het Spaanse volk voorgelegd en bij overgrote meerderheid van stemmen in een referendum bekrachtigd. In die nieuwe constitutie lag - en ligt - de onlosmakelijke eenheid van de Spaanse natie verankerd, maar ook 'het recht op autonomie van nationaliteiten en regio's die samen Spanje vormen en onderling solidair dienen te zijn'. Het lag voor de hand dat Baskenland als 'historische' regio die door Franco van haar autonomie was beroofd, in aanmerking wenste te komen voor een autonomiestatuut. Hierover werden onderhandelingen gevoerd waarbij de PNV optrad als voornaamste vertolker van de Baskische gevoelens. Ook over de uitkomst hiervan werd een referendum gehouden en ook daarvan was de uitslag positief. Dit referendum gaf de autonome Baskische regering ruimere bevoegdheden dan ooit enig regionaal bestuur in Baskenland had bezeten. In 1982 werd begonnen met de implementatie van het autonomiestatuut. Aan de principes daarvan is sindsdien nooit getornd, wat niet wegneemt dat over de concrete invulling ervan steeds wel veel onenigheid heeft bestaan.

Kortom, de Baskische nationalisten hebben in relatief korte tijd zeer veel concessies weten te ontfutselen aan de Spaanse staat, die nu op democratische leest werd geschoeid. De autonome regio Baskenland heeft thans een eigen regering en parlement en het meest ruime autonomiestatuut van heel Europa. Op school is Baskisch gelijkwaardig aan Spaans geworden en het geldt als de officiële taal. Gesubsidieerde scholen waar Baskisch wordt geleerd (Ikastola’s), schieten als paddenstoelen uit de grond; er is een Baskische TV-zender; er is een Baskische politie (de Ertzaintza) en er is bepaald dat Baskenland per saldo geen geld aan Spanje afdraagt.

Wie de zaak zo bekijkt, zal verbaasd zijn over het feit dat Baskenland nog steeds zo'n sterke en vaak gewelddadige nationalistische beweging kent. Wie echter de zogeheten Transición vanuit Baskisch-nationalistisch perspectief bekijkt en reconstrueert hoe zij in Baskenland werd ondergaan, krijgt een genuanceerder beeld. Bij het genoemde referendum over politieke hervormingen onthield 53% van de Baskische stemgerechtigden zich van stemming. Voor Spanje in zijn geheel was dat slechts 22 procent. De nieuwe grondwet werd in Spanje - in zijn geheel genomen - onmiskenbaar positief ontvangen. In Baskenland was dat veel minder het geval. Het percentage onthoudingen was ook nu weer in Baskenland zeer groot, namelijk 55%. Van diegenen die wel hun mening naar voren brachten, was 69% vóór, hetgeen betekent dat minder dan één op de drie inwoners van Baskenland daadwerkelijk blijk gaf in te stemmen met de nieuwe grondwet. De PNV had in de campagne voorafgaand aan het referendum opgeroepen niet te stemmen. De radicale nationalisten van Herri Batasuna (HB) en Euskadiko Eskerra (EE) stemden tegen, ETA was uiteraard ook tegen. Vooral in Vizcaya en Guipúzcoa was maar zeer weinig enthousiasme voor de grondwet te bespeuren. Bij de aanvaarding van het autonomiestatuut waren er opnieuw zeer veel onthoudingen, ruim 40 procent. De bevolking van Navarra gaf in een referendum bovendien (wederom!) te kennen dat zij geen deel wilde uitmaken van Baskenland. De mogelijkheid is opengelaten dat zij voor aansluiting kiest, maar vooralsnog ziet het daar niet naar uit en vormt Navarra een eigen autonome regio. Àlava maakt weliswaar deel uit van de autonome regio Baskenland, maar het nationalisme is hier veel minder geworteld dan in de twee overige Baskische provincies. De onduidelijkheid van de zo gecreëerde staatkundige constructie moge duidelijk zijn: de Baskische regering, tot 1986 geheel gevormd door PNV-ers, werkt mee aan het implementeren van een constitutie die door de PNV - en door radicalere nationalisten - formeel niet is aanvaard. Alleen al daarom is de politieke situatie instabiel, wat slechts wordt verergerd door het feit dat over de interpretatie van allerlei formuleringen in het autonomiestatuut van Baskenland altijd onenigheid is blijven bestaan. Deze instabiliteit is ook een gevolg van de politieke verhoudingen en ontwikkelingen binnen Baskenland zelf. Het is in het bestek van mijn betoog niet mogelijk en ook weinig zinvol die en detail te gaan schetsen. Ik zal mij daarom ook hier beperken tot een globale beschrijving van de politieke (kracht)verhoudingen en eventuele veranderingen daarin. Welke politieke bewegingen bestaan er binnen Baskenland, hoe sterk zijn zij en wat willen ze? Op de achtergrond staat het gegeven dat vanaf 1982 tot op het moment waarop deze tekst wordt geschreven (maart 1996) de PSOE in Spanje aan de macht is geweest, een partij die in geen geval aan de eisen van radicale nationalisten tegemoet wil komen en met gematigde nationalisten hard onderhandelt.

