Tragopogon / Morgenster

Morgenster of Boksbaard, Tragopogon pratensis L., is een meerjarige plant uit de Composietenfamilie of Asteraceae. Voordat ze gaat bloeien overwintert ze meestal een aantal jaren als rozetplant. Ze vormt daarbij een diepe penwortel. De penwortel is op zijn schorseneers eetbaar.

Een opvallend kenmerk van de soort, waar ze haar naam aan te danken heeft is het gegeven dat het bloemhoofdje zich tegen de middag sluit en de dag daarna weer vroeg open gaat. 

De Nederlandse naam Boksbaard dankt de Morgenster aan het gegeven dat het omwindsel na de bloei weer dichtvouwt. De lange spitse punten van de omwindselblaadjes sluiten dan niet meer mooi aaneen, maar vertonen een gerafeld geheel. De gelijkenis met de baard van een bok heeft tot de Nederlandse en ook Duitse naam, Bocksbart, geleid.

Medicinal Uses

Astringent;  Depurative;  Diuretic;  Expectorant;  Stomachic.

Goat's beard is considered to be a useful remedy for the liver and gallbladder. It appears to have a detoxifying effect and may stimulate the appetite and digestion. Its high inulin content makes this herb a useful food for diabetics since inulin is a nutrient made of fructose rather than glucose units and therefore does not raise blood sugar levels. The root is astringent, depurative, diuretic, expectorant, nutritive and stomachic. A syrup made from the root gives great relief in cases of obstinate coughs and bronchitis. A decoction of the root is given in the treatment of heartburn, loss of appetite and disorders of the breast or liver. The root is harvested in the autumn and dried for later use. The fresh juice of young plants is said to be a good dissolver of bile, relieving the stomach without side effects.

Edible Uses                                         

Edible Parts: Leaves;  Root;  Stem.

Root - raw or cooked. The roots have a sweet flavour due to their inulin content. The young roots can be eaten raw whilst older roots are best cooked like parsnips or salsify. They are often blanched before use. Young leaves and shoots - raw or cooked. They can be added to mixed salads or used in soups etc. The leaves are best used as they come into growth in the spring. The flowering stem, including the buds, is cooked and served like asparagus.

Cosmetic.

An infusion of the petals is used to clear the skin and lighten freckles. A distilled water made from the plant is used in cleansing lotions for dry skin.


Wetenschappelijk onderzoek

Phenolic compounds from Allium schoenoprasum, Tragopogon pratensis and Rumex acetosa and their antiproliferative effects.

Experimental studies have shown that phenolic compounds have antiproliferative and tumour arresting effects. The aim of this original study was to investigate the content of phenolic compounds (PhC) in flowers of Allium schoenoprasum (chive), Tragopogon pratensis (meadow salsify) and Rumex acetosa (common sorrel) and their effect on proliferation of HaCaT cells. Antiproliferative effects were evaluated in vitro using the following concentrations of phenolic compounds in cultivation medium: 100, 75, 50 and 25 µg/mL. Phenolic composition was also determined by HPLC. The results indicate that even low concentrations of these flowers' phenolic compounds inhibited cell proliferation significantly and the possible use of the studied herb's flowers as sources of active phenolic compounds for human nutrition.

Kucekova Z, Mlcek J, Humpolicek P, et al.  Phenolic compounds from Allium schoenoprasum, Tragopogon pratensis and Rumex acetosa and their antiproliferative effects. [Journal Article, Research Support, Non-U.S. Gov't]vMolecules 2011; 16(11):9207-17.

Tragopogon porrifolius (Asteraceae) paarse morgenster, commonly referred to as white salsify, is an edible herb used in Lebanese folk medicine to treat cancer and liver dysfunction. In this study, we investigated the antioxidant activity of Tragopogon porrifolius methanolic extract, both in vitro and in vivo, in addition to its hepatoprotective and anticancer activities. Total phenolic and flavonoid contents were measured and found to be 37.0 ± 1.40 mg GAE/g and 16.6 ± 0.42 mg QE/g dry weight, respectively. In vitro antioxidant assays revealed an FRAP value of 659 ± 13.8 µmol Fe2+/g of extract and DPPH IC50 value 15.2 µg/mL. In rats subjected to CCl4-induced hepatotoxicity, significant increase in CAT, SOD, and GST levels was detected. The highest dose of the extract (250 mg/kg) recorded a fold increase of 1.68 for SOD, 2.49 for GST, and 3.2 for CAT. The extract also showed substantial decrease in AST (57%), ALT (56%), and LDH (65%) levels. Additionally, the extract caused a dose-dependent decrease in cell viability and proliferation. In conclusion, the methanolic extract of T. porrifolius displayed a relatively high antioxidant activity both in vitro and in vivo as well as hepatoprotective potential against liver toxicity in rats and anticancer effect on MDA-MB-231 and Caco-2 cells.

