Aconitum sp. /  Monnikskap soorten

Aconitum vulparia / Gele monnikskap

Gele monnikskap hoort thuis in vochtige bergbossen en weiden in Zuid- en West-Europa. In Nederland komt ze inheems in Zuid-Limburg voor na er lange tijd afwezig te zijn geweest. Waarschijnlijk is ze opnieuw aangevoerd via de Geul vanuit bovenstroomse groeiplaatsen. Ook zijn er verspreid in het land meldingen van verwilderingen, mogelijk steeds uit botanische of gespecialiseerde tuinen. In Belgie komt zij momenteel alleen in Wallonie voor. In Vlaanderen is ze verdwenen na een laatste vondst in 1967 in de Voerstreek. In Wallonie komt ze vooral in het zuid-oostelijk deel voor en langs sommige rivieren en beken kan ze iets algemener zijn. Aconitum lycoctonum subsp. lycoctonum komt heel misschien in Belgie voor, maar hier is geen bewijs van. Het is een Midden- en Oost-Europees taxon.

Naamgeving

Aconitum : er zijn verschillende verklaringen voor die niet eenduidig zijn. Lycotonum = Afgeleid van Lucos, wolf en ktonum: moord, dood. Vanwege de giftigheid van de plant. Vulparia = afgeleid van Vulpes: Vos. Vanwege de giftigheid voor vossen. Volgens de Heukels' Flora 2020 is Aconitum vulparia de geldende naam, maar in de omringende landen, waar de plant veel gewoner is, wordt een andere nomenclatuur gevolgd en daarom is hier (bij uitzondering) van afgeweken.

Aconitum napellus / Blauwe monnikskap

De wortelstok van Blauwe monnikskap Aconitum napellus is zwartachtig bruin, knolachtig, heeft vele vertakte wortelvezels en brengt enige (of een) rechtopstaande, rondachtig hoekige stengel(-s) voort, die onder kaal, boven zacht behaard zijn. Zij zijn van beneden af bebladerd en eindigen in een rijkbloemige tros. De bladen zijn langgesteeld, meest 5-delig, met donkergroene boven- en lichtgroene onderzijde, onbehaard, glanzend. De onderste schutbladen hebben nog de vorm van de stengelbladen, de bovenste zijn lijn-lancetvormig. De bloemstelen staan rechtop en zijn kort, dicht behaard. De kelk is van buiten kaal, van binnen fijnbehaard. Het kapvormige kelkblad is halfcirkelvormig gewelfd, heeft een korte snavel en staat een eind van de andere kelkbladen. De 2 zijdelingse kelkbladen zijn afgerond, met wigvormige voet, de 2 onderste zijn langwerpig, spits. De jonge vruchten staan uitgespreid, doch richten zich later op. De zaden hebben op de rugzijde stompe vouwen. 60-150 cm. Juni-augustus.

Verspreiding

Aangezien deze plant een bergplant is, die in vochtige bossen en weiden voorkomt in Midden- en Zuid-Europa, is in Nederland en Vlaanderen niet te verwachten dat zij daar inheems zal zijn. Wel is zij enige malen waargenomen als verwilderde sierplant. In Wallonie komt Blauwe monnikskap wel in het wild voor maar is er zeldzaam.

Naamgeving

Talrijk zijn de volksnamen voor deze plant, vooral in verband met de bouw van de bloem. Zo is zeer algemeen de naam Adam en Eva (de 2 lang gesteelde nectarreservoirs), verder dokter in de wagen, duifjes voor een wagentje, huwelijksbootje en in Zuid-Limburg venuswagen, waarbij men zich de stijl in het midden van de bloem als Venus voorstelt, omgeven door cupidootjes, de meeldraden, terwijl dan de 2 nectarreservoirs de duiven voorstellen, die de wagen, de helm, trekken. Verder heet de plant vooral in Friesland blaumutskes, blauwschoentjes of blauwslufkes, aan de Oostkant van Gelderland- en Overijsel duivelskruid, ook wel helmbloem, in Zuid-Limburg en Zuid-Beveland paterskap en verder nog paarden en wagentjes, schoentjes en muiltjes en poppenschoenen op enige plaatsen. 