Hoe ziet het politiek spectrum van de autonome regio Baskenland eruit? Om te beginnen moet erop worden gewezen dat in de Baskische politiek 'Spaanse' partijen altijd een zeer belangrijke rol zijn blijven spelen. Het heeft nooit ontbroken aan partijen die ook in Spanje actief zijn en die niet willen dat Spanje en Baskenland te los van elkaar komen te staan. De belangrijkste is de PSE (Partido Socialista de Euskadi), die deel uitmaakt van de PSOE en die de afgelopen tien jaren bij verkiezingen telkens een vijfde tot een kwart van de Baskische stemmen wist te verwerven. Deze partij is zeker niet antinationalistisch in de zin dat zij de autonomie van Baskenland zou willen terugdraaien, maar zij is wel de mening toegedaan dat met de huidige autonomie goed valt te leven en dat de problemen in Baskenland niet via verdere uitbreiding van de autonomie of zelfs onafhankelijkheid kunnen worden opgelost. In 1993 is de van oorsprong radicaal Baskisch-nationalistische EE opgegaan in de PSOE. Aan de linkerzijde van het politieke spectrum staat ook IU (Izquierda Unida), een 'Spaanse' partij die als voortzetting van de communistische partij van Spanje kan worden beschouwd en die in Baskenland samen met haar Baskische zusterpartij Euskal Eskerra in toenemende mate aanhang verwerft. Centrumrechtse Spaanse partijen zijn in Baskenland evenzeer vertegenwoordigd vanaf het moment dat Baskenland autonoom werd. De UCD (La Unión de Centro Democrático), de partij AP (Alianza Popular) die na het verdwijnen van de UCD het merendeel van de kiezers van rechts en centrumrechts voor zich wist te winnen en haar opvolger, de PP (Partido Popular), zijn een factor van belang geworden, óók in Vizcaya en Guipúzcoa, toch de bolwerken van het anticentralistische nationalisme. De aanhang van de Partido Popular, die weinig voelt voor verdere concessies aan de nationalisten en die pleit voor harder optreden tegen nationalistische 'uitwassen' en geweld, neemt duidelijk toe. Wie het Baskisch probleem bestudeert, mag nooit vergeten dat thans een zeer groot deel van de bevolking van Baskenland - zo om en nabij de helft - niet uit die regio afkomstig is en een nog groter deel - ruim 60% - geen Baskisch spreekt. Maar ook onder de Basken zijn er velen voor wie nationalisme (althans fel nationalisme) en onafhankelijkheid niet zo hoeven.

Spreken over Baskisch nationalisme betekent echter, ook na Franco's dood, nog steeds primair spreken over de PNV. Ook in het autonome Baskenland is zij steeds de spil gebleven waarom alles in de politiek draait. Het aantal stemmen dat zij wist te verwerven schommelde steeds tussen de 300.000 en 400.000, met een hoogtepunt in 1982. Van 1980 tot 1986 bestuurde zij in haar eentje de autonome regio, daarna met EA en/of de PSOE. Zij is nog steeds niet zozeer een partij als wel een zuil en als zodanig uiteraard zeer goed in het bestendigen van de eigen invloed en macht. Zij kan gelden als een (klein)burgerlijke, rechtse, christendemocratische beweging. Haar machtsbasis ligt nog steeds vooral in Vizcaya. De tweedeling die in de Gründerzeit bestond tussen aanhangers van Arana en van De la Sota, is in de kern nog steeds aanwezig. We kunnen nog altijd op zijn minst twee - in de praktijk nog meer - richtingen binnen de beweging onderscheiden: een meer theocratische, antikapitalistische stroming die kritisch staat ten opzichte van modernisering en kapitalisme en een, sterker wordende, stroming die juist pleit voor een modern industriële Baskenland op een meer liberale grondslag, zowel politiek als economisch. De euskalerriacos binnen de PNV streven naar een verregaande decentralisatie en autonomie voor een Baskenland dat in hun ogen als moderne 'sociaalkapitalistische' samenleving zou moeten worden ingericht. Een deel van diegenen die dergelijke opvattingen huldigen, heeft zich in 1986 onder aanvoering van Carlos Garaikoetxea, de oud-Lehendakari (voorzitter) van het Baskisch parlement van de PNV afgesplitst en Eusko Alkartasuna (EA) opgericht, een groepering die in verkiezingen steeds tussen de 5% en 10% van de stemmen trekt en vooral in Guipúzcoa aanhang vindt.

