Eugenia cariophilla / Kruidnagel

Uit het Amboinische Kruidboek van Rumphius 1741

De kruidnagelboom is een fraaie boom met dicht groen loof. Zijn bloemen groeien aan het uiteinde van de takjes in kleine trossen. De kruidnagel zelf is de bloem die van de boom verwijderd wordt vóór deze tot vruchtzetting overgaat. Kruidnagelen worden met de hand geplukt of met stokken voorzichtig uit de boom geslagen. Vervolgens worden zij gerookt of enige dagen in de zon te drogen gelegd. Een volwassen boom levert gemiddeld acht pond aan nagelen per jaar. Gedurende de Middeleeuwen bleef de kruidnagel in Europa een schaars product vanwege de hoge prijs. Na de vestiging van de Portugezen in Azië nam het gebruik ervan snel toe. Kruidnagelen werden gebruikt voor het kruiden en conserveren van voedsel en werden als probaat middel gezien tegen geheugenverlies, misselijkheid en astma.

Voor de VOC was de beheersing van de handel in kruidnagelen, één van de vier zogenaamde fijne specerijen, van het begin af aan een prioriteit. Aanvankelijk was het productiegebied beperkt tot de Molukken, in het oostelijk deel van Indonesië. Later werd de kruidnagelteelt echter ook op Ambon, ten zuiden daarvan, geïntroduceerd (kaart). De VOC streefde naar een wereldwijd handelsmonopolie op dit product. Dit deed zij door het sluiten van exclusieve leverantiecontracten met de lokale overheden, bijvoorbeeld met de sultan van Ternate in de Molukken. Toen de producenten zich niets van deze contracten bleken aan te trekken, ging de VOC steeds meer over tot het voeren van veroveringsoorlogen. Zodoende hoopte zij via een direct te vestigen bestuur haar doelstelling te realiseren. Omstreeks het midden van 17e eeuw werd deze expansiepolitiek met succes bekroond en werd de kruidnagelproductie beperkt tot het eiland Ambon en drie kleinere eilanden, ten oosten daarvan. Alle bomen buiten dit gebied werden omgehakt, meestal met behulp van de hongi, de inheemse roeivloot onder VOC-gezag. Daar waar de bomen nog wel waren toegestaan, was men verplicht alle kruidnagelen aan de VOC te leveren. Om het aanbod op de wereldmarkt te reguleren, met als doel de winst te maximaliseren, werd ten aanzien van dit gebied regelmatig bekeken òf daar nagelbomen uitgeroeid dan wel juist aangeplant moesten worden.

De jaarlijkse aanvoer in de 17e en 18e eeuw schommelde nogal, in weerwil van de pogingen de productie te reguleren: tussen de 0,3 en 2 miljoen pond. Aan de inheemse producenten werd maximaal 25 cent per pond betaald. In Europa en Azië werden de nagelen vervolgens voor tussen de 3 en 4 gulden per pond verkocht. In Azië werd de verkoopprijs bewust hoger gehouden dan in Europa, om te voorkomen dat derden de fijne specerij hier inkochten, om haar in Europa te verhandelen.