Bijwerking kruiden

Mogelijke bijwerkingen van planten / Herboristen Opleiding

Hoewel er vaak principieel geen verschil bestaat tussen een geneesmiddel of een giftige (“de dosis maakt het vergift”..) komen er planten voor met hoge gehaltes aan potentieel gevaarlijke stoffen. Hieronder vallen bijvoorbeeld alkaloïden, bepaalde glycosiden, nitraten, oxalaten en fototoxische stoffen. Een aantal van de meest voorkomende zullen hier beschreven worden.

Alkaloiden:

Planten rijk aan alkaloïden worden al eeuwen gebruikt als zowel geneesmiddel als vergif. De dosis is hierbij meestal bepalend. Zo kunnen alkaloïden van de Taxus baccata (de bij ons normaal voorkomende Taxus, ook wel venijnboom genoemd) worden gebruikt als grondstof voor de productie van het anti-tumor middel Paclitaxel. Het eten van enkele besjes van de taxus kan echter ook een zeer pijnlijke dood tot gevolg hebben met ernstige maagklachten en stuiptrekkingen, tenminste als je de pitjes op eet, het vruchtvlees kan zonder problemen gegeten worden.

Een alkaloïde is een door de plant gemaakte secundair metaboliet. In het molecuul zit op zijn minst één stikstofatoom die als base kan werken. De concentratie aan alkaloïden verschilt enorm tussen plantenfamilies. Zelfs binnen plantenfamilies kunnen veel verschillen voorkomen. Zo bevatten de Taxus (Taxus baccata) en de Gevlekte scheerling (Conium maculatum) zeer giftige alkaloïden, terwijl in de rest van beide families (resp. Taxaceae en Umbelliferae) weinig planten voorkomen die alkaloïden bevatten. Ook het klimaat, de grond en andere omgevingsfactoren hebben invloed op het alkaloïde gehalte van planten.

Er zijn structurele overeenkomsten tussen giftige alkaloïden en neurotransmitters zoals dopamine en serotonine. Dit zijn stoffen die van belang zijn bij de communicatie van het zenuwstelsel. Door deze gelijkenis wordt gedacht dat de toxische effecten van alkaloïden het gevolg zijn van het nabootsen of blokkeren van deze neurotransmitters. Bij acute vergiftiging met bepaalde alkaloïden kunnen er symptomen optreden zoals het verwijderen of vernauwen van de pupillen, overgeven, buikpijn, diarree, wegvallen van coördinatie, stuiptrekkingen en coma.

Vergiftigingen met pyrrolizidine alkaloïden is van heel andere aard. Deze vergiftiging treedt langzaam op en treft vooral de lever. Over de pyrrolizidine alkaloïden is de laatste tijd veel te doen geweest. Ze komen vooral voor in planten uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae) en de composietenfamilie (Asteraceae). De optredende leverschade lijkt onomkeerbaar en soms zelfs fataal. De meest bekende voorbeelden in België en Nederland zijn Jacobskruiskruid en Smeerwortel. Jacobskruiskruid (Senecio jacobaea) is wijd verspreid in Nederland. Runderen en paarden zijn ook vaak slachtoffer. Hoewel ze de plant in bloeiende staat mijden, kunnen ze de plant bijvoorbeeld wel via hooi binnenkrijgen. Schapen hebben een veel hogere tolerantie.

De gewone smeerwortel (Symphytum officinale) bevat ook pyrrolizidine alkaloïden. De wortel van deze plant werd veel uitwendig gebruikt bij huidaandoeningen maar werd ook inwendig toegepast. Vanwege de pyrrolizidine alkaloïden staat de smeerwortel (en nog een aantal andere planten) nu ook op de “zwarte lijst” van het warenwet besluit kruidengeneesmiddelen en op lijst 1 van wet op de voedingssupplementen. Er wordt (en mag) overigens nog wel gebruik gemaakt worden van smeerwortel, maar dan moet aangetoond worden dat de gehaltes aan pyrrolizidines beneden 1 μg/kg liggen.

Glycosiden

Glycosiden zijn opgebouwd uit een suiker (het glycon) en een niet-suiker (het aglycon) deel. Het is een groep chemische stoffen die van nature vrijwel alleen in planten voorkomt. De meeste glycosiden zijn niet toxisch. Of een glycoside giftig is of niet, hangt af van het aglycon. Aan de hand van het aglycon kunnen giftige glycosiden verdeeld worden in cyanogene glycosiden, glucosinolaten en cardioglycosiden.

Cyanogene glycosiden: Op zichzelf zijn cyanogene glycosiden niet giftig. Ze kunnen wel blauwzuur (HCN) afgeven als ze worden opgegeten of als een plantencel beschadigd is.

