Tanacetum vulgare / Boerenwormkruid

Boerenwormkruid werd in vroeger eeuwen veel en vaak geplukt, gedroogd en gebruikt. Men wist deze plant naar waarde te schatten in een tijd waarin de apotheek nog uitgevonden moest worden. Zo werd boerenwormkruid, zoals de naam al zegt, vooral gebruikt tegen ingewandswormen. Als aftreksels en thee, maar ook in de vorm van allerlei lekkernijen die het innemen van het bittere boerenwormkruid aantrekkelijker moest maken. De sterk aromatische etherische olie deed in sommige streken dienst als pijnstillend middel, werd ook wel tegen maagkwalen gebruikt, in de vorm van een kruidenbitter, gemaakt van de bloemen op brandewijn. In de streek van Diest is er nog steeds een Reinvoart-jenever te proeven.

Aantrekkelijk of onaantrekkelijk

Gezien het veelvuldig gebruik in het verleden moet het ons niet verbazen dat boerenwormkruid ook een plaats toebedeeld kreeg in de Capitulare de Villis, de voorschriften die Karel de Grote in 812 uitvaardigde voor het beheer van zijn landgoederen en domeinen. De Capitulare de Villis bevatte een lijst van geneeskrachtige planten en bomen die op alle domeinen gekweekt moesten worden en het boerenwormkruid was er een van. In onze milieuvriendelijke tijd is het ook nuttig te weten dat boerenwormkruid met zijn sterke pittige geur de vliegen op een afstand kan houden en dat een aftreksel van boerenwormkruid de prei- en de koolvlieg kan helpen bestrijden. Maar je kan het ook in de hondenmand leggen ter bestrijding van vlooien. Al deze adviezen, bitter, bestrijdingsmiddel, giftig en zelfs zijn naam, klinken niet direct aantrekkelijk om deze plant in de keuken te gaan gebruiken. En toch! Goed gedoseerd gebruikt wordt zijn bittere smaak juist aangenaam en komt er zelfs een vleugje zoet, anijsachtig aroma vrij. Niet alleen van de bloemen maar ook en vooral van de jonge bladeren. Deze werden dan ook traditioneel in de groene voorjaarspannenkoeken gebruikt samen met Roomse kervel en ander wild jong groen.

Recepten met Reinvaren

Als titel voor de recepten zouden we in plaats van de onappetijtelijke naam boerenwormkruid, de mooie oude naam Reinvaren kunnen gebruiken. Het zal daarom niet beter smaken, maar toch en deftige namen worden toch ook in sterrenrestaurants gebruikt. Dus groene eierkoek met reinvaren of iets als reinvaarcake.

Groene eierkoek met reinvaren

•Tarwemeel 150 gr

•Aardappelmeel 30 gr

•Vanillesuiker 1 dosis

•Suiker 150 gr

•Eieren 3

•boerenwormkruidbloemen een snuifje (goed doseren zoals een specerij / smaak)

Pluk de bloemen van het boerenwormkruid als de dauw is opgedroogd. Verwijder alle groene stengeltjes en snijd de kleine gele bloemhoofdjes in stukjes.Klop de eieren met de suiker en de vanillesuiker schuimig. Voeg dan het bakmeel, het zout en het aardappelmeel toe. Spatel tot slot de stukjes boerenwormkruidbloempjes door het beslag.Leg op een beboterd bakblik met behulp van een eetlepel bergjes van dit beslag. Tijdens het bakken zal het uitzetten en rijzen. Houd dus een grote afstand tussen de bergjes. Bak de eierkoeken in een voorverwarmde oven bij 150 graden in 10 minuten goudkleurig gaar.

Kruidenpannekoek

•1/2 kop bloem (1 kop is ongeveer 2,4 dl)

•ei 1

•zout snufje

•melk 150cl

•jong boerenwormkruid-blad naar keuze (weinig, doseren als specerij) fijngesnipperd, eventueel andere aromatische en bittere planten vooral duizendblad en roomse kervel, maar ook paardenbloem en weegbree zijn geschikt. Meng de bloem met het zout. Klop het ei door de bloem en meng met de melk. Voeg de blaadjes toe. Roer alles door elkaar en zet 1 uur in de koelkast.Smelt de boter in een pan. Bak de pannenkoeken. Als een pannenkoek klaar is, op een bord leggen, besprenkelen met suiker en oprollen. Serveer eventueel met citroen, die over de pannenkoek wordt gesprenkeld.

Over thujonen

De giftigheid van Boerenwormkruid wordt dikwijls zwaar overdreven. De thujonen, die een invloed op de hersenen hebben, zijn in de jonge bladeren nauwelijks aanwezig. We kunnen ook al vanwege de bitterheid geen grote hoeveelheden binnen krijgen en boerenwormkruid wordt ten andere al vele honderden jaren in veel grotere hoeveelheden gegeten. In Duitsland is er vooral vanuit de Hildegard-geneeskunde veel ervaring met het gebruik van boerenwormkruid, en zijn er geen gevallen bekend van vergiftigingen met die preparaten. Uit onderzoeken blijkt ook dat de hoeveelheid thujonen in likeuren en dergelijke minimaal is, terwijl deze stoffen juist in alcohol goed oplossen.

J Med Entomol. 2008 Jan;45(1):88-93. Tick repellent substances in the essential oil of Tanacetum vulgare.

Pålsson K1, Jaenson TG, Baeckström P, Borg-Karlson AK.

The repellent effect of the essential oils of flower heads of the aromatic plant tansy, Tanacetum vulgare L. (Asteraceae), originating from Sweden, was tested against host-seeking nymphs of the common tick Ixodes ricinus (L.). The essential oils were obtained by steam distillation (SD) and by using an online solvent extraction separation setup. Further fractionations of the SD oils were obtained by medium-pressure liquid chromatography on silica gel. The volatiles of the essential oils and the fractions that exhibited strong tick repellency (90-100%) were collected by solid phase microextraction and identified by gas chromatography-mass spectrometry. The chemical analyses of the oils show that the populations of T. vulgare from Uppsala and Stockholm may represent different chemotypes, but that they exhibited similar tick repellency. Main volatiles detected from oils of T. vulgare collected at Uppsala were alpha-pinene (27%), beta-pinene (11%), pinocamphone (11%), 1,3,3-trimethylcyclohex-1-ene-4-carboxaldehyde (11%), and 1,8-cineole (10%). In the sample collected in Stockholm, the main components were beta-thujone (39%) and camphor (23%) followed by alpha-thujone (11%) and 1,8-cineole (8%). When constituents in the oils, e.g., alpha-terpineol, 4-terpineol, alpha+beta-thujone, 1,8-cineol, verbenol, and verbenone, were tested separately (each diluted 0.5%, vol:vol), 64-72% tick repellency was obtained.

J Pharm Pharmacol. 1998 Sep;50(9):1069-74. Anti-inflammatory effects of South American Tanacetum vulgare.

Schinella GR1, Giner RM, Recio MC, Mordujovich de Buschiazzo P, Ríos JL, Máñez S.

In recent years the role of phenolic compounds and sesquiterpene lactones, particularly parthenolide, in the anti-migraine and anti-inflammatory effects of Tanacetum parthenium (Asteraceae) has attracted much attention. However, the closely-related cosmopolitan species T. vulgare has remained outside the mainstream of research in this field. After treating the aerial parts of T. vulgare with dichloromethane and methanol, and applying conventional column and thin-layer chromatographic techniques, it was possible to isolate from the moderately lipophilic fractions the principles responsible for the anti-inflammatory activity of this plant against the mouse-ear oedema induced by 12-O-tetradecanoylphorbol 13-acetate. These were identified by ultraviolet and nuclear magnetic resonance spectroscopy as parthenolide (93% oedema inhibition at 0.5 mg/ear, ID50 (dose of drug inhibiting the oedema by 50%) = 0.18 micromol/ear) and the methoxyflavones jaceosidin (80% oedema inhibition at 0.5 mg/ear, ID50 = 0.50 micromol/ear), eupatorin, chrysoeriol and diosmetin. Because in molar terms the potency of parthenolide was nearly three times greater than that of the most active of the flavones and because it is obtained from the plant in considerably larger amounts, the flavonoids must only be partially responsible, and to a minor extent, for the observed in-vivo anti-inflammatory local effect.

