Dictamnus fraxinella / albus / Vuurwerkplant

De naam vuurwerkplant verwijst naar de  etherische olie, die door alle delen van de plant wordt uitgescheiden, maar het meest door de bladeren. Bij windstil weer ’s zomers kan er een aromatische geconcentreerde oliedamp rondom de plant hangen, die tot ontbranding kan worden gebracht. Het aansteken van een lucifer is voldoende om een kortstondig 'vuurwerk' te veroorzaken. Veel etherische olie van de Rutaceae familie, zoals de citrussoorten zijn ontbrandbaar, bijvoorbeeld sinaasappel. De tweede naam: albus is van de witte wortels en de witachtige bloemkleur. Hij komt voor in wit en in donker paarsrood. Thee van de witte plant is citroenachtig, de thee van de roze of paarse variant is amandelachtig met vanille smaak. 

De bloemen zijn hermafrodiet, hebben vijf kroonbladeren, die paarsrood gestreept zijn en daarbinnen staan de meeldraden (10) en ze worden bestoven door bijen. Groeit niet in de schaduw. Dictamnus albus en heeft het liefst goed gedraineerde alkaline zand- of leemgronden. Hij kan tegen droogte en groeit in bossen en is gecultiveerd als sierplant. Vermeerdering door zaad of door deling. Deling kan in de lente of herfst, maar moet voorzichtig gebeuren want verstoring van de wortels wordt door de plant niet op prijs gesteld. Hij bloeit in mei en juni en scheidt dan enorm veel etherische olie af, die men daadwerkelijk kan ruiken als men in de buurt komt. Op hete dagen kan de plant tot zelfontbranding overgaan. Dit kan men verklaren door druppelvorming en de zogenaamde brandglaswerking hierop. In de schemering kan men op hete dagen dan kleine blauwe vlammetjes zien. Op grond van dit fenomeen wordt aangenomen dat dit de brandende struik van de Bijbel was.

Het is een geslacht met zes soorten winterharde, kruidachtige overblijvende planten, die voorkomen in Centraal en Zuid Europa, Noord Afrika tot Oost Siberië en Noord China. De meest voorkomende is de D. albus. Over het algemeen vormen de meeste planten zaden om het nageslacht veilig te stellen. De rijpe zaden vallen in de buurt van de plant of ze worden verspreid door de wind, vogels of andere dieren. De zaaddozen zijn vijfdelig en in elke doos zitten vrij grote zwarte zaden. Hij kan ongeveer één meter hoog worden. De stengels zijn met klieren bezet en de bladeren oneven geveerd. Ze lijken op de bladeren van de es, vandaar de oude naam essenkruid, Dictamnus fraxinella. Aan het uiteinde van elk blad zit een witvuurwerkplantte olieklier, die bij aanraking irritatie van de huid kan opleveren, vooral in combinatie met zonlicht. Een paar geslachten zijn uitgerust met een speciaal mechanisme, waarmee de zaden worden weggeschoten. De vuurwerkplant is zo’n plant.

In de Oudheid werd er een grote geneeskracht aan de plant toegeschreven. Aphrodite genas de wonden van de held Aeneas ermee. Men geloofde dat berggeiten, die werden beschoten met gifpijlen van de plant vraten, waardoor de pijlen uit hun lijf vielen en de wonden genazen. Hildegard von Bingen heeft de plant al in de 12e eeuw als geneeskrachtig kruid gebruikt en beschreven. Zij behandelde er hartklachten mee en galstenen. In combinatie met mistel en paeonie werd de plant gebruikt tegen epilepsie.

Rembert DodoensIn 1554 verscheen zijn Cruydeboeck met 715 afbeeldingen) een Vlaams arts en plantkundige schreef de vuurwerkplant of essenkruid een geneeskrachtige werking toe. Het zou helpen tegen brandende ogen en een reinigende werking hebben op de huid. In de volksgeneeskunde gebruikt als urinedrijvend middel, als wondhelend middel, om de menstruatie te bevorderen, als maagmiddel en bij reumatische klachten. 

In China al 1500 jaar gebruikt in de volksgeneeskunde als: abortief, anthelminticum, antibacterieel, antispasmodisch, aromatisch, digestief, diuretisch, emmenagoog, expectorant, febrifuge, galactogoog, stimulant, tonisch. Dat wil niet zeggen dat de plant ongevaarlijk is. Bij gevoelige personen kan bij aanraking van de plant de huid geïrriteerd raken. 

Groeit in Zuidwest Europa, Zuid en Centraal Azië. In Zwitserland en Zuid Duitsland is de plant nog in het wild te vinden in open bossen, op droge plaatsen langs akkers en graslanden

Werkzame bestanddelen van de hele plant:

Calciumoxalaat – flavonoïden – furochinoline – alkaloïden – coumarine – limonoïde – (E)-anethol – b-ocimeen – 3-hexenylacetaat – (Z)-anethol – a-pineen – a-terpineol – aurapteen – anethol – bergapteen – b-caryophylleen – b-pineen – b-sitosterol – campheen – carvacrol – cineol – choline – cyanidine – delphinindine – dictagymnine – dictamnine – dictamnolacton – dictamnolide – diosmine – estragol – feniculine – fraxinellon – g-fagarine – g-terpineen – isodictamnine – isomaculosidine – isquercitrine – limoneen – limonine – linalool – linoneen – methylchavicol – myrceen – nonanal – obaculacton – p-cymol – psoraleen – rutine – saponinen – skimmianine – terpinen-4-ol – terpinoleen – trigonelline – xanthotoxine.