Aconitum = reeds lang geleden werd het woord aconitum afgeleid van acon e: steile rotsen en dit zou er dus op wijzen, dat het geslacht daarop groeide. Misschien is de afleiding van kon e: _doding, beter, daar dit slaat op de giftige eigenschappen. De _a zou voor de welluidendheid geplaatst zijn. nap ellus = het verkleinwoord van napus : raap, dit slaat op de raapvormige wortelstok.

Toxicologie Aconitum

De blauwe monnikskap bevat verschillende hoeveelheden van hoogtoxische alkaloïden als aconitine, mesaconitine en hypaconitine.1 Alle plantendelen, inclusief de honing, zijn toxisch. Vlak vóór de bloei bevatten blad en stengels de hoogste concentratie Aconitum-alkaloïden, terwijl de wortelen juist gedurende de winter de hoogste concentratie bezitten. Het koken van de plant leidt door hydrolyse van de Aconitum-alkaloïden tot minder toxische derivaten.4

De orale letale dosis voor de blauwe monnikskap wordt geschat op 1-4 g vers plantenmateriaal, waarbij 1 g wortel 2-20 mg aconitine bevat.5,6 De orale letale dosis voor zuiver aconitine bedraagt 1-2 mg en ernstige intoxicaties zijn beschreven na ingestie van slechts 0,2 mg aconitine.4

Een Aconitum-intoxicatie geeft voornamelijk cardiale, neurologische en gastro-intestinale symptomen. De cardiotoxiciteit van de Aconitum-alkaloïden is het meest bedreigend. De eerste symptomen ontstaan over het algemeen binnen 10-60 min na inname; de meeste symptomen doen zich voor in de eerste uren na inname. 

Het klinische beeld van een intoxicatie met blauwe monnikskap varieert van lokale irritatie van de huid tot potentieel letale ritmestoornissen. De klachten beginnen vaak met een doof gevoel en tintelingen rond de mond, gevolgd door speekselvloed, misselijkheid, braken en diarree. Deze paresthesieën kunnen zich uitbreiden over het hele lichaam. Daarnaast komen spiertrekkingen voor. Hierbij kan algehele spierzwakte optreden, wat weer kan leiden tot verlamming van de skelet- en de ademhalingsspieren.

LITERATUUR

Geschiedenis van de monnikskap

(411) Het kruid άχόνιΤον (akoniton) wordt door de oude schrijvers vaak vermeld. Aconitum zou zo genoemd zijn naar Acone in Bithynië, Klein Azië, waar deze plant veel zou voorkomen. Theophrastus verhaalt dat de akoniet zijn naam heeft van de stad Akonae in het gebied Bithynië waar het in massa groeit. (164) De naam Aconiton is gekomen van de rotsen, klippen en steenachtige plaatsen daar deze kruiden plegen te groeien die in het Grieks Aconae heten zoals Ovidius in het 7de boek van zijne veranderingen of Metamorfoses te kennen geeft. Het groeit in de voor vermelde landen alleszins en niet alleen in Aconae daar dit kruid de naam Aconitum naar voert en dat Acone is een plaats of wijk van het landschap Periandyni (sommige veranderen dat woord in Maryandyni) Dan het groeit het allerliefst op steenachtige en rotsige gewesten’. Ovidius metamorphosen, VII 418-419: “Quae quia nascuntur dura vivacia caute. Agrestis aconita vocant”. Plinius XXVII 3: “nascitur in nudis cautibus, quas aconas nominant, et ideo aconitum aliqui dixere, nullo iuxta ne pulvere quidem nutriente, hanc aliqui rationem nominis atulere, alii quoniam vis eadem esset in morte, quae cotibus in ferri acie deterenda, statimque velocitas sentiretur”. Plinius brengt de naam in verband met aconae: naakte rots, naar de standplaats van de plant, of omdat ze op rotsen groeit en alleen door stof, konis, bedekt wordt of zich daarmee voedt.

Een andere mogelijkheid is dat de naam komt van het Griekse akon: een pijl, omdat de primitieven hier hun giftige pijlen van maakten. Lucanus IV.322: “Pallida Dictaeis nascentia saxis Infundas aconita”.