Tragopógon | Tragopógon praténsis: Gele morgenster. 

H. Kleijn (1970), Planten en hun naam: Een botanisch lexicon voor de Lage Landen, Amsterdam

De naam Tragopogon is afgeleid van de Griekse woorden tragos: bok, en pogon: baard, omdat het zaadpluis er baardachtig - als van een bok - uitziet. De soortnaam pratensis is afkomstig van het Latijnse pratum: weide, vanwege het groeien op grazige plaatsen. De naam Gele morgenster, kreeg deze soort omdat de bloemkleur geel is, en omdat de stervormige bloem zich reeds in de vroege morgen opent. De bloem sluit zich reeds in het middaguur, welk weer het op dat ogenblik ook mag zijn. De naam Morgenster vinden we reeds bij Dodonaeus als Morgensterre vermeld. In Engeland is een der volksnamen Jack-go-to-bed-at-noon, dus ‘jantje die reeds om 12 uur naar bed gaat’.

De oude benaming Bocxbaert is nog niet in het vergeetboek geraakt, want men komt hem hier en daar - als Boksbaard - nog wel tegen. Ook deze naam heeft oude papieren, want in de middeleeuwen komen we reeds Bockesbart tegen. In de vijftiende eeuw komt men in een woordenlijst de naam Zigenbart: geitebaard tegen. De oude Latijnse benaming was Barba hirci, en dit is zonder meer een vertaling van het Griekse tragopogon. Een andere oude Latijnse benaming was die van Barba senilis, hier vergeleek men het grijsachtige vruchtpluis met de baard van een grijsaard.

Omdat de echtgenoot van de Heilige Maria met een baard afgebeeld wordt, is waarschijnlijk de naam Josephbloemen ontstaan. Deze naam treffen we zonder commentaar aan bij Dodonaeus. De jeugd waardeerde de zoetsmakende en melksap bevattende stengel en wortelstok zeer, zodat namen ontstonden als Suiker-jenne en Sukerjentjes. De in onbruik geraakte naam Haverwortel heeft zij waarschijnlijk gekregen omdat de melksap bevattende wortelstok naar Haverdegor smaakte. Een andere opvatting luidt dat de naam een ‘vertaling’ van de oude Duitse volksnaam Habermalcb, ook Habermilch, is, omdat de plant wel tussen de haver voorkomt, en omdat de wortelstok melksap bevat. Een andere uitleg is dat de bladeren op die van de haver gelijken en dat het ondergrondse deel veel weg heeft van een wortel of peen. De naam Salsefi op Walcheren doet wellicht vreemd aan, en met recht. Het is een verbastering van het Franse Salsifis, dat schorseneer beduidt. De Franse volksnaam voor de Boksbaard is Salsifis des prés: weideschorseneer. Dit Salsifis is via België in het nabije Walcheren binnengedrongen. Behalve Salsefi heeft de plant op Walcheren ook nog de naam Wilde schorseneer. Hierbij valt op te merken dat beide soorten, de Schorseneer en de Morgenster aan elkaar verwant zijn (familie der Composieten). Vroeger werd de Gele morgenster wel als groente gegeten. Een verwante soort van dit geslacht de Blauwe morgenster (T. porrifólius) werd zelfs voor consumptiedoeleinden gekweekt, maar is in de loop der tijden geheel door de Schorseneer (Scorzonéra hispánica) verdrongen. De Blauwe morgenster is thans een zeldzame, verwilderde plant geworden.

De wortelstok van de Gele morgenster werd bij kwalen van de nier, blaas of lever aangewend en stond in de apotheek als Radix Tragopogi of Radix Barbae Hirci bekend.