Pimpinella major / Bevernel grote
De Grote bevernel, Pimpinella major, is een overblijvende plant uit de Schermbloemenfamilie. Ze bloeit in de zomer en staat in bermen en op dijkhellingen. In de schermen en schermpjes is geen of hooguit een enkel omwindselblaadje of omwindseltje te vinden. De bladeren onderaan de rechtopstaande stengel zijn enkel geveerd. De deelblaadjes hebben een gezaagde rand en zijn grof gelobd. De bloemen hebben kleine witte kroonbladen van ongeveer 1 mm groot. Deze zijn enigszins ingesneden. De bloemen in de zijdelingse schermen zijn vaak vrijwel allemaal alleen meeldraadbloemen.
Ondergronds heeft de Grote bevernel een meerkoppige wortel. Het lijkt wel wat op een korte wortelstok, maar deze heeft geen ondergrondse uitlopers en beperkt zich tot het vormen van meerdere koppen. Uit die meerkoppige wortel ontstaat een aantal rechtopstaande stengels en bovendien kunnen de koppen ook rozetten vormen die zonder opgaande stengel zijn. Bij maaien of ploegen treedt de vorming van extra wortelkoppen op een middel om ervoor te zorgen dat de plant beter overleeft.
De stengel is hol en kantig geribd. Op doorsnee lijkt de stengel wel wat op een ster. Aan de benedenzijde is de stengel wel paarsrood gekleurd en naar boven toe kan de stengel een wat berijpt aanzien hebben. De bladeren aan het onderste deel van de stengel zijn enkel veerdelig. Het valt daarbij op dat de deelblaadjes naast een gezaagde bladrand ook nog grof gelobd zijn, waardoor het soms wel lijkt alsof het deelblaadje twee- of drielobbig is. Een dergelijk verschijnsel kennen we ook van het Zevenblad. Naar boven toe zijn de verspreid staande bladeren fijner verdeeld.
De schermen met bloemen staan eindelings aan de stengel, maar ook aan zijstengels. Deze laatste schermen bevatten vrijwel alleen meeldraadbloemen. Het eindelings scherm heeft tweeslachtige bloemen. De omwindsels of omwindseltjes aan de 10-20 schermpjes ontbreken vrijwel. Kelktanden zijn nauwelijks zichtbaar en de kroonbladen van ongeveer 1 mm groot zijn enigszins ingesneden. Tijdens de bloei zijn de stijlen langer dan het onderstandig vruchtbeginsel. Na bestuiving en bevruchting groeit dit vruchtbeginsel uit tot een ovale, kale splitvrucht. Deze zijn licht geribd.
Grote bevernel is te vinden op vochtige, tamelijk voedselrijke grond van bermen, dijkhellingen, uiterwaarden. De plant staat ook in halfbeschaduwde situaties.
Pimpinella major / Grote bevernel
Omschrijving: Groeit op zonnige tot lichtbeschaduwde plekken.
Hoogte: 30 tot 90cm
Kleur: wit
Bloeitijd: juni-sept
Levensduur: meerjarig
Voedselrijkdom: voedselrijk
Vochtigheid: vochtig
Licht: zon
1000 zaden gewicht: 1.60
Zaden per gram: 625
Insectenplant: Ja - bijen en hommels
Cruydt-Boeck 1644 Deel 2 boek 10 capitel 21
Van twee soorten van Steenbreke, Bevernaert ende Bevernelle
Pimpinella major - Grote bevernel
1644 Vlaams: Bevernaert, Steenbreke (Groote)
1616 Latijn: Saxifraga magna
1554/1557: Bevernaert, Bevernelle, Bibernell, Bibinella, Bipennula, Feldmoren, Pampinula, Petrafindula, Pimpinella, Saxifraga, Saxifrage, Saxifrage (grande), Saxifragia, Saxifragia maior
Pimpinella saxifraga - Kleine bevernel
1644 Vlaams: Bevernelle, Steenbreke (Kleyne)
1616 Latijn: Saxifraga parva
1554/1557: Bevernaert, Bevernelle, Bibernell, Bibinella, Bipennula, Feldmoren, Pampinula, Petrafindula, Pimpinella, Saxifraga, Saxifrage, Saxifrage (petite), Saxifragia, Saxifragia minor
Tfatsoen
Pimpinella - Bevernel
Saxifragia, Saxifraga, Petra findula, Bibinella, Bipennula, Pimpinella, Pampinula
Noot: Bipennula, Pimpinella, Pampinula zijn eigenlijk namen voor de "ghemeyne Pimpinelle" (Sanguisorba = Pimpernel), zie hoofdstuk 94 van deel 1.