Isidorus XVII 9.25: “Acone partus est Bithyniae, qui proventu malorum graminum usque adeo celebris est, ut noxias herbas aconita illinc nominemus”. De berg Akonitos in Pontus (Klein Azië) was de holte in de Griekse mythologie waar Herakles de driekoppige hellehond Cerberus uit de Hades haalde uit wiens gif de plant groeide.

Dat kan zeer goed op Eranthis slaan die kleine akoniet genoemd wordt en daar groeit. (Dodonaeus) Van Eranthis zegt van Ravelingen; ‘Dit kruid is ook zeer schadelijk net zoals alle soorten van wolfswortel. Dan sommige kwade mensen kunnen dit zo bereiden dat als ze dat ingegeven hebben weten wanneer dat werkt en de mens ombrengen zal op zo’n manier dat het soms zolang in het lijf blijft eer het zich kwaad openbaart zodat alle krachten van het lichaam en vooral van het hart overwonnen zijn eer men gewaar wordt dat men vergif ingenomen heeft en dan plag alle tegenbaat tevergeefs gebruikt te worden. Dan het beste dat men daartoe doen kan is als men weet dat iemand deze dingen ingenomen heeft hem gestaald wijn te drinken geeft nadat hij goed gebraakt zal hebben door olie of enige zeer vette dingen. Andere prijzen de Lapis Bezoar boven alles en andere Castorium, andere gewone teriakel. Maar als men te lang vertoeft baat dit al te dikwijls niet zodat de mens in het korte tijd sterven moet of al kwellend vergaat zonder enige lafenis of verbetering te voelen. Wat van meest alle geslachten van wolfswortel waar is.’

De akoniton was zo’n sterke giftplant dat het de dood na twee, drie of zes maanden, maar ook pas na twee jaar kon veroorzaken. Theophrastus vermeldt: “men kan akoniet zo bereiden dat ze de dood in vastgestelde tijd brengt, in 2, 3, 6 maanden, in 1, ja zelfs 2 jaar”. Dioscorides geeft aan dat de wortel van de akoniet op de staart van een schorpioen lijkt en dat het dier ermee verlamd werd als men hem met die wortel naderde. Naar Plinius is de akoniet het snelst werkende vergif.

Door de ouden als Theophrastus, Dioscorides en Plini­us werd het kruid akoniet veel vermeld. Aconitum napellus komt in Griekenland echter niet voor. Daarentegen is het wel mogelijk dat de akoniton heteron, waarvan Dioscori­des uitdrukkelijk vermeldt dat het in Italië en wel in de Vestinische bergen (Abruzzen) voorkomt, deze plant is. Het beeld van de akonitum heteron in de Codex Constantinopolitanus schijnt niet op een akoniet soort te lijken, maar lijkt op een kruisbloemige (Alliaria officinalis?)

Het is een attractieve plant die dodelijke gif bevat. Deze planten, vooral de rhyzomen, zijn zeer giftig. Een paard wordt door 3mg. van deze stof gedood. Ongeveer 2 gram van de gedroogde wortel en al 3mg. aconitin is bij orale vergiftiging dodelijk. Plinius noemde het plantaardig arsenicum. 

Veel namen zijn gegeven wegens zijn giftigheid. In de oudheid vergiftigde men roofdieren ermee of stiefkinderen volgens Ovidius’ Metamorfosen 1, 147 “Lurida terribiles miscent aconita novercae” ofwel, “Schandelijke stiefmoeders mengen de bleke, dodelijke wolfswortel”.  Op het bezit van dit gif zou de doodstraf staan.

De plant is niet inlands maar moet al in oude tijden geïntroduceerd zijn. Hij verschijnt in Engeland al in plantenboeken die dateren voor de Noorse veroveringen en wordt in middeleeuwse medicijnrecepten gevonden. De Angelsaksers begrepen zijn natuur en noemden de plant thung, een woord dat gegeven werd aan elke en zeer dodelijke plant.

A. Munting: ‘Het is ook aanmerken waardig wat Menander verhaalt, te weten, dat op het eiland Ceo hiervoor een wet in gebruik was waarnaar alle oude lieden die hun kost niet langer konden verdienen door deze plant het leven eindigen moesten zodat de anderen meer voedsel van de weinige spijzen genieten mochten’.

