Prof dr Cornelis Harm WIND 7 nov. 1867 - 7 aug. 1911

Rondom 1900 beleefden natuurkundigen een roerige tijd. Aan die onrust heeft mijn grootvader C.H.Wind bijgedragen. Na zijn afstuderen in Groningen in 1893 bracht hij ruim acht maanden door aan het fysisch laboratorium te Leiden als assistent van de professoren H.A.Lorenz en H.Kamerlingh Onnes. Teruggekeerd in Groningen verrichtte hij met prof. H.Haga onderzoek naar plaatselijke variaties van het aardmagnetisme. Met het oog hierop waren bij de bouw van het nieuwe fysisch laboratorium zo weinig mogelijk magnetische materialen gebruikt. Hij promoveerde op dit onderzoek op 17 februari 1894. Na korte studieverblijven in Berlijn en Amsterdam werd hij benoemd tot lector in de mathematische fysica en fysische chemie aan de Groninger universiteit. Zijn onderzoek naar het effect van magnetisme op de beweging van licht is onder de titel "Beschouwingen over het magneto-optisch verschijnsel van Kerr" op een zitting van de Koninklijke Academie van Wetenschappen gepresenteerd. Hij bleek een scherpzinnig theoreticus en alleszins betrouwbaar en onvermoeibaar experimentator te zijn. Kort na de ontdekking van de zogenaamde X-stralen door W.C.Röntgen nam Wind met Haga buigingsverschijnselen aan de X-stralen waar, daarmee het golfkarakter en de gelijkenis met lichtstralen aantonend. In 1899 gelukte het hun de golflengte van Röntgenstralen te meten. Ze werkten met anodespanningen van 5 tot 124 kilovolt; de golflengte varieerde dan van 2,5 tot 0,1 Å. De fotografische plaat bevond zich op grote afstand (enige meters) van de bestraalde spleet en werd in sommige proeven meer dan 100 uur achtereen belicht. De afstand tussen de buigingslijnen werden na ontwikkelen van de plaat onder een microscoop gemeten. De stabiele opstelling die daarvoor nodig was kon alleen in Groningen worden gerealiseerd, omdat men zo vooruitziend was geweest het nieuwe laboratorium op enige afstand van de stad en van grote (water)wegen buiten de bebouwde kom op te trekken! In laboratoria elders waar men het interferentiebeeld probeerde vast te leggen lukte het, door storingen wegens trillingen en onvoldoende stabiliteit, niet de proeven van Wind en Haga te herhalen. Ondanks het feit dat zij hun bevindingen met nieuwe publicaties in 1902 en 1903 verduidelijkten, werden Haga en Wind niet door iedereen geloofd. In 1912 publiceerden Von Laue, Friedrich en Knipping resultaten die met een andere techniek waren verkregen en die met de uitkomsten van Haga en Wind overeenstemden. Zij werden geloofd; Von Laue is in 1914 met de Nobel prijs onderscheiden. Intussen was Winds naam als theoreticus, experimentator en organisator gevestigd. Zo werd hij in 1901 lid van Het Bataafsche Genootschap voor Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, en van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem.1 Juni 1902 aanvaardde hij een benoeming als hoofddirecteur van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) te De Bilt. Na de nodige reorganisaties te hebben doorgevoerd en toekomstige ontwikkelingen in gang te hebben gezet werd hij twee jaar later, in 1904, benoemd tot hoogleraar in de mathematische fysica en de theoretische mechanica aan de universiteit van Utrecht. Uit zijn intreerede "Electronen en Materie" bleek zijn belangstelling voor de grote problemen van de natuurkunde en de mechanica. Zijn grote werkkracht en scherpzinnigheid op velerlei gebied werd alom geprezen. Ook in de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, waarvan hij in 1903 als lid was benoemd, werd zijn advies meermalen gevraagd.

Bestuurlijke zaken hadden zijn aandacht. Hij was actief bij het voorbereiden van het hoger onderwijs in de geografie, hetgeen in 1908 tot het benoemen van twee hoogleraren in de geografie heeft geleid. Ook zijn activiteiten voor het KNMI namen tijd in beslag. Helaas leidden al deze activiteiten ertoe dat hij niet zoveel als hij zou wensen tot rustig onderzoek kon komen. Bovendien werden al op jonge leeftijd zijn krachten ondermijnd door een slepende ziekte, pernicieuze anaemie, waaraan hij in 1911 is overleden. Ook de gevolgen van een andere ramp heeft veel van zijn krachten gevergd. In 1898 was het stoomschip de Bourgogne, op weg van New York naar Le Havre in een dichte mist aangevaren en gezonken. De enige Nederlander aan boord was de ingenieur J.H.Wind, een broer van C.H.Wind; hij is bij die ramp omgekomen. Dit was de vader van de latere schrijfster Nettie Nijhoff-Wind, en zo is het verslag van die ramp te lezen in "De Nijhoffs" door Marja Pruis. C.H.Wind heeft alles in het werk gesteld om de jonge weduwe en de twee dochters waarover hij voogd was, financieel te steunen. Jarenlang heeft hij overal in het land voordrachten gegeven om met de verdiensten het huishouden in Den Haag van wat extra's te voorzien. Enerzijds hebben zijn voordrachten velen van de nieuwste ontwikkelingen in natuur- en sterrenkunde op de hoogte gebracht. Anderzijds is dit ten koste gegaan van gezondheid en wetenschappelijke productiviteit.

Utrecht, 20 januari 2000,

Prof. dr P.H.Damsté

Zie ook:

http://nl.wikipedia.org/wiki/Cornelis_Wind

http://www.historici.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn3/wind

Data ontleend aan een artikel door H.A.M.Snelders in het Biografisch woordenboek van Nederland, derde deel. 'sGravenhage 1989, een In Memoriam door E.van Everdingen in het Utrechts Jaarboekje 71 (1912) en A.de Knecht-van Eekelen, J.F.M.Panhuysen en G.Rosenbusch "Door het menschelijke vleesch heen. 100 Jaar radiodiagnostiek in Nederland, 1895 - 1995" Erasmus Publishing