Pimpinella major - Grote bevernel
Saxifragia maior, groot Bevernelle (Bevernaert)
1644 Vlaams: Bevernaert, Steenbreke (Groote)
1616 Latijn: Saxifraga magna
1554/1557: Bevernaert, Bevernelle, Bibernell, Bibinella, Bipennula, Feldmoren, Pampinula, Petrafindula, Pimpinella, Saxifraga, Saxifrage, Saxifrage (grande), Saxifragia, Saxifragia maior
Overzicht Pimpinella major op deze site
[318] 1 Die Bevernaert heeft eenen langhen holen knoopachtighen steel/ daer aen wassen swertgruene bladeren van vele bladerkens aen een ribbeken tseghen een wassende vergaert/ den bladeren van tammen Pastinaken van fatsoene ghelijck maer mindere/ ende elck besonder blat es rontsomme ghelijck een saghe ghekerft. Die bloemen sijn wit ende wassen in ronde croonkens. Tsaet es den ghemeyne Peterselie sade ghelijck maer heeter ende scerper op die tonghe. Die wortel es slecht wit ende lanck gelijck die wortel van Peterselie maer scerp ende heet van smaecke ghelijck die Gengeber.
Pimpinella saxifraga - Kleine bevernel
Saxifragia minor, (cleyn) Bevernelle
1644 Vlaams: Bevernelle, Steenbreke (Kleyne)
1616 Latijn: Saxifraga parva
1554/1557: Bevernaert, Bevernelle, Bibernell, Bibinella, Bipennula, Feldmoren, Pampinula, Petrafindula, Pimpinella, Saxifraga, Saxifrage, Saxifrage (petite), Saxifragia, Saxifragia minor
2 Die Bevernelle es den Bevernaert van stelen/ bladeren/ bloemen ende sade in alder manieren ghelijck alleen cleynder ende minder/ ende heeter oft scerper van smaecke. Die wortel van desen es oock slecht ende lanck/ van smaecke scerp ende seer heet.
3 Noch esser oock een ander cleyn Bevernelle met stelen bloemen saet ende wortelen van fatsoene smaecke ende ruecke der voorghescreven Bevernelle ghelijck/ alleen die bladeren sijn meer ende anders ghesneden/ den bladeren van Peterselie oft van wilde Eppe niet seer onghelijck.
Plaetse
1 Bevernaert wast op sommighe hooghe beempden daer vetten grondt es.
2 Die cleyne wassen onder die haghen ende aen die canten van den velden ende op grasachtighe dorre plaetsen. Ende beyde dese gheslachten sijn hier te lande ghemeyn.
Tijt
[319] Bevernellen bloeyen van in Braeckmaent tot in deynde van Ooghstmaent/ ende dan es huer saet rijp.