Medea.

Uit traditie is dit de plant die Medea, de koningin van tovenaars, gebruikt zou hebben om de fatale drank voor Theseus te bereiden. Theseus kwam bij haar en (zijn vader) koning Aegeus. Toen hij de koning zag, klopte het hart in zijn keel en hij verlangde ernaar hem om zijn hals te vallen als welkom. Maar hij beheerste zich en zei: “Ik heb uw koninkrijk van vele monsters bevrijd, daarom ben ik gekomen en vraag om een beloning”.

De oude Aegeus keek naar hem en hield van hem. Hij zei: “het is weinig wat ik je kan geven, edele helper, en niets dat jou waardig is, want je bent zeker geen sterfelijk mens of in ieder geval niet van sterfelijke ouders”. “Alles wat ik vraag”, zei Theseus, “is om te eten en te drinken aan uw tafel”.

“Dat kan ik je geven”, zei Aegeus, en hij vroeg om een zetel en zette hem het beste voedsel voor. Ook Medea kwam eraan, gekleed in al haar juwelen en haar oosterse kledij. Ze leek mooier dan de dag. In haar rechterhand hield ze een gouden beker en in haar linker een gouden fles. Ze kwam bij Theseus en sprak met een zachte en zwoele stem: “Heil held, de veroveraar, de onoverwonnen, de vernietiger van alle kwade dingen. Drink held, van mijn mooie beker die rust geeft na elke strijd, die de wonden heelt en nieuw leven in de aderen brengt. Drink mijn beker want het sprankelt van oosterse wijnen en Nepenthe, de drank van onsterfelijke”.

Terwijl ze sprak goot ze de fles leeg in de beker en de geur van de wijn verspreidde zich door de hal als een geur van tijm en rozen. Theseus keek naar haar op en in haar diepe donkere ogen. Terwijl hij keek sidderde en beefde hij, want haar ogen waren droog, als de ogen van een slang. Hij stond op en zei, “de wijn is rijk en geurend en de wijndrager is hemels als een onsterfelijke, laat haar eerst van de wijn drinken zodat die zoeter wordt door haar lippen”. Maar Medea werd bleek en stotterde, “vergeef me, maar ik ben ziek en drink geen wijn”.

En Theseus keek opnieuw in haar ogen en riep, “je zal met me drinken of sterven”. En hij tilde zijn koperen kop op terwijl alle gasten opkeken en zich verbaasden. Medea gilde en gooide de kop op de grond. Toen de wijn al bubbelend over het plaveisel vloeide, verkruimelden de stenen en losten ze op onder het venijn van het gif. Medea riep haar drakenwagen en sprong erin. Ze vloog weg over het land en de zee en niemand zag haar meer. Toen ging Theseus naar Aegeus. Hij gaf hem zijn zwaard en sandalen en sprak de woorden die zijn moeder hem gezegd had. Aegeus stapte achteruit en werd bleek, dan viel hij de jongeman om zijn nek en huilde. Voordat de nacht viel was er feest in de stad, want de koning had een edele zoon gekregen. In de Romeinse mythologie was het Medea die Theseus probeerde te doden door akoniet in zijn wijn te doen, dat zou het speeksel zijn van Cerberus, de driehoofdige hellehond die de onderwereld bewaakte. Hercules trok hem uit de onderwereld waarbij de hond zijn gezicht van het daglicht wegdraaide, baste en spuwde speeksel langs het pad. Het speeksel verhardde in de grond en gaf zijn gif aan de plant die daar groeide. Omdat het groeide en gevormd was op harde stenen noemden men het ‘aconite’ (van Grieks akone, wat wetsteen betekent). Voor die tijd zou de plant onschadelijk geweest zijn maar eerst door de helse invloed heeft het zijn boze natuur gekregen.

Hekate.