Lipids. 1982 Feb;17(2):102-6. Herbal remedies of the Maritime indians: sterols and triterpenes of Tanacetum vulgare L. (Tansy).

Chandler RF, Hooper SN, Hooper DL, Jamieson WD, Lewis E.

Plant sterols and triterpenes exhibit a wide range of pharmacological activities. As part of our ongoing studies of the medicinal aspects of Maritime flora, particularly the herbal remedies of the Micmac and Malecite Indians, we determined the nature of the sterols and triterpenes of Tanacetum vulgare L. (Compositae)-a widely used herbal remedy usually referred to as tansy. By using thin layer and gas chromatographics, nuclear magnetic resonance (NMR) spectroscopy and combined gas chromatography-mass spectrometry, we were able to identify beta-sitosterol as the major sterol and alpha-amyrin as the major triterpene of tansy. We also identified the sterols stigmasterol, campesterol and cholesterol, and the triterpenes beta-amyrin and taraxasterol. A fourth triterpene was tentatively identified as pseudo-taraxasterol. The successful therapeutic application of this herb may be due partly to the presence of one or more of these compounds. The sterols and triterpenes of tansy have not been previously reported; neither, to our knowledge, have the NMR spectra of the amyrins and the NMR and mass spectra of taraxasterol.

Nat Prod Commun. 2015 Mar;10(3):403-5. Foliar flavonoids from Tanacetum vulgare var. boreale and their geographical variation.

Uehara A, Akiyama S, Iwashina T.

Foliar flavonoids of Tanacetum vulgare var. boreale were isolated. Eight flavonoid glycosides, 7-O-glucosides of apigenin, luteolin, scutellarein and 6- hydroxyluteolin, and 7-O-glucuronides of apigenin, luteolin, chrysoeriol and eriodictyol were identified. Moreover, eight flavonoid aglycones, apigenin, luteolin, hispidulin, nepetin, eupatilin, jaceosidin, pectolinarigenin and axillarin were also isolated and identified. The flavonoid composition of two varieties of T. vulgare, i.e. var. boreale and var. vulgare, were compared. All samples of var. boreale and one sample of var. vulgare had the same flavonoid pattern, and could be distinguished from almost all the samples of var. vulgare. Thus, the occurrence of chemotypes, which are characterized by either the presence or absence of scutellarein 7-O-glucoside, eriodictyol 7-O-glucuronide and pectolinarigenin was shown in T. vulgare sensu lato.

Phytother Res. 2009 Jun;23(6):791-6. doi: 10.1002/ptr.2638.

Tanacetum vulgare: antiherpes virus activity of crude extract and the purified compound parthenolide.

Onozato T1, Nakamura CV, Cortez DA, Dias Filho BP, Ueda-Nakamura T.

The present study demonstrated that the ethyl acetate extract and the isolated compound, parthenolide, from aerial parts of Tanacetum vulgare L. (Asteraceae), protected Vero cells from herpes simplex virus (HSV-1) infection in vitro. The extract and parthenolide were assayed against HSV-1 by the sulforhodamine B colorimetric assay and exhibited anti-HSV-1 activity with an EC(50) of 40 microg/mL and 0.3 microg/mL, respectively. In order to determine which stage of the virus-cell interaction was affected by parthenolide, the pure compound was used. No effect was observed when both viruses and cells were pretreated, or during early stages of infection, suggesting that parthenolide interfered with virus replication after the penetration stage, inhibiting approximately 40% of plaques formed at a concentration of 2.5 microg/mL when compared with an untreated control.