Naem
Bevernelle wordt gheheeten in Latijn ende in die Apoteke hier te lande Saxifragia en Saxifraga/ van Simon Januensis Petra findula/ van sommighen Bibinella. In Hoochduytsch Bibernell ende Feldmoren. In Neerduytsch Bevernaert ende Bevernelle. Daer sijn oock eenighe die de selve heeten Bipennulam, Pimpinellam en Pampinulam/ dwelck die oprecht van onse ghemeyne Pimpinelle sijn daer af int xciii. capittel des ierste deels ghescreven es/ desen cruyde niet toe en behoorende/ als dat oudt versken bewijst dat aldus heeft/ Pimpinella pilos, Saxifraga non habet ullos/ dat es Pimpinelle es ghehayrt/ Bevernelle en es niet ghehayrt/ waer uut dat blijckt dat onse ghemeyne Pimpinelle in Hoochduytsch Kolbeskraut ghenaemt/ die ghehayrde bladeren heeft/ in Latijn over langhe iaeren Pimpinella gheheeten es gheweest. Ende die Bevernelle niet ghehayrt sijnde Saxifragia ghenaempt. Die gheleerde dees tijts willende die Bevernelle tot eenich cap. van Dioscorides trecken/ heeten som die Bevernelle Sison. Die andere Petroselimum Macedonicum. Die derde maken daer af een gheslachte van Daucus ghelijckmen dat breeder in onse Latijnsche aenteekeninghen verclaert sal vinden.
Natuere
Bevernelle met hueren sade wortelen ende cruyt/ sijn werm ende drooghe tot in den derden graedt.
Cracht ende werckinghe
A Tsaet ende die wortelen van Bevernellen met wijn ghedroncken oft daer in ghesoden/ doen water maken/ breken den steen der nieren ende der blasen/ ende sijn seer goet tseghen die droppelpisse ende verstoptheyt van den nieren ende van der blasen.
B Die selve wortelen ende saet verwecken oock die natuerlijcke cranckheyt der vrouwen/ iaghen af die secondine ende doode vruchten in der manieren als voor ghebruyckt.
C Die wortel ghedroocht/ ghepoedert ende met suycker inghenomen sterckt ende verwermt die maghe/ doet die spijse verteeren/ geneest die pijne in den buyck ende dat Colicompas/ ende doet winden lossen.
D Die wortelen ende saet van Bevernellen sijn oock goet den ghenen die eenich ledt vercrompen oft ghespannen hebben/ die lam oft van der popelsie sieck sijn/ oft eenighe coude langduerende cortsen hebben. Item den ghenen die van eenich fenijnnich ghedierte ghebeten sijn oft fenijn inghenomen hebben.
E Die selve wortel van Bevernelle met wijn ende azijn inghenomen gheneest die pestilentie. Ende in den mont ghehouwen bewaert ende bescermt den mensche van der selver sieckte ende van alle quade lochten.
F Die wortel van Bevernelle gheknout doet zeeveren ende treckt veel taye vochticheyt uut den hoofde/ versuet den tantsweer/ ende doet die spraecke als yemant van der popelsien gheraeckt es wedercomen. Tselve doet die selve wortel in azijn alleen oft met water ghesoden ende in den mont ghehouwen.
G Tsap van den bladeren van Bevernelle/ suyvert ende neempt af alle vlecken plecken ende dat sproet/ ende maeckt dat aensicht claer ende schoon.
H Tselve sap suyvert oock die onreyne wonden daer in ghedaen. Dijsgelick werck doen oock die ghewreven bladeren daer op gheleyt.
I Dwater van Bevernelle alleen oft met wijn ghedistilleert maeckt dat ghesichte claer ende neempt af alle duysterheyt van den ooghen daer in ghedruypt.