Deze plant werd bij de Grieken ook hekateis genoemd naar Hekate (heks) de maangodin van de heksen. Hekate zou de eerste geweest zijn die deze plant gebruikte. Hekate was de koningin van de onderwereld in wiens tuin het gewas groeide dat gezaaid was door hellehond Cerberus uit wiens speeksel het zijn giftigheid kreeg. Daarom groeit het ook bij Heraklea in Pontus waar men de ingang zocht van de onderwereld. Hercules bracht deze bruut naar de aarde. Het was zijn twaalfde en meest gevaarlijkste werk want hij was niet gewapend. Alleen geestelijke kracht bracht hem zover. De hond kreeg blaren op zijn oog bij het zien van het heldere daglicht, het schuim viel in vlokken van zijn enorme tanden. Van hieruit ontsprong de akoniet, een plant van doem, gecreëerd met vele duistere invloeden (Ovidius. VII, 562)

Hoe de akoniet giftig werd.

God heeft de bloemen tot vrede aan de mensen geschapen. Zolang de mensen van bloemen houden zijn de bloemen met onzichtbare banden met de hemel verbonden. Dat weet ook de duivel die zo’n band probeerde te vinden. Hij ging boven de aarde en keek de bloemen met een boze blik aan om ze te vergiftigen. Maar God zag hem gaan en stuurde snel wind naar de aarde. Daar neigden de bloemen met hun kopjes naar de bodem en de giftige blik van satan trof hen niet. Enkele bloemen bleven echter overmoedig staan en die werden door de blik van de duivel vergiftigd. Dat werden gifplanten. Hiertoe behoort ook de akoniet.

Pijlgif

(Dodonaeus) Dit kruid zou ook wel Toxicum mogen heten want Toxicum is eigenlijk een hinderlijk ding of sap daar de schichten, pijlen en flitsen mee bestreken zijn en al diegene die daarmee geschoten of gekwetst worden van stonden af aan plegen te sterven als met een bijster hinderlijk vergif besmet te zijn wat zo genoemd wordt van de pijlen die men Toxeumata en Toxa in het Barbaars plag te noemen. Want dit vergif wordt gewoonlijk van Napellus of deze onze gewone blauwe wolfswortel genomen, hoewel dat men het ook wel elders van nemen kan. Dioscorides verhaalt alle kwaad en hindernis van het Toxicum met de genezing en tegenbaat er van schrijft er bijna al hetzelfde van dat Avicenna van Napellus vermaant. Nochtans spreekt Avicenna van het Toxicum en van Napellus op verschillende plaatsen doch, (zoals hij zelf bekent) niet weet wat Toxicum eigenlijk is, op die manier dat het ons niet verwonderd dat hij eens van Napellus gesproken heeft daarna wederom van het Toxicum gehandeld heeft.

Naar de ouden ontstond de akoniet, die ook panter dodend (pardalianches) genoemd werd, uit het sap van de hellehond Cerberus.

Odysseus vergiftigde zijn pijlen met plantensappen die hij uit varens haalde en Achilles viel duidelijk door een gifpijl. De gifplant van de Scythen en Dalmatiërs werd in de oudheid Helenium genoemd.

Nikander van Kolophon vermeldt een toxicum (van toxon, boog, pijl) genaamd pijlgif die Perzische nomaden en akkerbouw drijvende volkeren aan de Eufraat gebruikten. Ook werd het gif veel gebruikt door de oude Kelten en Galliërs. De plant waaruit dit bereid werd heette Xenium. Het zou ogenblikkelijk doden. Men beijverde zich om het vlees om de pijl heen uit te snijden waarmee het vlees voor snelle bederven behoed werd. Het gif werkte niet in de maag. Op het gebruik van pijlgiften bij de Germanen duidden vele mythen, maar het gif schijnt niet in de oorlog gebruikt te zijn geweest.

In 388 na Chr. zouden Franken op soldaten van Quintinus met vergiftigde pijlen geschoten hebben; de Gallische wet verbood het gebruik van giftige pijlen op stamgenoten, niet tegen vreemden. Later werden gifpijlen uitsluitend in de jacht gebruikt. Dit gebruik duurde in Marseille tot in de 14de eeuw en in verborgen alpendalen tot de 16de eeuw. De Alpenbewoners gebruikten de knollen van Ranunculus thora waarvan in Lobel’ s tijd, rond 1616, nog een levendige handel was. Volgens Gessner werkte dit gif in een half uur en was in de maag onschadelijk. .

