San Cristóbal

De ontsnapping van de

221 doden

22 mei 1938

De grootste ontsnapping ook gekend in Spanje gebeurde op 22 mei 1938, uit het fort “San Cristóbal” in Navarra, op de berg Ezkaba. Er ontsnapten niet minder dan 795 gevangenen, van wie er 221 werden neergeschoten (207 in de velden tijdens de vlucht, 14 voor het vuurpeloton).

Ziehier het relaas van de overlevenden.

FUERTE DE SAN CRISTÓBAL

La fuga de los

221 muertos

2497 gevangenen

De poorten van de gevangenis stonden open, maar binnenin twijfelden meer dan 2000 gevangenen. Gebruik makend van het feit dat het zondag was, dat er weinig militairen aanwezig waren, en dat zij die wel aanwezigen waren aan het dineren waren, zorgde er voor dat een gereduceerde groep gedeeltelijke controle over het strafkamp kreeg. Onder het geroep van "¡Sois libres!, ¡A Francia!", Jullie zijn vrij! Op naar Frankrijk!, werden de wachtposten overmeesterd en alle poorten opengezet.

Van de 2497 gevangenen, bijna allemaal republikeinen of Baskische nationalisten, die op dat moment opgesloten zaten in de “Fuerte de San Cristóbal” op de berg Ezkaba (Pamplona), waren er maar een kleine 20 op de hoogte van de ontsnappingspoging. Velen vreesden dat het een valstrik was en dat de bewakers en de functionarissen hen zouden neerschieten als ze aan de poort kwamen.

En toch namen 795 moedigen van de gelegenheid gebruik om te ontsnappen naar Frankrijk, hoewel ze totaal niet wisten welke richting ze uit moesten.

Getuigenissen

Ernesto Carratalá: “De ontreddering en de verbijstering waren totaal. Er waren wel geruchten geweest, maar nooit hadden wij gedacht dat het er werkelijk zou van komen. Iedereen vertrok op eigen houtje, zonder nadenken. Er waren er zelfs die dachten dat de oorlog voorbij was en trokken naar het station van Pamplona om met waardebonnen van de gevangenis een kaartje te kopen. Natuurlijk werden ze onmiddellijk gearresteerd.

Ik denk dat ik zowat 10 à 15 minuten, gedesoriënteerd, op de berg had gelopen, toen ik het trompetgeschal van de troepen hoorde die, vanuit Pamplona, als versterking waren opgeroepen. Wij waren heel zwak door de honger en velen liepen rond zonder schoenen. Ik begreep onmiddellijk dat ik niet ver zou kunnen lopen en dat ik zelfs niet wist welke richting ik uitmoest. Dus besloot ik om rechtomkeer te maken. Toen de troepen in fort aankwamen, was ik al terug op plaats in de gevangenis. Ik moest nog meer dan 1 jaar uitzitten, ik was 18 jaar en was veroordeeld door de krijgsraad in Burgos. Ik werd niet ter dood veroordeeld, omdat ik minderjarig was, 35 van mijn republikeinse metgezellen kregen wel de doodstraf”.

Ook Félix Álvarez besliste om het risico te nemen: “De troepen achtervolgden ons al schietend over de berg. Wij beslisten om ons te verspreiden. Ten lange laatste bleef ikzelf, afkomstig uit León, met nog twee Galiciërs samen. Wij wisten in de verste verte niet waar Frankrijk lag. Tijdens de nacht konden wij wat opschieten, maar overdag moesten wij ons verbergen. Wij waren al uitgehongerd en hielden dit niet lang vol. Wij riskeerden ons in het daglicht en kwamen zo in een plaatsje terecht, Gascue-Odieta, genaamd (tussen Pamplona en de Franse grens). Een vrouw waarschuwde de militairen, die hen uiteraard kwamen ophalen. Álvarez, die al 4 jaar gevangen zat, herinnert zich dat zij net voor de komst van de militairen nog een uitgebreide maaltijd van de vrouw kregen, in 4 jaar tijd niet meegemaakt: soep met vermicelli nog wel! Hadden ze geweten dat ze op hooguit 30 à 40 kilometer van de Franse grens waren, dan hadden ze wellicht kunnen doorzetten, zonder bij de vrouw aan te kloppen.