Bibernell
Bockskraut, Pimpernell, Weiße Bibernell, Weiße Pimpinell
Apium pimpinella, A. tragoselium, Carum magnum, Pimpinella angustifolia, P. dumetorum, P. glabra, P. magna, P. media, P. saxifraga major, Selinum pimpinelloides, Tragium maius, Tragoselium magnum
Pflanzenfamilie:
Apiaceae (Doldenblütler)
Bezeichnung des Arzneimittels:
Pimpinellae radix (Pimpinellen-Wurzel)
Anwendungsgebiete:
Erkältung und Bronchitis mit Verschleimung
Katarrhe der oberen Luftwege*
* Erscheinungsdatum Bundesanzeiger: 1.6.1990., Heftnummer: 101., ATC-Code: R07AX. Monographie BGA/BfArM (Kommission E)
Wirkungen:
Antiseptisch (keimbekämpfend/keimvernichtend)
Expektorierend (auswurffördernd)
Sekretolytisch (bei Husten: Verflüssigung des Bronchialsekrets und die Ablösung des klebrigen Schleims von den Atemwegswänden)
Inhaltstoffe:
Ätherische Öle
Saponine
Cumarine
Furanocumarine
Caffeoylchinasäuren
Dosierung:
6-12 g Droge; 6-15 ml Bibernelltinktur (1:5); Zubereitungen entsprechend
Gegenanzeigen Keine bekannt
Nebenwirkungen Keine bekannt
Wechselwirkungen Keine bekannt
Bibernelle selber sammeln:
Bibernelle kann man, mit ein wenig Fachkenntnis, auch selbst sammeln. Verwechslungsgefahr besteht ggf. mit dem Kleinen Wiesenknopf (Sanguisorba minor), verwildertem Pastinak (Pastinaca sativa) oder Wiesen-Bärenklau.
Sammelorte:
Wiesen und Naturnahe Ackerränder
Sammelzeit:
März - April und September - November
Sammelgut:
Wurzel
Hustentee aus Bibernelle
1 – 2 TL fein geschnittene Droge mit 200 ml kochendem Wasser übergießen und 10 Minuten ziehen lassen; 3 – 4 x tgl. 1 Tasse mit Honig gesüßt trinken
Heidelberger Kräuter gegen Völlegefühl, Verdauungsbeschwerden und Verschleimung
5 g Bibernell
50 g Kümmel
50 g Fenchel
50 g Wacholder
40 g Wermut
40 g Anis
40 g Schafgarbenkraut
Einnahme: 2 x täglich ½ TL pur im Mund zergehen lassen oder mit 200 ml heißem Wasser aufbrühen und als Tee trinken
Wer das Heidelberger Kräuterpulver nicht selbst machen möchte, kann es auch fertig Bestellen
JG Teemischung bei Verschleimung der Atmungsorgane sowie des Magens und Darms
30 g Thymian
30 g Alant
10 g Brennessel
10 g Bibernellwurzel
10 g Spitzwegerichblätter
10 g Meisterwurz
1 TL der Mischung mit 200 ml kochendem Wasser übergießen und 5 Minuten zugedeckt ziehen lassen; 3 – 4 x tgl. 1 Tasse trinken
Tinktur gegen Husten und Heiserkeit
10 g Teil Königskerzenblüten
30 g Teilen Eibischwurzel
30 g Teilen Fenchelfrüchte
20 g Teilen Bibernellenwurzel
Alkohol (mind. 38 %)
Zubereitung:
Zutaten zerkleinern und locker in ein großes Glas schichten
Mit Alkohol auffüllen, bis alle Zutaten bedeckt sind
Glas verschließen und 3 Wochen auf der Fensterbank stehen lassen
Ab und an schüteln
Nach Ablauf der Zeit pflanzliche Zutaten herausfiltern
Fertige Tinktur in dunkle Fläschchen abfüllen und etikettieren
Einnahme:
3 x täglich 15 – 20 Tropfen mit etwas Wasser einnahmen und langsam im Mund zergehen lassen
Remington and Wood, 1918: the US Dispensatory. >
Pimpinella. Pimpernel root. Pimpinella saxifraga, Pimpinella magna.
Botanical name: Pimpinella saxifragaPimpinella major
Pimpinella. N. F. IV. Pimpernel Root. Pimpinella Saxifraga L. Small Burnet Saxifrage. Saxifraga. Radix Pimpinelice, P. G. Grand Boucage, Fr. Pimpinell, Bibernell, G.—" The dried rhizome and roots of Pimpinella Saxifraga Linné, or Pimpinella magna Linné (Fam. Umbelliferae)." N. F.