Het gebruik van vergiftigde pijlen zien we in Europa bij de Moren, waarvan vaststaat dat ze pijlgift gebruikten. De Moren gebruikten een bij Grenada groeiende plant voor hun pijlen. Deze plant zou tot dezelfde familie behoren en werd reialgar genoemd. Ook het sap van wit nieskruid bevat een zenuwvergif en is zodanig als pijlgift gebruikt. Waarschijnlijk hebben de Moren dit sap gebruikt tijdens hun overheersing van Spanje. Het sap van wit nieskruid noemden zij baraira en yerval abalestieron.

In Midden Azië zou men meest Aconitum ferox gebruikt hebben en in Achter Indië Pothos decursiva.

In India noemen ze de aconiet ativisha: het beste gif. Het was de krachtigste van alle vergiften. Waarschijnlijk is Aconitum ferox het oudste gebruikte pijlgift, in ieder geval is ze het oudste rattenvergif. Dit pijlgift uit Boven Assam werd bikh of bish genoemd. Deze naam is etymologisch met het Latijnse virus gelijk. Dit gif werd vooral gebruikt bij olifantenjacht. Ook de Aka, een stam in Assam, gebruikte aconietgif als pijlgif. Zelfs bij Chinese stammen werd het gebruik waar het gif ook medisch gebruikt werd. Net zoals met de blauwe akoniet in Europa kenden ook de Chinezen moorden die met hulp van deze planten uitgevoerd werden. Zo zou de vrouw van de Chinese generaal Huo Guang geprobeerd hebben haar dochter in de favorietenrol te brengen door de keizerin met akonietextract te vergiftigen, doe traditie is nog niet over. Tussen 1980 en 1984 tekende men alleen al in de Chinese provincie Sichuan 72 doodsoorzaken aan die op akoniet terug te voeren zijn. Daarvan waren 35 moorden, in 16 gevallen gebruikten ze zelf akoniet en in 21 gevallen een ongelukkige verwisseling. Net zo in Hongkong waar er tussen 1989 en 1993 35 vergiftigingsgevallen vermeldde die op dosering fouten bij de bereiding van traditionele Chinese medicijnen teruggevoerd konden worden. In Sikkim bezaten ze een pijlgif dat ze nyin: gif, noemden en dat bereid was uit A. ferox. Bij de Brahmaputra werd het gebruikt op tijgerjacht. De soldaten van de Oost-Indische compagnie kregen met deze pijlen te maken, zij noemden ze abor bis.

Vroeger gebruik. Ter informatie. 

Men gebruikte het vroeger zo. (Dodonaeus) ‘Deze algemene blauwe wolfswortel of Napellus is van aard en kracht de mensen en veel viervoetige dieren schadelijk, ja dodelijk.

Dit is met een opmerkelijke, doch zeer beklagenswaardig en jammerlijk teken te Antwerpen niet veel jaren geleden gebleken zodat de herinnering daaraan noch vers is want sommige vrouwen die dit kruid niet kenden en de wortels er van in salade voor een goed kruid gedaan hebben zijn daardoor en al diegene die er van gegeten hadden kort daarna in onlijdelijke en onuitsprekelijke smarten, trekkingen, spanningen en hertaanvallen gevallen en allen zijn er niet lang daarna van gestorven. Dan het gebruik van dit kruid plag onder ander kwaad gewoonlijk het volgende ongeval in te brengen, kort nadat men het ingenomen heeft zwellen de lippen en de tong wordt zeer dik, de ogen puilen, ja vallen bijna voorwaarts uit, de benen worden stijf, stram en koud en daarna volgen ook draaiingen van het hoofd en bezwijming en onmacht van het hart, zoals Avicenna in zijn 4de boek betuigt. Zo groot is ook de kracht van dit vergif dat de punten of spitsen van de pijlen, schichten en flitsen die ermee bestreken zijn al diegene die daardoor gekwetst worden tot de dood brengen.