Bull Entomol Res. 2021 april;111(2):190-199. doi: 10.1017/

Afstotende werking van Tanacetum parthenium (L.) en Tanacetum vulgare (L.) essentiële oliën tegen Leptinotarsa ​​decemlineata (Say)Jelica Lazarević 1, Igor Kostić 2, Slobodan Milanović 3, Darka Šešlija Jovanović 1, Slobodan Krnjajić 2, Dušica alić 1, Slađan Stanković 4, Miroslav Kostić 5

De coloradokever, Leptinotarsa ​​decemlineata (Say), is een van de meest destructieve plaagsoorten die resistent is geworden tegen de meeste chemische insecticiden. We bepaalden de samenstelling en evalueerden het potentieel van Tanacetum parthenium L. en Tanacetum vulgare L. (Asteraceae familie) essentiële olie (EO) toepassing als een alternatieve milieuvriendelijke bestrijdingsstrategie tegen L. decemlineata. We hebben de anti-voedingsactiviteit voor L. decemlineata-larven en volwassenen beoordeeld door de schade aan aardappelbladeren te schatten die zijn behandeld met drie concentraties EO's opgelost in ethanol (0,125, 0,25 en 0,5%). De resultaten toonden aan dat T. parthenium EO effectiever was tegen larven en T. vulgare effectiever was tegen volwassenen. In een olfactometer-assay was de tijd die nodig was om een ​​onbehandelde bladschijf te kiezen niet afhankelijk van de Tanacetum-soort,of levensfase onderzocht. De concentratie van EO vertoonde echter een significant effect op het gedrag van beide ontwikkelingsstadia. Bij hogere EO-concentraties hebben zowel larven in het derde stadium als volwassenen minder tijd nodig om een ​​onbehandelde bladschijf te kiezen. Bovendien veroorzaakte T. parthenium EO een snellere beweging weg van de behandelde bladschijf dan T. vulgare, vooral bij de hoogste concentratie. Succesvolle modificatie van het gedrag van L. decemlineata door de twee Tanacetum-oliën suggereert dat ze het potentieel hebben voor gebruik bij aardappelbescherming.parthenium EO veroorzaakte een snellere beweging weg van de behandelde bladschijf dan T. vulgare, vooral bij de hoogste concentratie. Succesvolle modificatie van het gedrag van L. decemlineata door de twee Tanacetum-oliën suggereert dat ze het potentieel hebben voor gebruik bij aardappelbescherming.parthenium EO veroorzaakte een snellere beweging weg van de behandelde bladschijf dan T. vulgare, vooral bij de hoogste concentratie. Succesvolle modificatie van het gedrag van L. decemlineata door de twee Tanacetum-oliën suggereert dat ze het potentieel hebben voor gebruik bij aardappelbescherming.

Rainfarn / Tanacetum vulgare

Der Rainfarn hat eine eurasische Verbreitung. Die Pflanze ist mittlerweile ein Neophyt in den gemässigten Gebieten der übrigen Erdteile. Der Rainfarn wächst häufig und gesellig in staudenreichen Unkrautfluren, an Wegen, Schuttplätzen, Dämmen, gern an Brandstellen, auch an Ufern (Stromtalpflanze), auf sommerwarmen humosen Böden. Nach Ellenberg ist er eine Lichtpflanze, subozeanisch verbreitet, ein Frischezeiger, mässig stickstoffreiche Standorte anzeigend und eine Klassencharakterart ausdauernder Stickstoff-Krautfluren (Artemisietea vulgaris). Der Rainfarn ist ein Kulturbegleiter und Gartenflüchtling.