1ste deel van de vlucht

Het eerste deel van het ontsnappingsplan was een succes geweest. 795 hongerige en schoenloze gevangenen hadden de militairen de vernedering van hun leven toegebracht. De vlucht, die gedurende een paar maanden door een paar enkelingen gepland was, verliep volgens het scenario. Ze hadden de bewakers overmeesterd en hen naar een opslagplaats gebracht, ze hadden zich meester gemaakt van sleutels en uniformen om op die manier ongehinderd het binnenplein over te steken en de poorten te openen. Eén van de schildwachten bood gevoelig weerstand. Ernesto Carratalá getuigt hierover in zijn boek: sus “Memorias de un piojo republicano” ( ISBN: 978-84-7681-520-5).

“Het was de eerste en de enige keer in mijn leven dat ik een mens zag vermoorden. Een groep gevangenen sloeg de schildwacht hardhandig en herhaaldelijk op het hoofd. Er werd een hamer gebruikt. Er werd pas gestopt als de soldaat levenloos op de grond lag. Ik was overrompeld door het gebeuren en wat erger was, ik voelde me medeplichtig.”

“Als een horde wilden stoven de gevangenen de vesting uit. Maar, jammer genoeg, was één van de bewakers kunnen ontkomen en hij was bijstand gaan vragen in Pamplona. Als dit niet gebeurd was, dan zou de vlucht pas bij dageraad (aflossing van de wacht) ontdekt zijn en zou er tijd in overvloed geweest zijn om weg te geraken”, verklaart Félix Álvarez.

2de deel van de vlucht

Het tweede deel van het plan, de vlucht zelf, zou opzienbarend mislukken. Van de 795 ontsnapten werden er 585 opnieuw gearresteerd en 207 als konijnen neergeschoten in de velden rondom de vesting. De militaire autoriteiten, die zwaar vernederd werden, hebben geprobeerd alle ontsnapten voor te stellen als misdadigers van de ergste soort (overvallers, moordenaars) en niet als politieke gevangenen ("presos comunes de la peor especie ..., un puñado de asesinos, atracadores y ladrones" (Diario de Navarra, mayo de 1938).

Van de 17 promotoren van de vlucht werden er 14 door een krijgstribunaal ter dood veroordeeld en op 8 september 1939 in het centrum van Pamplona gefusilleerd. Gregorio Morata Gómez, die de doodstraf ontsprong, werd in de aanklacht omschreven als "psicópata inadaptado a la sociedad civil, débil mental", psychopaat die niet meer te integreren is in de maatschappij, geestelijk debiel. Die jongen was 19 jaar en zat een straf uit van 10 jaar wegens een diefstal toen hij 11 jaar was. Hij had een geestelijke gehandicap.

Slechts 3 ontsnapten slaagden er in Frankrijk te bereiken. Dit werd bevestigd in de “Cuaderno de Registro”, een gevangenenregister, dat opgesteld werd door een functionaris van de gevangenis. Eén van hen, José Marinero Sanz, stierf in México, waar hij trouwde en 3 kinderen kreeg. Aan zijn kinderen heeft hij nooit één woord gezegd over het strafkamp. Dat wordt bevestig door de onderzoekers Félix Sierra en Iñaki Alforja, auteurs van een uitgebreide studie over het kamp: “Fuerte de San Cristóbal 1938” (ISBN: 84-7681-442-9). Van de twee overige die Frankrijk bereikten, is nooit meer iets gehoord. "We hadden nooit mogen vluchten. We vertrokken zonder provisie, totaal uitgeput, zonder kennis van de zone. Het was een vergissing, maar ze waren ons langzaam aan het uithongeren in een omgeving van bittere kou”, aldus Félix Álvarez.

Onmiddellijk na de grootscheepse moordpartij werden de slachtoffers begraven in gemeenschappelijke massagraven op de kerkhoven van de nabijgelegen dorpen. Maar al vlug protesteerden de burgemeesters omdat ze geen plaats meer hadden voor de eigen doden. De directeur van het strafkamp San Cristóbal vond er dan maar niets beter op dan kuilen te graven rondom de vesting en daar de resterende slachtoffers in te gooien. Functionarissen gooiden de lijken in kuilen die meer dan 1 meter diep waren en ze werkten in niveaus om plaats te besparen. Rondom de lijken werden glazen flessen gegooid die documenten bevatten met persoonlijke gegevens en doodsoorzaak.