Bask-zijn is in het denken van PNV en EA niet meer een kwestie van ras of religie. Over een Baskisch ras vernemen we nauwelijks meer iets. Voornamelijk bij de PNV, die zich graag als christendemocratisch afficheert, speelt religie nog wel een rol, maar toch niet meer in zo sterke mate als tot in de Spaanse Burgeroorlog het geval was. Daarmee is de nadruk erg sterk komen te liggen op 'cultuur', wat uiteraard het probleem oproept dat velen in Baskenland het Baskisch niet meester zijn en de Baskische cultuur niet erg goed kennen. De PNV lost dit in de praktijk steeds meer op door als Bask te laten gelden, wie Bask wil zijn en de Baskische cultuur wil delen. In haar perceptie is dat een rechts-(klein)burgerlijke, christendemocratische en Baskisch-sprekende cultuur die zich uiteraard duidelijk van de Spaanse onderscheidt.

In de politiek van alledag hanteert de PNV een pragmatische, vrij harde, maar wel realpolitische benadering, waarbij zij haar uiteindelijke doel, dat zij omschrijft als volledige soevereiniteit voor Baskenland, niet afzweert. De ambivalenties die haar al vanaf haar ontstaan kenmerken, zijn niet verdwenen. Zij pendelt nog steeds tussen radicalisme en gematigdheid. In de praktijk lijkt zij goed met autonomie te kunnen leven en volledige afscheiding niet echt te ambiëren. Wel stelt zij steeds een verder uitbreiden van die autonomie op de agenda. Idealiter zou Baskenland ook Frans Baskenland moeten omvatten en zou het Baskisch, op termijn, als de nationale taal van heel dat groot Euskadi moeten gaan fungeren.

De rol van ETA en de opvattingen van de Etarras

De in de vorige paragraaf vermeldde partijen (PSE/PSOE/EE, IU, UCD/AP/PP, PNV en EA) hebben in het autonome Baskenland samen steeds zo'n 80% à 90% van de stemmen weten te vergaren. Daaruit laat zich afleiden dat veel Basken niet nationalistisch zijn, maar bovendien dat veel Basken die dat wel zijn, ETA niet steunen. In 1988 kwam het in Vitoria tot het Pact van Ajuria-Enea, waarin alle belangrijke politieke bewegingen van Baskenland (toen samen goed voor zo'n 85 % van de stemmen) het geweld afzwoeren en veroordeelden als middel in de politieke strijd. Alleen Herri Batasuna tekende niet. Daarmee werden ETA en haar politieke arm in feite als gesprekspartners buitengesloten. Wie de krant leest, weet echter dat dit allerminst betekent dat zij niet meer van zich laten horen.

ETA, of liever de groeperingen die telkens de naam ETA voor zich opeisen, is vanaf haar ontstaan een clandestiene beweging geweest en geen partij. Zij heeft sinds haar oprichting in totaal bijna 750 doden op haar geweten, vooral leden van Spaanse militairen en paramilitairen (leden van de Guardia Civil), maar ook al een aantal Baskische politici en politieagenten en bovendien 'gewone' burgers afkomstig uit Baskenland of uit Spanje die bij bomaanslagen om het leven kwamen. Als gewapende terreurgroep heeft zij uiteraard altijd slechts weinig echte leden gehad. We moeten hier denken in termen van enige honderden personen, en thans wellicht zelfs slechts enige tientallen. Als gevolg van de efficiëntere bestrijding door de Spaanse overheid en het verdwijnen van de gedoogsteun door de Franse, is centrale coördinatie steeds moeilijker geworden, zodat soms niet meer geheel duidelijk is, wie aan de touwtjes trekt. In de jaren zeventig, toen Frankrijk nog als vrijhaven diende, waren er bijeenkomsten van de leiding in zogeheten Asambleas. Daarvan zijn er uiteindelijk acht geweest. Of thans nog dergelijke bijeenkomsten worden gehouden, is niet bekend. De organisatie van ETA, die in principe volgens het uitgangspunt van de geleide democratie was opgebouwd, heeft steeds meer een cellenstructuur gekregen. De harde kern van activisten kan worden opgedeeld in legales, leden die een gewoon leven leiden en niet zijn ondergedoken, en illegales (fichados of liberados), die in clandestiniteit leven en door ETA worden voorzien van alles wat ze nodig hebben. Daarnaast zijn er uiteraard personen belast met het hand- en spandiensten zoals het vergaren en doorgeven van informatie en zogeheten autonome commando's, die, zoals de naam al aangeeft, binnen ETA een aanzienlijke handelingsvrijheid hebben.

