appel 'Bellefleur'

synoniemen: Bellefleur, Enkele Bellefleur, Brabantse Bellefleur, Bellefleur de Brabant, Petite Bellefleur, Kleine Bellefleur, Petit Bon Pommier, Bon Pommier (Waalse

provincies), Bellefleur Simple, Petite Bonne Ente (in Noord Frankrijk), Winter Bellefleur (Antwerpen). (bron: hoogstamfruitbomen in West-Vlaanderen)

oorsprong: Oud ras met onzekere herkomst, waarschijnlijk

uit Nederland of België. Feit is dat de variëteit een zeer grote verspreiding kende in het gehele land, veel meer dan in eender welk ander buurland. De Brabantse Bellefleur zou,

volgens Lindemans, reeds in een Brussels stuk uit 1662 vermeld staan.

eigenschappen: Vrij kloekgroeiende boomgaardboom, met

typische grote, brede, half opengespreide, schermvormige kruin. Kort ineengedrongen hout, horizontaal groeiend. Het is een rustieke boomgaardvariëteit, voor alle boomvormen

geschikt, maar vooral voor hoog- en halfstam. Aan te bevelen voor de liefhebbersteelt en landschapsherstel. Verlangt vruchtbare bodem, minder geschikt voor lichte

grond en zeer gevoelig voor overmaat van vocht. Zeer goede natuurlijke bewaring, tot ver in de winter en werd dan vooral gewaardeerd. Eertijds ingekuild in de grond bewaard

zoals de Keulemen, IJzerappel en Klumpke. Goed bekende, stevige appel die vroeger veel gebruikt werd voor de bereiding van appelazijn.

de Brabantsche Bellefleur, A. Beeftink, Nederlandsche Fruitsoorten, directie van de Nederlandsche Heidemaatschappij, 1942