Der Reinfarn wird 40–120 cm hoch, ist nur oben verzweigt, riecht aromatisch und hat einen etwas bitteren Geschmack. Die Blätter fiederschnittig, jederseits mit 7–15 schmal-lanzettlichen, eingeschnitten-gezähnten Abschnitten. Die Blütenköpfe sind goldgelb, ohne Zungenblüten und in dichten, doldigen Rispen angeordnet. Sie haben einen Durchmesser von ca. 1 cm. Die Hüllblätter sind hell berandet. Die Früchte sind 1,5–2 mm lang, meist 5kantig und mit kurzem, gezähntem Rand.

Spacer

DROGEN (verwendete Pflanzenteile)

  • Tanaceti flos - (syn. Chrysanthemi vulgaris flos, Flores Tanaceti) - Rainfamblüten, Wurmkrautblüten

  • Tanaceti herba - (syn. Chrysanthemi vulgaris herba, Herba Tanaceti) - Wurmfarnkraut, Wurmkraut. Die vorsichtig getrockneten, während der Blütezeit (Juli bis Oktober) gesammelten oberirdischen Teile.

WIRKSTOFFE / INHALTSSTOFFE

Tanaceti herba

  • Ätherisches Öl: Die frische Pflanze enthält bis zu 0,3 % ätherisches Öl; luftgetrocknete Blät­ter enthalten bis 0,9 %, Blütenköpfchen bis 1,8 %; der Ölgehalt der Stengel liegt unter 0,01 %. Das äth. Öl besteht aus etwa 50 Kompo­nenten, von denen ca. 39 identifiziert worden sind. Für die Wirkung relevant sind insbesondere Borneol, Campher, 1,8- Cineol, Dihydrocarvon, β-Thujon) und α-Thujon, daneben Artemisiaketon, Bornylacetat, Camphen, Carveol, Chrysanthenol, Chrysanthenon, Limonen, Lyratol, Lyratylacetat, α-Pinen, Pinocarvon, Piperiton, Sabinen und Weitere.

  • Tanavulgerol

  • Sesquiterpene: Aus dem äth. Öl wurden die Ketone (+)-Vulgaron A (7,6 %) und (+)-Vulgaron B (11,9%) neben α-Berga­moten, y-Cadinen, 3-Cadinen und weiteren Stoffen isoliert. Die Droge enthält ferner die nichtflüchtigen Sesqui­terpen­alko­hole Tanacetol A und Tanacetol B.

  • Sesquiterpenlactone: Bisher sind mehr als 20 Sesquiterpenlactone identifiziert worden. Sie gehören den Germacranoliden, Eudesmanoliden und Guaianoliden an.

  • Phenolcarbonsäuren: Chlorogensäure, Isochlorogensäure und Kaffeesäure.

  • Sterole und Triterpene: 33 % des UA bestehen aus Sterolen und Triterpenen. Die Sterole setzen sich aus 63 % β-Sitosterol, 22 % Stigmasterol, 8 % Campesterol und 5 % Cholesterol zusammen. Der Triterpen­anteil besteht aus α-Amyrin, β-Amyrin, Taraxasterol und Pseudo­taraxa­sterol.

  • Thiophene: Wie Pyrethrum enthält auch die handelsübliche Droge Tanaceti herba rel. grosse Mengen an phototoxischen Di- und Terthiophenen (136 pg/g), davon über 80 pg/g 5-(4-Acetoxy-1-butenyl)-2,2'-bithenyl.

ANWENDUNG (Kommission E)

Rainfarnzubereitungen werden als Anthelminthicum, bei Migräne, Neuralgie, Rheuma, Meteorismus und Appetitmangel angewendet. Die Wirksamkeit bei den beanspruchten Anwendungsgebieten ist nicht belegt.