Haar eerste actie die met werkelijk geweld gepaard ging, had plaats in 1961, toen Etarras poogden een trein met Franquistische oud-strijders te laten ontsporen. In 1968 schreef zij de eerste dode op haar conto. In Franco's nadagen en tijdens de aanloop van de 'transitie', kon ETA onder de Baskische bevolking op aanzienlijke sympathie en in elk geval begrip rekenen. De Etarras deden tenminste wat tegen Franco. Het al genoemde proces van Burgos in 1970 leverde veel nationale en internationale aandacht en sympathie op. ETA kon zich profileren als een groep dappere vrijheidsstrijders die het opnam tegen een wrede dictatuur. Operatie Ogro (Trol), het opblazen van Luis Carrero Blanco, de beoogde opvolger van Franco, in 1973 leverde ETA zelfs een zekere bewondering op, ook bij velen die geweld in principe afzwoeren. De doodvonnissen die Franco slechts enkele maanden voor zijn overlijden in 1975 uitsprak en liet voltrekken tegen - onder anderen - enige Etarras, leverden ETA eveneens aandacht en begrip op.

Dat impliceert niet dat velen duidelijk was welk doel ETA nu eigenlijk precies voor ogen stond en hoe zij dacht dat te kunnen bereiken. Zolang er nog een dictatuur was die als gemeenschappelijke vijand voor alle anti-Franquisten kon dienen, was dat voor buitenstaanders ook nog niet zo relevant. Binnen ETA bestond echter ook allerminst helderheid. Vanaf de oprichting is ETA steeds gekenmerkt geweest door felle discussies over strategie en ideologie die, eerlijk gezegd, op de buitenwacht een behoorlijk wereldvreemde indruk maken en niet anders dan als sektarisch kunnen overkomen. Voortdurend is er strijd geweest tussen allerlei facties. De geschiedenis van ETA, zeker tot het einde van de jaren zeventig, is er een van voortdurende ruzies en afsplitsingen. Haar op de voet volgen zou een heel boek vereisen, een boek dat zeer waarschijnlijk onbegrijpelijk en zeker weinig interessant zou zijn.

Wat de discussies over de te volgen strategie betreft, die komen er in de kern op neer dat men zich afvraagt hoe en door wie de Baskische strijd het beste kan worden gevoerd: primair door een kleine voorhoede die gewapend actief is, of primair door een brede volksmassa die politieke pressie uitoefent. Of is wellicht een combinatie van beide ideaal en hoe dient die dan precies vorm te krijgen? Deze vragen stonden centraal in wat ongetwijfeld het bekendste interne conflict binnen ETA is geweest: dat tussen ETA militar en ETA político-militar in de eerste helft van de jaren zeventig. De zogeheten milis, wier inspiratie veel meer etnisch-nationalistisch was, opteerden voor een primair op Baskenland en de Baskische belangen gerichte gewapende strijd, gevoerd door een kleine militaire voorhoede. De zogeheten polimilis, die veel meer door marxistisch-leninistische ideeën werden geïnspireerd, waren zeker niet principieel afkerig van geweld, maar wilden hun strijd uiteindelijk toch primair voeren met behulp van gemobiliseerde brede volksmassa's. Grof gesteld zijn het uiteindelijk de milis geweest met hun harde, terroristische aanpak die als overwinnaars uit de controverse te voorschijn kwamen. Hun opvattingen zijn sindsdien binnen ETA altijd dominant gebleven. Over het algemeen kunnen we stellen dat in interne conflicten, die overigens sinds de overwinning van de mili-lijn sterk lijken te zijn afgezwakt, steeds de meest harde, op militaire leest geschoeide en op terreur gerichte facties de overwinning hebben behaald en zich de naam ETA hebben toegeëigend, waarna de verliezers opgeschoven in de richting van de 'gewone' politiek. We zien dit mechanisme duidelijk bij de zojuist genoemde tegenstelling tussen ETA militar en ETA politico-militar. Een groot aantal van de aanhangers van ETA politico-militar koos in 1978 voor een meer politieke benadering en richtte de al genoemde Euskadiko Eskerra op. Deze beweging, die wat ideologie betreft veel meer op het socialisme was georiënteerd dan de rechtse PNV en ook op het terrein van de autonomie/onafhankelijkheid aanzienlijk radicaler was, verwierf nooit een echt brede basis. Haar aanhang bedroeg nooit meer dan 5% à hooguit 10% van de kiezers, onder wie vooral intellectuelen en beoefenaren van vrije beroepen. Langzaam maar zeker werd de partij minder radicaal. In 1989 aanvaardde zij de grondwet, waarna zij zich in 1993 ophief. Haar aanhang vond voor het grootste deel onderdak in de PSOE of, in mindere mate, in Herri Batasuna, de beweging die eind jaren zeventig op haar beurt ging fungeren als politieke arm van ETA militar, uiteindelijk de enig overblijvende ETA.