Cyanogene planten hebben een enzymsysteem dat in staat is om cyanogene glycosiden om te zetten in glucose en blauwzuur. In intacte planten zijn de glycosiden en de enzymen apart van elkaar opgeslagen, maar als een plantencel beschadigd (door bv kauwen) kunnen de enzymen bij de glycosiden en kan er blauwzuur gevormd worden. De hoge zuurgraad in de maag kan de werking van de enzymen te niet doen. Er blijft echter een kans dat een gedeelte van de enzymen werkend blijft tot in de twaalfvingerige darm (het duodenum). Mocht blauwzuur opgenomen worden in het lichaam, dan reageert het met het enzym cytochroom C oxidase in de mitochondria. Hierdoor is de cel niet meer in staat om zuurstof op te nemen. Vooral cellen die veel zuurstof nodig hebben, zoals hersencellen en hartspiercellen, lopen dan snel schade op. De kenmerken van blauwzuur vergiftiging zijn eerst een versnelde ademhaling die snel overgaat in zwaar, moeizaam ademhalen, opwinding, hijgen, omvallen, stuiptrekken, coma en uiteindelijk de dood. Dit alles kan in enkele minuten na de vergiftiging optreden.

Cyanogene glycosiden komen vrij veel voor maar gelukkig in zeer lage gehaltes. Voorbeelden van (potentiële) bronnen zijn amandelen, cassave en pitten van steenvruchten als perzik en pruim.

Glucosinolaten: Deze zijn afkomstig van aminozuren en bevatten naast stikstof ook zwavel. Ze zijn kenmerkend voor de kruisbloemenfamilie (Cruciferae). Bij kneuzing of andere aantasting van de plant (bijvoorbeeld bij kauwen) komt het enzym thioglucosidase of myrosinase vrij. Deze enzymen splitsen het glucosinolaat in glucose, sulfaat en het aglycon, een organische (iso)thiocyanaatverbinding. Deze laatste is vaak giftig en/of sterk van smaak. Een voorbeeld van een sterk smakende plant met glucosinolaten is de radijs.

Vergiftiging door thiocyanaten hebben o.a. een remmend effect op de werking van de schildklier. Extra jodium kan helpen om het remmend effect op te heffen.

Aan de andere kant zijn het juist ook de glucosinolaten die verantwoordelijk worden gehouden voor de gezonde effecten van planten als broccoli, spruitjes etc. Zoals wel vaker met plantenstoffen en voedingsmiddelen kan een geringe hoeveelheid een beschermend effect veroorzaken.

Hartglycosiden: Dit zijn glycosiden met een steroïde structuur die een specifieke werking op de hartspier hebben. Ook deze glycosiden hebben zowel een therapeutische als een toxische werking, afhankelijk van de dosis. Lage dosis kan een versterkende werking hebben op het hart, terwijl grotere dosis juist kan leiden tot hartstilstand. Voorbeelden van planten waar veel cardioglycosiden in zitten zijn vingerhoedskruid (Digitalis pupurea) en in het lelietje-van-dalen (Convallaria majalis). De plant gebruikt cardioglycosiden vooral ter verdediging.

Nitraat/nitriet

Planten nemen nitraten op uit de grond en kunnen deze onder bepaalde omstandigheden opslaan tot vrij hoge concentraties. Nitraat (NO3-) zelf is niet toxisch, maar kan door bacteriën omgezet worden in het veel giftigere nitriet (NO2-). In het lichaam wordt nitriet makkelijk opgenomen in het bloed, waar het hecht aan hemoglobine in de rode bloedcellen. Hierdoor kunnen de rode bloedcellen geen zuurstof meer opnemen. Symptomen zijn daarom ook zuurstoftekort, zwakheid, depressie, snelle en zwakke hartslag, lage bloeddruk, moeilijk en snel ademen.

Plantensoorten die veel nitraat bevatten zijn: bieten, koolraap, spinazie en kool.

Oxalaat / Oxaalzuur

Als oxalaatzuur wordt opgenomen in het lichaam kan het reageren met diverse metalen (zoals calcium) en een niet-oplosbaar oxalaat vormen (calciumoxalaat). Oxalaat zorgt voor irritatie van diverse organen, met name de nieren. Nierstenen bestaan voornamelijk uit calciumoxalaat. Een grote bron van oxalaatzuur zijn de bladeren van rabarber (Rheum rhabarbarum).

Fototoxische stoffen

Sommige planten bevatten stoffen die een huid met geen tot weinig pigment hypergevoelig kunnen maken voor ultraviolet (uv) licht. Dit kan gebeuren door zowel inname als aanraking met zulke stoffen. Als de stof via het voedsel in het lichaam komt, kan het onveranderd in de bloedbaan komen en zo naar de huid worden getransporteerd waar het in aanraking kan komen met uv licht. Het is ook mogelijk dat alleen contact met de plant al voldoende is om hypergevoeligheid voor uv licht te veroorzaken. Het resultaat van fototoxische stoffen is een rode, jeukende, warme, gezwollen huid. Eventuele blaren kunnen open springen en zo korsten en infecties veroorzaken. Vooral reuzenberenklauw (Heracleum mantegazziannum) en wijnruit (Ruta graveolens) staan bekend hun fototoxische effecten. Met het werken met deze planten is het dus raadzaam om volledig gekleed te zijn (lange mouwen, lange broek, handschoenen) en niet in de zon werken.