This is a perennial umbelliferous European plant growing on sunny hills, and in dry meadows and pastures. It is also naturalized, growing along roadsides and in waste places in the northern United States and Canada. The root has a strong, aromatic, yet unpleasant odor, and a sweetish, pungent, biting, aromatic, bitterish taste. Pimpinella is described by the N. F. as "cylindrical or slightly tapering, from 10 to 20 cm. in length and from 1 to 1.5 cm. in diameter at the crown, frequently branching, sometimes split longitudinally or broken into pieces; the upper or rhizome portion annulate, with undeveloped stem buds and a few attached stem remains which should not be over 5 cm. in length; roots longitudinally wrinkled, slightly annulate, cortex thin, easily detached; fracture short when dry, tough and flexuous when damp; externally light yellowish-brown; internally porous; cortex broad and whitish with numerous groups of projecting radial bast fibers and reddish-brown oleoresin cells; wood yellowish, usually with a few indistinct fibers, medullary rays interrupted, cambium zone distinct. Odor aromatic; taste sweetish, pungent and acrid.
"The powdered drug, when examined under the microscope, shows numerous simple or two- to four-compound starch grains, the individual grains being from 0.004 to 0.01 mm. in diameter; secretion canals from 0.05 to 0.06 mm. in diameter; tracheae reticulate or scalariform, from 0.035 to 0.07 mm. in breadth; fibers, thin-walled numerous, thick-walled with simple pores few (P. magna).
"Pimpinella yields not more than 5 per cent. of ash." N. F.
Its active constituents are volatile oil and an acrid resin. The yellow volatile oil has an odor recalling parsley, and a biting taste. Buchheim obtained from .the alcoholic extract a crystalline principle, which he called pimpinellin, C13H10O5. It is insoluble in water and petroleum ether, but soluble in alcohol. It is considered diaphoretic, diuretic, and stomachic, and has been used in chronic catarrh, asthma, dropsy, amenorrhea, etc. The dose in substance is about half a drachm (2.0 Gm.), and in infusion two drachms (7.7 Gm.). The root is used also as a local stimulant in toothache, etc.
The Dispensatory of the United States of America, 1918, was edited by Joseph P. Remington, Horatio C. Wood and others.
Greater burnet
The roots of burnet-saxifrage, Pimpinella saxifraga L. and greater burnet-saxifrage, P. major L., [Fam. Apiaceae], are used as a component of the gastrointestinal remedy, Swedish Bitters. In Europe, burnet-saxifrage root is used in several bronchial remedies, bone and joint health formulas and in remedies for improving circulation. In folk tradition, the root was used to prevent or relieve coughs and as a mild expectorant in bronchitis. Studies show that it has expectorant and cough suppressant activity. Infusions of the roots are widely used to treat bronchitis, hoarseness and sore throat. The roots are listed in the German Commission E Monographs for dissolving phlegm and treating catarrh of the upper respiratory tract. Infusions and tinctures are used as a gargle for inflammation of the mouth and throat. Alcohol extracts of the root are also used in some mouthwashes. The German Commission E also endorses burnet-saxifrage root for treating upper respiratory infections. The German Pharmacopoeia also recognizes burnet-saxifrage root as a source of essential oils and bitters that can treat mild stomach cramps and other digestive disorders. The tea is also noted as a diuretic. According to Culpeper, the fresh root is hot and peppery and can be chewed to ease toothaches. It is also said to stop diarrhea and purgings. He recommends a teaspoonful of the powdered root for every cup of tea infused in boiling water and then drunk cold to cleanse the respiratory tract and stomach of mucous. The root also contains several powerful antioxidants including the principle components of the essential oil, pseudoisoeugenyl 2-methylbutyrate and isoeugenol, also found in anise roots. Isoeugenol has documented antioxidant activity, particularly for normalizing antioxidant defense in diabetics. In a recent animal study, all tissues from diabetic animals had depressed antioxidant status when compared with normal controls but treatment with isoeugenol reversed this.