De discussies binnen ETA konden uiteraard niet beperkt blijven tot strategische aangelegenheden, maar strekten zich ook uit over ideologische kwesties. Al vanaf haar ontstaan heeft ETA zich, althans formeel en officieel, gedistantieerd van het denken in termen van ras en geloof dat binnen het nationalisme van de PNV altijd zo essentieel was geweest. Wat uiteraard niet wil zeggen dat men in de praktijk niet vaak terugviel op oude PNV-ideeën. In ETA's beginjaren stond aanvankelijk zorg om het eigen culturelinguïstisch erfgoed centraal. Baskenland dreigde in de ogen van de Etarras te verdwijnen aangezien de Baskische taal en gebruiken verdwenen. Het nationale werd kortom sterk in culturele termen gedefinieerd. ETA was wat dat aangaat weliswaar duidelijk feller en meer bij de tijd dan de PNV, maar droeg nog geen fundamenteel andere maatschappijvisie uit dan de traditionele nationalisten. Men liet het bij verwijzingen naar een betere samenleving zoals die had bestaan voordat Spanje en het kapitalisme hun vernietigende effect hadden gehad. Al heel snel echter nam in het denken van ETA de invloed van revolutionairlinkse opvattingen toe. Zoals velen in de jaren zestig raakten ook diverse radicale Baskisch-nationalisten bedwelmd door het denken in termen van sociale revolutie. Veel Etarras gingen de opvatting verkondigen dat hun strijd gezien moest worden als een voorbeeld van een nationale bevrijdingsoorlog van een onderdrukte kolonie. De tegenstander was een onderdrukkende, kapitalistische staat. Termen als periferie en centrum, Derde Wereld, en uitbuiting doken steeds vaker op in geschriften van Etarras. Verwijzingen naar Fanon, Lenin, Trotsky, Mao, guerrillabewegingen in de Derde Wereld en naar 'sociale revolutie' waren niet van de lucht, waarbij al de verschillende facties elkaar uiteraard met de voor sektarische bewegingen kenmerkende felheid en onverzoenlijkheid bleven bestrijden.

Het zal duidelijk zijn dat deze wending naar links binnen het Baskisch nationalisme immense theoretische en praktische problemen opriep, en nog steeds oproept. Baskenland en zeker bepaalde Basken zijn helemaal niet arm en uitgebuit, veel mensen in Baskenland zijn geen echte Basken: zijn dat dan uitbuiters, uitgebuiten, of mensen die zijn misleid en alleen maar hoeven te worden heropgevoed? Veel Basken zijn kapitalisten die goede relaties onderhouden met 'Madrid', veel niet-Basken zijn juist gewone, machteloze proletariërs. De vraag wie nu eigenlijk Bask is, waar de Baskische strijd nu eigenlijk om draait en waarin hij moet uitmonden, is met het overnemen van de linkrevolutionaire retoriek van de nationale bevrijdingsoorlog allerminst dichter bij een antwoord gebracht. Is de strijd in Baskenland nu een nationale strijd, een klassenstrijd of beide? Moet het radicaal nationalisme van ETA en HB zijn uitdrukking vinden in een brede arbeiders- of volksbeweging die ook relaties onderhoudt met Spaanse partijen die voor de onderdrukte klassen opkomen. Moet het de vorm aannemen van een beweging die primair etnisch is en dus alle Basken omvat en dan pas socialistisch? Of is de Baskische strijd alleen een nationale strijd die door socialistische slagzinnen slechts wordt verzwakt?