Tegen dit zo vergiftig en dodelijk gewas verhaalt ons dezelfde Avicenna ettelijke tegenbaten of remedies die diegene die het ingenomen hebben genezen kunnen als ze het vergif zelf eerst door het braken of overgeven kwijt geworden zijn en onder deze dingen vermaant hij ook van een muis (immers zoals zijn boeken inhouden zo ze overal uitgegeven zijn) die men met Napellus opgevoed vindt en die door haar ganse stof en eigenschap tegen de hindernis en het kwaad van Napellus schijnt te strijden op die manier dat diegene die het innemen gans van alle letsel en nood bevrijd en verlost worden. Dan Antonius Guanerius, een zeer geleerde dokter in zijn tijden te Pavia in zijn boekje of traktaat van het vergif meent dat dit geen muis is, maar eerder vliegen zijn (in het Latijn Muscae, in plaats van Mus) waarvan Avicenna heeft willen spreken die zodanige kracht tegen de Napellus zou hebben. Want hij verhaalt dat een wijs en geleerd man en een zeer naarstig onderzoeker van de waarheid met grote moeite die muizen gezocht heeft, nochtans nimmermeer enige dusdanige muis heeft kunnen vinden en zelfs die ook nimmermeer aan de wortels van Napellus geknaagd of gegeten, maar altijd heel en gans gevonden heeft, maar dat hij een grote menigte van vliegen daar omtrent gezien heeft die de bladeren van dit kruid opgegeten of tenminste bezet hebben en daarom heeft hij (zegt dezelfde Guanerius) deze vliegen in plaats van die muizen genomen en daarvan een antidotum of geneesmengsels bereid die hij tegen allerhande vergift bevonden heeft, maar boven alles tegen het vergif van de Napellus zelf. Deze antidotum wordt in het Latijn Antidotus es muscis Napelli genoemd. En voorwaar het is geloofwaardiger dat er vliegen te vinden zijn die hun leven met het lekken van Napellus onderhouden dan dat er muizen zouden zijn die van de wortel van het kruid hun voedsel hebben. Want het Aconitum of gele wolfswortel, wiens medesoort deze Napellus is, plag muizen om te brengen en daarom heeft het de namen van Myoctonon, Myophonon of Muricida, dat is muizendoder of muizenmoordenaar, gekregen.

Het ganse kruid is schadelijk en dodelijk en vooral de wortel (als Castor Durante betuigt) en als die door de slappe mensen maar een tijd lang in de hand goed vast gehouden worden die ter dood brengen kan. Nochtans kan men aan die goed wennen op die manier dat ze ons tenslotte niet schaden zal zoals blijkt uit Avicenna die betuigt dat hij een oude vrouw gezien heeft die de Napellus zo vrij en zonder zorg innam al of ze een raap gegeten had omdat ze zichzelf eraan gewend had. Van buiten plegen sommige nochtans deze wortel of het sap er van te gebruiken om de sproeten of plekken van de huid daarmee weg te nemen.’

Ondanks alle oude waarschuwingen ziet men het kruid nog steeds in tuinen als een herinnering aan oude pijlgiften, moordenaars en fatale vergissingen. Plantverzamelaars nemen deze plant pas op als ze handschoenen aan hebben. Het gif kan door een wondje of de mond opgenomen worden en is vrij snel actief. Net als de meeste ranonkelachtige is het groen schadelijk voor vee, maar in gedroogde vorm geheel onschadelijk. Er lijken zelfs vergiftigingen te zijn geweest van mensen die de geur te veel geroken hebben. Anderen hebben de plant aangeraakt en daarna een ooglid waarvan ze een pijnlijke ontsteking hebben gekregen. Zelfs het stuifmeel dat in de ogen wordt geblazen geeft irritatie. De wortel is het meest gevaarlijke. Een fataal ongeval deed zich voor in Engeland in 1853 toen de wortel aangezien werd voor een radijs. Vergissingen met deze plant zijn meestal fataal. Er was een zaak waarin een man van de plant had gegeten en gek werd. De dokter verklaarde dat de ziekte niet door de plant kon komen en stond er op om wat van de bladeren te eten om zijn gelijk te krijgen, hij stierf.

Het wordt gebruikt bij jicht, neuralgieën, reuma, tandpijn. In de homeopathie wordt het blad gebruikt tegen tandpijn en reuma. Maar het gebruik is twijfelachtig en kan gemakkelijk door andere planten vervangen worden