Active Ingredients:
Burnet-saxifrage root contains: Approximately 0.4-0.6% essential oil containing at least 60 different components including geijerene, pregeijrene, beta-bisabolene, dimethyl-azulene, and as the major components, the tiglic esters of epoxy-pseudo-isoeugenol (pseudoisoeugenyl 2-methylbutyrate). The roots also contain: polyacetylenes; coumarins and furanocoumarins; umbelliferone, bergapten; xanthotoxin; scopoletin; sphondin; isobergapten; pimpinellin; and isopimpinellin; caffeic, quinic and chlorogenic acids; sitosterol; flavonoids, 1% saponins; tannins and polysaccharides.
Suggested Amount:
The daily dose of burnet-saxifrage root is 3-12g of the dried root for infusions or 6-15ml of burnet-saxifrage tincture (1:5). To prepare an infusion: Pour boiling water over 2-5 teaspoonfuls of cut root (1 teaspoonful weighs approximately 2.5g) and after about 10 minutes pass through a tea strainer. The root material can also be placed in cold water initially and then brought to a boil for a short time before straining. As a cough remedy, unless otherwise prescribed, a cold cup of the infusion is drunk three or four times a day, sweetened with honey.
Drug Interactions:
None known
Contraindications:
None known
Side Effects:
None known
References:
Andarwulan N, Shetty K. 1999. Phenolic content in differentiated tissue cultures of untransformed and Agrobacterium-transformed roots of anise (Pimpinella anisum L.).J Agric Food Chem. 1999 Apr; 47(4): 1776-80.
Duke, J. 1997: The Green Pharmacy, The Ultimate Compendium of Natural Remedies from the World's Foremost Authority on Healing and Herbs. pp. 181; 491. Rodale Press.
Potterton, D. (ed.) 1983. Culpeper's Color Herbal. Copyright W. Foulsham and Co. Ltd. 1983. Publ. by Sterling Publishing Co., Inc., Two Park Avenue, New York, NY, 10016. Pp. 167-168.
Rauscher FM, Sanders RA, Watkins JB 3rd. 2001. Effects of isoeugenol on oxidative stress pathways in normal and streptozotocin-induced diabetic rats. J Biochem Mol Toxicol. 2001; 15(3): 159-64.
Wichtl M (ed). 1994. Pimpinellae radix – Burnet-saxifrage root (English translation by Norman Grainger Bisset). In Herbal Drugs and Phyto-pharmaceuticals. CRC Press, Stuttgart, pp. 375-377.
Diese Heilpflanze gehört zur Familie der Doldenblütler. Die scharf schmeckende Wurzel der Pimpinella major, auch „Deutsche Theriakwurzel“ genannt, enthält ätherische Öle und lindert als Tee oder Gurgelmittel Atemwegskatarrhe und Halsentzündungen. Im 16 Jahrhundert galt sie als wirksames Pestmittel. Folgender Spruch war verbreitet: „ Iss Pimpernell, dann stirbst du nicht so schnell“.
Ab dem 16. Jahrhundert wird die Bibernelle in allen Kräuterbüchern erwähnt. 1626 wurde sie im «Kreutterbuch» des Matthiolus gegen Phthisis (Schwindsucht) und Fieber angewand.
Verwendete Pflanzenteile sind vorwiegend die getrockneten Rhizome und Wurzeln von Pimpinella major; traditionell auch die oberirdischen Teile der Pflanze.
Im Volksmund wurde der Name Bibernell auch als Schimpf- und Spottname verwendet. Davon zeugen der elsässische Spottname «Mamsell Bimpernell» und das Schweizer «Pimpernell» als verächtliche Bezeichnung für eine dicke Weibsperson.
Systematik:
Ordnung: Doldenblütlerartige (Apiales)
Familie: Doldenblütler (Apiaceae)
Unterfamilie: Apioideae
Gattung: Bibernelle
Art: Große Bibernelle
Wissenschaftlicher Name: Pimpinella major
Volkstümlicher Name: Bockskraut, Pimpernelle oder Pimpinelle, Weisse Bibernell, Weisse Pimpinell), Bockwurz, Pfefferwurz, Steinpeterlein
English: Saxifrage, greater B