Bovenstaande discussies zijn nooit geheel verdwenen, waarschijnlijk omdat zij wijzen op onoplosbare dilemma's, maar grofweg kan toch worden geconcludeerd dat ETA en HB al aan het einde van de jaren zeventig hebben gekozen voor een links-nationalistische of patriottistische (in het Baskisch Abertzale) invulling van hun streven, een invulling die tot op heden als officiële ideologie fungeert. ETA en aanhang zien zichzelf graag als vertegenwoordiger van El Pueblo Vasco Trabajador, de werkende Baskische natie, en wensen zo tot uitdrukking te brengen dat zij zich als nationalistisch en als links beschouwen. Zij zien zichzelf als een etnische en revolutionairsocialistische voorhoede, waarmee ze een duidelijk andere invulling geven aan het Baskisch nationalisme dan de PNV, waarvan de wortels veel kleinburgerlijker en rechtser zijn. Noch met gewone nationalisten noch met gewone 'Spaanse' linkse partijen wenst HB iets van doen hebben.

Bask-zijn is in het denken van ETA daarmee in elk geval niet meer een kwestie van ras of religie. Over een Baskisch ras vernemen we nauwelijks meer iets. De rol van de religie in het definiëren van het Bask-zijn is bij ETA thans nihil. Ook bij ETA en Herri Batasuna wordt Bask-zijn steeds meer geïnterpreteerd als Bask-willen-zijn, wat ook bij hen betekent de Baskische cultuur willen aannemen, uiteraard inclusief de Baskische taal. Die Baskische cultuur krijgt dan echter bij Abertzale-links veel meer egalitair-socialistische trekken. De Bask is in de ogen van de linkse Abertzale-nationalist altijd een socialist geweest, totdat het verderfelijke Spanje met de Baskische samenleving ook het Baskische socialisme trachtte te vernietigen.

ETA is steeds een 'keurkorps' geweest van terroristen. Eind jaren zeventig werd besloten dat het nuttig zou zijn wanneer zij ook een politieke arm, een niet-illegale spreekbuis zou hebben. Als zodanig fungeert sinds 1978 de al een paar maal genoemde Herri Batasuna (Volks Eenheid). Net als de PNV is ook HB veel meer een beweging dan een partij in de strikte zin van het woord. Ook HB kent talloze eigen verenigingen, comités en clubs, waaronder de bekende en zeer actieve jongerenvereniging Jarrai, eigen media in de vorm van een krant en radio en een eigen vakorganisatie. Haar leden zijn daadwerkelijk activisten, lid zijn is een vorm van total commitment. Leden mogen wel zitting nemen in gemeenteraden, maar laten hun zetels in het Baskische en het Spaanse parlement onbezet, wat in zoverre consequent is dat zij de eed op de Spaanse constitutie niet willen afleggen. In het Europees Parlement willen zij echter weer wel zitting nemen. Herri Batasuna maakt deel uit van Kas, Koordinadora Abertzale Sozialista (De Patriottisch-Socialistische Coördinerende Raad) en wie wil weten waar zij voor staat, hoeft slechts na te gaan welke programmapunten het zogeheten KAS-Alternatief bevat. Dit alternatief is al in 1975 geformuleerd en niet meer ingrijpend gewijzigd, een duidelijke indicatie van de onverzettelijkheid van ETA en HB, die zich beide beperken tot het steeds herhalen van dezelfde, niet-onderhandelbare eisen van Alternativa KAS. Onderhandelingen met de Spaanse overheid zoals die bijvoorbeeld in Algerije in de jaren tachtig plaatshadden, hebben uiteindelijk niet tot resultaten geleid. De kern van het KAS-alternatief is: volledige onafhankelijkheid van Baskenland (let wel: inclusief Navarra en op termijn ook inclusief Frans Baskenland); volledige amnestie voor alle gearresteerde vrijheidsstrijders, een volledige terugtrekking van Spaanse ambtenaren en instellingen, vooral uiteraard leger en politie, uit Baskenland; het introduceren, na een eventuele korte overgangsfase, van het Baskisch als enige officiële taal in Baskenland en, in het kader van de linkrevolutionaire opvattingen, een nogal vaag aangeduide socialisatie van (delen) van de economie, die in elk geval behelst dat bepaalde bedrijven of bedrijfstakken zullen worden genationaliseerd. Het zal duidelijk zijn dat het zo ver (nog) niet is gekomen in Baskenland en dat voor Abertzale groeperingen, eerst en vooral HB en ETA, de echte strijd nog moet en mag worden gevoerd.