De etherische olie bestaat vooral uit monoterpenen (cis- en trans-ocimeen) en sesquiterpenen (germacreen), zoals bij de meeste families van de Rutaceae. 

In de wortels domineert het bestanddeel dictamnine 0,05% (alkaloïde) en in de bladeren overwegend skimmianine, evenals bergapteen (5-methoxypsoraleen), furocoumarinen die tot huidirritatie kunnen leiden. De plant is een bron van psoraleen (8-methoxypsoraleen). In de wortel: etherische olie, furochinolinalkaloïden, zoals dictamine en y-fagarine, haplopine, robustine.

De volgende flavonoïden zijn geïsoleerd uit de bladeren: glycoside, luteolin 3,4-dimethylether-7O-beta-D-methylglucuronide en de twee reeds bekende methylethers: luteoline 7,3-dimethylether en luteoline 3-methylether. Coumarinen: aesculetine, umbelliferon.

Werkzaamheid:

Anthelmintisch -  abortief – antibacterieel – anticonvulsant - antipyretisch – cardiac - darmparasieten  -  digestief -  diurestisch -  expectorant  -  galactogoog - menstruatie, activerend – stimulerend, algemeen – tonisch  -   zenuwsterkend -  

Homeopatisch gebruikt tegen flatulentie (winderigheid), maagproblemen, menstruatiepijnen, onregelmEssekruidatige menstruatie, darmziekten/-problemen

Contra indicatie:

Alle plantendelen zijn zwak giftig. Niet gebruiken voor zwangere, zogenden of kinderen. Veroorzaakt phytophotodermatitis. Na contact met de plant zonlicht vermijden.

De olie kan huidirritant (coumarine) zijn tot ontwikkeling van blaren toe. Waarschijnlijk fototoxisch. Spoelen met water voor de blaarvorming toeslaat, kan helpen. Dermatitis is gerapporteerd door Baronovsky 1929 – Cummer en Dexter 1937 – Muenscher en Brown 1944 – Copra et al. 1949 – Szego et al.1955 – Shalupenko 1962 – Voborova en Chmelova 1965 en Engel en Horn 1972. Vooral de zaden en de bladeren.

Onderzoek

A methanol extract of root bark of Dictamnus albus decreased fertility in rats when administered orally on days 1-10 post-coitum. Hexane, chloroform, butanol, and aqueous fractions from the methanol extract were tested with the result that only the hexane fraction exhibited positive activity. Fractionation of the hexane extract resulted in isolation of fraxinellone as an active principle, which was found not to have an estrogenicity. The timed-dosing experiment revealed that the antifertility activity of fraxinellone appeared to be due to an inhibition of implantation.


Hildegard von Bingen. Medicinal Uses for Dittany / Burning Bush Hidlegard’s Views

 Dittany, or Dictamnus Albus, is a genus of the family Rutacaea, commonly known as the Rue or Citurs family of plants. The flowering plant has several variants and also goes by burning bush, dittany, gas plant, and fraxinella. Originally native to the warmer, wooded geography of southern Europe, north Africa, and Asia, dittany the plant is somewhat rare in Europe – to the point where the collection is strictly prohibited.

White Dittany / Burning Bush

Dittany is not widely known as a medicinal plant due to its limited habitat and rather hostile bloom. Volatile organic compounds produced by the plant have known to combust (hence the “burning bush”) and skin contact with the blooms can cause photodermatitis, a kind of allergic contact dermatitis that is activated via exposure to sunlight.

Accordingly, its use has been sporadic in Europe since the Middle Ages, though it does continue to be a plant of interest for botanical medicine as some recent studies have confirmed the presence of organic chemicals known for their pharmacological properties, namely antioxidant, anti-microbial, and anti-ulcerative.

Dittany’s Volatile Combustible Oils

During its ripening period in the summer months, essential oils emit from small glands in the fruit. These oils have a pleasant scent, reminiscent of vanilla and lemon. Despite the pleasant smell and harmless appearance, these oils are actually a flammable substance containing isoprene, a volatile organic compound also produced by oaks, poplars, and eucalyptus trees.

The name “burning bush” derives from the volatile oils produced by the plant, which easily ignite when hot weather causes the chemicals to become an aerosol. This unique aspect of volatility is why dittany is often thought to be the actual plant referenced in the Bible as the burning bush.

Hidlegard’s Views on Dittany for Kidney Stones

“The Dittany is warm and dry, and has the power of fire and the forces of stone.  It has the hardening force of stone, and possesses the heat of fire, because of the gas that emanates from it. Dittany is strong against diseases, over which it has the upper hand. Kidney and gallstones can naturally grows fat in humans. When stones begin to grow, pulverize dittany and eat the powder with wheat bread. This will prevent the stone from growing. For those suffering with kidney and gallstones, put dittany powder in vinegar, mixed with honey, and drink this often sober. This solution will break down the stone. For those with heart pain, consume dittany powder to ease the pain.” -Hildegard of Bingen

Medieval Medicinal Uses of Dittany

The medicinal properties of dittany are derived primarily from the roots, though some uses involving the leaves are also recommended. In the Middle Ages, dittany was used for: