Look

Berglook

Berglook (Allium carinatum) is een wilde plant in Zuid- en Midden-Europa en is in België zeer zeldzaam. In ons land kan berglook worden gevonden in het uiterste oosten. Daarnaast wordt berglook al eeuwen in de moestuin gebruikt (Waare oeffening der planten, 1682).

Berglook groeit op eerder schrale, vrij droge, zonbeschenen plaatsen. Ze bloeit van juli tot september met roze tot purperen bloemetjes. De kleine preitjes kunnen worden geoogst van januari tot mei. Ze hebben een bijzondere, fijne smaak.

Het is een doorlevende plant. De kleine knolletjes kunnen in de zomer of het najaar worden geplant. Berglook kan ook worden gezaaid in de zomer.

Daslook

Daslook (Allium ursinum) is een wilde, beschermde plant. Het groeit in vochtige, kalkrijke valleitjes en brongebieden.

Daslook is een van onze inheemse wilde looksoorten die verschijnt in het voorjaar en na de bloei en zaadzetting weer verdwijnt. Zowel de bolletjes als de bladeren kunnen gegeten worden en hebben een milde, doch stevige looksmaak en geur. Ideaal voor op een vochtig en beschaduwd plekje in de tuin. Het eenvoudigste is om in het voorjaar van een bestaande plant een deel af te scheuren en dit uit te planten. Zaaien is ook mogelijk in het voorjaar.

Grof bieslook

In tegenstelling tot de zomerui, die in de herfst wordt geoogst, blijft het Grof bieslook (Allium fistulosum) gedurende de winter in de grond zitten om pas in het voorjaar te worden geoogst.De langwerpige uien vormen bosjes die uit talrijke dunne uiebolletjes bestaan. De groene delen kunnen als bieslook worden gebruikt. Het Grof bieslook of Winterui heeft een mildere smaak dan de zomerui.

Zaaien kan van het voorjaar tot in de zomer.

Oerprei

Oerprei, Doorlevende prei, Knolprei of Parellook (Allium ampeloprasum) is een zeer oude variëteit die recent weer wat bekendheid heeft verworven en in meer en meer tuinen opduikt. Over de herkomst van deze Allium zijn de meningen verdeeld, sommigen beweren dat deze oerprei een 'voorloper' is van de bekende prei, volgens anderen is dit een doorlevende variëteit van de prei en nog volgens andere botanici zou dit een selectie zijn uit de 'Nocera' ui. In elk geval is dit een 'eigenaardig gewas' zoals Fr. Burvenich hem beschreef en illustreerde in zijn 'Handboek voor Groenteteelt' (1902) en in zijn zadencatalogus van 1894...

„Dit nog weinig gekende voortbrengsel, ook Parelajuin genoemd, verdient wel in aanmerking genomen te worden. De Parellook (oignon perle) is een zeer eigenaardig gewas. Als men in het voorjaar pareiplanten ter plaats laat staan, vormen zij in den grond kleine witte ronde, vaste bolletjes die men in Juni opneemt. De grootsten worden voor het inmaken gebruikt, de kleine worden, daar zij weldra weer aan het groeien gaan, dadelijk teruggeplant en zij woekeren op eene wonderbare wijze voort…’ (opzoeking: Guy Dirix)

Het is een groente die vermeerderd wordt door het planten van kleine bolletjes (in september), oogstbaar vanaf augustus. Oerprei kan ook gezaaid worden in het vroege voorjaar (half april). Oerprei is een doorlevende soort en in feite onmisbaar in elke permacultuurtuin.

Oerpreitjes worden geplant begin september.

Oosterse look

Oosterse Look, Ail d'Orient, Ail à cheval of Elephant garlic (Allium ampeloprasum) is een zeer oude variëteit van voor 1811 van onbekende herkomst. (Curtis Botanical Magazine, London, N°1385, 1811) Oosterse look wordt verder ook nog vermeld in ‘Le Bon Jardinier’, Parijs, 1843; Flament, Louis, ‘L’ognon, le poireau, l’ail, l’échalote, la ciboule, la ciboulette…', ca.1920) en in de catalogus van Louis Van Houtte (Gent, 1843)Deze winterharde soort is sterk verwant aan look en prei maar heeft een grotere bol dan de gewone knoflook en een milder aroma. Zowel de knollen als de bladeren zijn eetbaar. In de herfst zijn de bollen verdeeld in (een 6-tal) teentjes per bol. De kleintjes dienen voor verdere teelt, de grotere voor consumptie. Als men de planten ‘ongemoeid’ laat, krijgt men na 2-3 jaar ‘reuze’bollen van ca.7-8 cm diameter, vandaar ook de naam 'Elephant garlic'. (Guy Dirix)

Bulbe très gros d’une saveur plus douce que celle de l’ail commun. Par sa conformation, cette plante se rapproche beaucoup du poireau, et M.Vilmorin dit qu’il y a tout lieu de croire que les deux plantes sortent d’un même type sauvage, modifié différemment pour la culture selon que l’on a cherché à y développer le bulbe ou les parties foliacées

(Louis Flament, ‘L’ognon, le poireau, l’ail, l’échalote, la

ciboule, la ciboulette…’, Paris, ca.1920)

De bollen worden best in het najaar geplant (september, oktober) maar de planting kan ook in het vroege voorjaar (maart) geschieden. (foto: links een gewone look, rechts de olifantenlook)