Als beweging heeft HB nog nooit een activiteit van ETA veroordeeld. Zij stelt zich principieel op achter ETA. Haar aanhang schommelt steeds tussen 9% en 15% van de kiezers. Op haar hoogtepunt in 1986 kreeg zij zo'n 230.000 stemmen. In 1996 waren er dat nog slechts 150.000. Het heeft er alle schijn van dat een langzame maar wel duidelijke tendens naar beneden heeft ingezet. Opvallend is dat aanhang voor HB, en ook ETA, steeds meer geconcentreerd raakt in Guipúzcoa, hoewel er ook Etarras zijn die niet eens uit Baskenland afkomstig zijn.

Afsluiting: waarom is ETA (nog steeds) niet verdwenen?

Hiermee komen we bij de laatste vraag die in deze tekst aan de orde wordt gesteld. Dat in een overgangstijd waarin ook de tegenpartij zeer hard optrad, Etarras met hun geweld doorgingen en dat zelfs opvoerden, laat zich nog wel begrijpen. Maar waarom is dat geweld ook na 1982 - toen het autonomiestatuut in werking trad en in Spanje de PSOE de macht kreeg - nooit helemaal verdwenen en waarom is het ook nu nog altijd oorzaak van enige tientallen doden per jaar?

Ongetwijfeld speelt het feit een rol dat in de spiraal van actie-reactie het optreden van de ordebewaarders in Baskenland niet altijd even gelukkig is geweest. Het politieapparaat is natuurlijk niet van de ene dag op de andere democratisch geworden en zelfs al zou het dat wel zo zijn, ETA beschouwt zichzelf in staat van oorlog met alle in Baskenland aanwezige leger- en politie-eenheden en in die oorlog wordt met scherp geschoten. In het bijzonder de paramilitaire Guardia Civil wordt nog altijd gezien als symbool bij uitstek van het feit dat de Basken door Spanje worden onderdrukt. De dood van zo'n 500 collega's zal het enthousiasme voor de Baskische zaak en voor ETA in kringen van het politiële en militaire apparaat niet hebben vergroot en verklaart mede het optreden van de zogeheten GAL, de Grupos Antiterroristas de Liberación. Het feit dat het ETA-geweld in de jaren tachtig en negentig vaak ook volstrekt onschuldige, argeloze burgers heeft getroffen wier enige fout daarin bestond dat ze op het verkeerde moment op de verkeerde plaats waren, zal de geneigdheid om ETA te vergeven ook in bredere kring niet hebben bevorderd. Aan de andere kant is er uiteraard nog veel ressentiment bij veel Basken ten opzichte van 'de Spanjaarden'. Dat resulteert in een bijna reflexmatige sympathie bij veel gematigde nationalisten voor hun meer radicale en zelfs gewelddadige geestverwanten. Die moeten het toch wel heel bont maken voor een andere Bask ze zal aangeven bij de Spaanse erfvijand. PNV en EA willen bijvoorbeeld ook niet dat HB wordt verboden.

Bovendien, het doel van de meeste nationalisten, volledige onafhankelijkheid, is nog niet bereikt en het lijkt, eerlijk gezegd, ook niet naderbij te komen. Gezien het feit dat grofweg de helft van de inwoners van Baskenland een of andere nationalistische beweging steunt (PNV, EA, HB) en dus uitbreiding van de autonomie en uiteindelijke onafhankelijkheid wil, is er nog alle reden voor politieke druk op Spanje. Het geweld van ETA kan in deze situatie vaak fungeren als een pressiemiddel van de 'gewone' nationalisten: terroristen die wij niet kennen en met wie wij uiteraard ook niets te maken willen hebben, zouden, als wij onze zin niet krijgen, wel eens enge dingen kunnen gaan doen. Van het ideaal van de Abertzale-bewegingen, een onafhankelijke, socialistische Baskische staat, is nog helemaal niets terechtgekomen, dus voor hen is ETA's optreden zeker niet zinloos.

