De mens is een sociale egoïst.

Deze uitspraak zal bij veel mensen als cynisch overkomen, maar dat is onterecht.

Elk organisme moet op een of andere manier verbonden zijn met de drang om voort te leven. Als dat niet het geval zou zijn, was het vroegste leven meteen in de kiem gesmoord. Mensen ervaren deze drang als seksuele begeerte, honger, dorst en angst.

De menselijke soort heeft zich in de loop van de evolutie ontwikkeld tot een sociaal wezen, omdat het leven in een groep de kans op het voorbestaan van de leden vergroot. Mensen ervaren deze eigenschap als het aangename gevoel dat gepaard gaat met iets voor een ander doen.

Deze basale eigenschappen van de mens staan op gespannen voet met elkaar. Het individuele belang komt niet altijd overeen met het groepsbelang. Elk individu verleent een zekere mate van waarde aan zowel het individuele als het collectieve belang. Dat hangt af van persoonlijke eigenschappen (ik vermoed zowel aangeboren als aangeleerd) en van kennis over de relatie tussen individu en groep.

Weegt het persoonlijke belang in grote mate zwaarder dan het gemeenschappelijke belang, dan noemen we dat egoïsme, is het omgekeerde het geval, dan spreken we van altruïsme. Beide houdingen zijn van belang en het is onjuist om altruïsme tot een ethisch begrip te verheffen en egoïsme als iets verwerpelijks voor te stellen.

Veel handelingen van mensen en groepen die als vreemd worden ervaren, kunnen worden begrepen als een ongelijke verhouding tussen eigenbelang en groepsbelang.