douzijn
Deze versvorm werd begin eenentwintigste eeuw geïntroduceerd door Frits Criens en wordt nu op kleine schaal toegepast door andere dichters. Het douzijn is een twaalfregelig gedicht bestaande uit twee vijfregelige strofen en tot slot een ditichon. De eerste strofe wordt in de tweede strofe gespiegeld.
Zeer fraai om te maken. De eerste tien regels hebben slechts twee rijmklanken, daardoor klinkt deze vorm erg fraai. Het distichon aan het slot vraagt om een puntige afsluiter. Als u verslingerd raakt aan deze vorm, maar ook ideeën heeft die u niet met een distichon kunt kunt afsluiten is het 10/4 sonnet een optie.
De bossen in
Je kunt het nu maar nauwelijks geloven:
De “Vuursche” zonder bomen, slechts wat hei.
Het turfveen uit de bodem ging men roven
Voor geld en om de schaam’le prak te stoven.
Er kwam moeras, dat stemt de mens niet blij!
Veel later keerde eindelijk het tij:
De boeren sloten toen hun boerenhoven.
De eik, de berkjes wonnen veel hierbij.
De spar, de grove den, nu zij aan zij,
Die waren voortaan voedsel voor de oven.
De Vuursche is vandaag een prachtig bos
Met wilde bloemen, klaver , pluimstaartmos!
Afvalrace
Vandaag kwam ik mijn ex op fitness tegen
Het eerste weerzien sinds een jaar of tien
Zij was niet echt tot een gesprek genegen
Haar nieuwtjes waren hopeloos belegen
En zij was erg afwezig bovendien
Haar huid leek een gedroogde appelsien
En had een vale lijkenkleur gekregen
Van ronde vormen was niets meer te zien
Was zij intussen ernstig ziek misschien
Hoeveel, vroeg ik me af, zou zij nog wegen
Ze leek wel terminaal, de arme stakker
Maar zei, toen ik dat vroeg: Ik sonjabakker
(Frits Criens, uit De Tweede Ronde, zomer 2007)