Daar komt bij dat het totalitaire, gesloten karakter van ETA en Herri Batasuna het ook heel moeilijk maakt de strijd op te geven. Diegenen die zelf geweld gebruiken of dat althans steunen, gaan volledig op in 'de strijd' waarvoor zij zeer veel opgeven. Zij kunnen zich moeilijk een ander leven voorstellen, zeker wanneer daarin alles toch min of meer voor niets mocht blijken te zijn geweest. Zoals gezegd, de nationale strijd is voor de radicalen een wijze van leven. Wie stopt, geeft behalve een leefwijze ook een vrienden- en kennissenkring op die dat vaak allerminst waardeert. De rol van 'overloper' is geen aanlokkelijke en kan mensen het leven kosten. De Etarra Dolores González Kataraín (Yoyes) moest in 1986 haar poging een normaal leven te gaan leiden met de dood bekopen. Zij werd voor de ogen van haar zoontje door leden van ETA doodgeschoten. De huidige economische recessie in Baskenland creëert bovendien een groot reservoir van gefrustreerden, jongeren die geen perspectief zien en gevoelig zijn voor radicale leuzen en methoden. Dit overigens zonder dat er nog sprake is van Überfremdung. De laatste jaren gaan er meer mensen uit Baskenland weg dan er zich vestigen.

Wellicht dat de felheid waarmee radicale nationalisten hun ideeën blijven uitdragen en verdedigen voor een deel voortkomt uit een zekere frustratie. Immers, hoe men het ook draait of keert, het feit dat ongeveer de helft van de bevolking nationalistisch is, impliceert dat ongeveer de helft dat dus niet is. Bij de laatste verkiezingen in maart 1996 behaalde de PNV 317.000 stemmen, onmiskenbaar minder dan de 382.000 die zij op haar hoogtepunt in 1982 bij regionale verkiezingen behaalde. EA kreeg zo'n 103.000 stemmen en HB zo'n 150.000. Dit betekent dat de nationalisten in totaal slechts 47% van de stemmen behaalden. Voor de grote 'Spaanse' partijen lag de score als volgt: de PSOE kreeg bijna 300.000 stemmen, de PP 230.000 en IU 115.000. Het aantal Baskisch-sprekenden is na jaren van onderwijs in die taal nog steeds alleen in Vizcaya en Guipúzcoa aanzienlijk, maar zelfs daar bedraagt het in totaal hooguit 30 à 40 procent van de bevolking. Aangezien sinds 1978 het Baskisch een officiële taal is geworden en sinds 1979 het recht bestaat Baskisch te spreken, nog geen imponerende score, hoewel er zeker sprake is van groei. Zelfs positieve discriminatie voor Baskisch sprekenden levert niet veel op. Er wonen nu eenmaal buitengewoon veel niet-Basken en mensen die geen Baskisch spreken in Baskenland en de Baskische economie is ook nog altijd zeer sterk in Spanje geïntegreerd.

De zogeheten nationale strijd krijgt in toenemende mate ook weer implicaties voor het samenleven binnen Baskenland zelf. Conflicten en meningsverschillen tussen personen die in Baskenland wonen - Basken zowel als niet-Basken - zijn er al vanaf het ontstaan van de nationale beweging geweest, maar het heeft er alle schijn van dat de laatste jaren de spanningen tussen Basken onderling weer ernstiger worden. De belangrijkste scheidslijn loopt tussen PNV en EA enerzijds en HB en ETA anderzijds. Niet alleen meer Spanjaarden of met Madrid heulende rijke Basken roepen de ergernis op van radicale nationalisten. Ook gewone Baskische cafébazen en winkeliers worden gedwongen 'revolutionaire belasting' te betalen aan ETA, of in elk geval aan personen die zich uitgeven als Etarra. Ook gewone Basken lopen het risico te worden ontvoerd. Basken die protesteren tegen afpersingen of ontvoeringen - inmiddels zijn in totaal al 70 personen ontvoerd geweest, of die het voortdurende geweld van radicale nationalisten beu zijn, lopen grote kans te worden gemolesteerd. Er zijn al gematigde Baskische politici en leden van de Baskische politie door ETA vermoord. Er bestaat kortom alle aanleiding te verwachten dat Baskenland en ETA nog vaak de voorpagina van de kranten zullen halen

Bron: geschiedenis.vpro.nl/attachment.db/.../Baskenvries.doc