Wilde planten / Mediteraan dieet

Geven wilde planten de oplossing van het raadsel rond het gezonde Mediterrane dieet?

In 2006 vond in Manchester het jaarlijkse Britse Farmaceutische Congres plaats met als thema ''Personalised medicine in healthcare”. Op de eerste dag presenteerde een internationale onderzoeksgroep, onder leiding van professor Michael Heinrich van de opleiding Farmacie aan de Universiteit Londen, de resultaten van een studieproject dat keek naar de consumptie van wilde planten (groente en kruiden) door inwoners van Griekenland, Italië en Spanje. Daarbij werden door etnobotanisch onderzoek van respectievelijk 147, 84 en 173 ongecultiveerde soorten vastgesteld dat deze lokaal werden verzameld en gegeten. Tussen de verschillende landen was enige overlap in soorten, 18 soorten werden in alle drie de landen gebruikt, waaronder Papaver rhoeas L., Sonchus asper L., S. oleraceus L. en Silene vulgaris L. De onderzoekers onderzochten 127 planten met bioassays op anti-oxidanteigenschappen, enzymremmende werking en andere relevante eigenschappen voor de verouderingsprocessen in de hersenen of in het cardiovasculaire systeem. Papaver rhoeas L. en vooral Reichardia picroides L. kenmerkten zich door sterke anti-oxidanteigenschappen. Naast de reeds bekende invloed van groente, fruit, vis, knoflook en olijfolie verklaren bijdragen van wilde groenten aan het mediterrane dieet mogelijk een deel van de gezondheidswaarde ervan. De composietenfamilie (Asteraceae) is ruim vertegenwoordigd bij de gevonden soorten, op ruime afstand gevolgd door Rosaceae (wilde vruchten), Apiaceae (specerijen) en anderen. De scheidslijn tussen voedings- en geneesmiddelen is in veel opzichten vaag. De betekenis van de culturele evolutie in voedingsgewoonten voor de menselijke gezondheid kan dan ook moeilijk worden overschat. Het paleolithisch dieet kende minder zuivel, geen graan of geraffineerde suikers en het bevatte in vergelijking met het huidige dieet meer dierlijk eiwit, vezels en ook veel meer secundaire plantenstoffen. De domesticatie van planten en dieren heeft de diversiteit in het menselijk dieet sterk teruggebracht, met name toen ongeveer 10.000 jaar geleden de granen (Poaceae) en peulvruchten (Fabaceae) belangrijke koolhydraat- en eiwitbronnen werden. Bladgroente ontstond uit het oogsten en later verder cultiveren van onkruid dat opkwam op de akkers, waarbij vooral de Brassicaceae-familie veel soorten leverde. Onkruid, groente en geneeskruiden vormen een continuüm waarbij ruderale planten en cultuurvolgers relatief sterk vertegenwoordigd zijn. Onkruidsoorten komen voor een heel groot deel uit zowel Poaceae als Asteraceae. De eerstgenoemde familie heeft weinig belang in de traditionele farmacopees, de tweede juist heel veel. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de afwezigheid van bioactieve secundaire plantenstoffen in de Poaceae, en de enorme diversiteit aan dergelijke stoffen binnen de Asteraceae.

De onderzoekers suggereren dat het door hen gevonden verzamelgedrag een restant is uit de overgangstijd naar het neolithicum, waarin een toename in het gebruik van diverse soorten onkruid als (wilde) groente optrad. Dit was noodzakelijk om de bioactieve secundaire plantenstoffen aan te vullen, die uit het menu verdwenen toen granen en peulvruchten de belangrijkste bulkvoedingsmiddelen werden. Dit onkruid, eigenlijk “functional foods-avant-la-lettre”, bestaat uit plantenfamilies met veel bioactieve stoffen, zoals Asteracea, Lamiaceae, Apiaceae, enzovoorts, die ook de hoofdrol spelen in de traditionele Europese farmacopee. Waarschijnlijk speelde bovengeschetst vermeerderd gebruik (en kennis) van planten een belangrijke rol bij het tot ontwikkeling komen van de neolithische farmacopees.

Bronnen: persbericht http://www.prnewswire.co.uk en Economic Botany 60(2), 2006, pp.130-142: Wild Gathered Food Plants in the European mediterranean: A Comparative Analysis. Door M. Leonti, S. Nebel, D. Rivera en M. Heinrich (www.econbot.org).