Risiken:

Rainfarn enthält ätherisches Öl, das in der Regel thujonhaltig ist. Thujone besitzen neurotoxische Eigenschaften. Bei missbräuchlicher Verwendung grosser Mengen der Droge oder des ätherischen Öls als Abortivum wurden die folgenden Vergiftungssymptome beobachtet: Erbrechen, Leibschmerzen, Gastroenteritis, starke Rötung des Gesichts, dann bei völliger Bewusstlosigkeit starke klonisch-tonische Krämpfe, starke Beschleunigung der Atmung und unregelmässige Herztätigkeit, Mydriasis und Pupillenstarre, Uterusblutungen, u. U. Abort, Nierenschädigung, Leberschädigung. Die letale Dosis des ätherischen Öles beträgt beim Menschen 15-30 g. Bei unkontrollierter Anwendung von Rainfarn können in Abhängigkeit von der verwendeten Droge Thujonmengen aufgenommen werden, die auch bei normaler Dosierung toxisch sind. Untersuchungen zur Toxizität der thujonfreien Chemotypen liegen nicht vor.

ZUBEREITUNG UND DOSIERUNG (Kommission E)

Da die Wirksamkeit von Rainfarnzubereitungen bei den beanspruchten Anwendungsgebieten nicht belegt ist, kann angesichts der Risiken eine therapeutische Verwendung nicht vertreten werden.

Die Droge ist heute obsolet.

PHARMAKOLOGIE

Eine neuere Studie zeigt, dass Extrakte aus dem Rainfarn in der Lage sind in vitro Herpesviren zu hemmen. Für den antiviralen Effekt scheinen unter anderem die darin enthaltenen Substanzen Isochlorogensäure (3,5-Dicaffeoylquinic acid (3,5-DCQA)) und Axillarin verantwortlich zu sein.

HOMÖOPATHIE

Chrysanthemum vulgare HAB1, die frischen, oberirdischen Teile blühender Pflanzen ohne die verholzten Stengel.

Anwendungsgebiete: nervöse Erschöpfung, Spasmen der Muskulatur und der Hohlorgane.

SONSTIGES

In den antiken Schriften ist der Rainfarn nicht zu finden. Die erste schriftliche Überlieferung findet sich im Capitulare Karls des Grossen. Rainfarn wurde früher bei Wurmerkrankungen eingesetzt, allerdings rufen grössere Mengen als 1 bis 3 Gramm Rainfarn Vergiftungserscheinungen hervor, so dass man heute im Falle von Wurmerkrankungen auf andere, wirkungsvollere und harmlosere Mittel zurückgreift. Verbreitet war auch seine Verwendung gegen Ungeziefer.

http://www.awl.ch/heilpflanzen/tanacetum_vulgare/rainfarn.htm

In de Hildegardgeneeskunde vind je de volgende omschrijving en indicaties

“Boerewormkruid is nuttig tegen alle overvloeiende en uitvloeiende sappen. Als iemand verkouden is en hoest, eet hij boerewormkruid, in soep, in (panne)koeken of met vleesgerechten, of op een andere manier (gekookt). Het ruimt de sappen op die overmatig aanwezig zijn en ze zullen verdwijnen.”

“Wie niet kan plassen en als het geen (blaas) steen is die hem daarbij hindert, plet boerewormkruid, zeeft het sap door een doek en voegt een kleine hoeveelheid wijn toe. Dit zal hij vaak drinken en het urineerprobleem wordt opgelost en de urine zal weer vloeien.” – Hildegard

Er zijn meerdere indicaties voor boerewormkruid:

* Verkoudheid, hoest, heesheid, chronische bijholteontsteking (sinusitis)

* Prostaathypertrofie, prostaatproblemen

* Maagproblemen. Drukkend gevoel in de maagstreek, om de spijsvertering te bevorderen

* Problemen met de menstruatie, pijnlijke menstruaties

Persoonlijk zou ik boerenwormkruid inwendig omwille van zijn mogelijke giftigheid niet gebruiken bij bovenstaande indicaties.