Forensische antropologen van het genootschap Aranzadi zijn intussen begonnen met de opgravingen en tot nu toe werden 7 resten ontdekt. Ze weten heel goed dat ze niet alle stoffelijke resten zullen terugvinden, maar tientallen families eisen de verderzetting van de opgravingen.

De vesting vandaag

Vandaag is de vesting en de omgeving (615.000 m2) één groot massagraf waarin 207 als wild neergeschoten gevangenen liggen, een niet-geïdentificeerde groep van niet geregistreerde lijken die de Falangisten bij het begin van de oorlog opeisten om hen te fusilleren en ongeveer 400 gevangenen die weliswaar niet werden gefusilleerd, maar die omkwamen door de ontbering (men liet hen uithongeren en sterven).

“Je stond ’s morgens op en je zag ze aan de zijkant liggen op een hoopje, opgezwollen en opgeblazen lichamen door gebrek aan vitaminen. Dood! Ze stierven door uitputting, door voedselgebrek, door inanitie (ondervoeding), door uitmergeling. Want de administratieve bewakers waren trawanten die het geld om voedsel te kopen, in eigen zak staken”, aldus getuigde een functionaris. Maar de zaak werd ter zijde gelegd, er werd niet vervolgd.

“In de winter moesten wij onze gestorven medegevangenen in de sneeuw begraven op het binnenplein tot ze begonnen te rotten. Dan mochten we ze allemaal tegelijk op wagens gooien om ze buiten de gevangenismuren in diepe kuilen te storten”, herinnert Ernesto Carratalá zich.

Een heel leven in een fles

Een lege fles waar ooit stroop inzat, werd naast een skelet gevonden. In de fles zat een briefje met de stempel van het strafkamp, de naam van de overledenen (Andrés Gangoiti), de doodsoorzaak, de leeftijd, het beroep en de geboorteplaats.

De grafkuilen uit de Las Guerra Civil liggen vol met anonieme skeletten. Onderzoekers vergaren getuigenissen en likschouwers gaan op zoek naar kleine pistes (kwetsuren, misvormingen, gebit) of onderzoeken het DNA. Op die manier wordt dan een verband gelegd met de naam van een bepaalde persoon. Dit is de methode die gebruikt werd van af het begin van de opgravingen in Spanje sinds 2001. Er was één uitzondering: San Cristóbal: tussen de beenderen werd een stroopfles gevonden met naam en voornaam van een dode. Het feit dat de fles voorzien was van een schroefdop maakte het mogelijk de inhoud ervan, een documentje gewikkeld in krantenpapier, bijzonder goed bewaard bleef. Een onbekende functionaris had op het document, gedateerd 26 december 1943, het volgende geschreven: “Gevangene 42, Andrés Gangoiti Cuesta, overleed in deze inrichting op vermelde datum (26.12.43) ten gevolge van longtuberculose. Hij was 23 jaar, vrijgezel, zeeman van beroep. Geboren te Gorliz (Bizkaia) en afkomstig uit Bilbao. Zoon van Lorenzo en Lucía. Hij werd door de krijgsraad van San Sebastián veroordeeld tot 30 jaar wegens instemming met rebellie (verzet tegen de staatsgreep van Franco).

Er werden nog flessen gevonden bij de overige 6 skeletten (door Aranzadi opgegraven) maar zonder document binnenin. De antropologen denken dat die flessen kurken stoppen hadden, die door de vochtigheid begonnen te rotten (en meteen ook de inhoud).

De gevangenen

Een groep gevangenen in de “Fuerte de San Cristóbal”, gefotografeerd in 1942. Op dat ogenblik was het gevangenenaantal opgelopen tot 4.940.

Op de muren van de cellen zijn nog altijd tekeningen en tekst te zien die de gevangenen er in kerfden (gekrabbel van kalenders om de dagen af te tellen, afbeeldingen van brood, van voertuigen, namen van vrouwen… De inkerving van de foto hierboven: “Esta celda está maldita”, deze cel is vervloekt, is afkomstig uit een strafcel.