Conclusie
Naar een nieuwe rechtvaardiging


Democratie is een ideologie, dat is de uitkomst van het voorgaande artikel. Het beslissende argument is, volgens de gehanteerde definitie, het ontbreken van een rechtvaardiging. Een rechtvaardiging komt neer op het geven van goede redenen om iets als plausibel, waar of werkzaam aan te nemen.

Het is goed te benadrukken dat dit oordeel geldt voor democratische samenlevingen in de huidige tijd. Ik heb gesteld dat deze rechtvaardiging ontbreekt vanwege de vanzelfsprekendheid die in die samenlevingen wordt gevoeld. In het verleden is er wel goed over nagedacht.

Ik ga de geschiedenis van het denken over dit onderwerp niet bespreken, ik volsta met drie voorbeelden. Het eerste is Aristoteles, die in zijn behandeling van politieke systemen een plaats inruimde voor het idee dat het volk de macht in de staat heeft, hoewel hij dat niet zag als de ideale staatsvorm. Het tweede is de Hervorming, toen een onbemiddelde relatie van het individu tot God als mogelijk en gewenst werd beschouwd. In de tweede fase van de Hervorming legde het Calvinisme de zeggenschap over de gemeente bij de gelovigen. Het derde voorbeeld is De l’Esprit des Lois van De Montesquieu, waarin hij het idee van de scheiding der machten beschreef.

Dit denken culmineerde in de tweede helft van de achttiende eeuw in de Verenigde Staten en Frankrijk in democratische grondwetten. In de praktijk is de ontwikkeling van de democratie in Europa een lange en zeer geleidelijke geweest, die zich later over delen van de wereld heeft verspreid. Precies die lange geschiedenis verklaart waarom het bestaan van een democratie door de betrokkenen vanzelfsprekend wordt gevonden: het zit, om een biologische beeldspraak te gebruiken, in de genen van dat volk. Historische molens malen langzaam, maar het resultaat ervan is over het algemeen duurzaam.

Dezelfde redenering verklaart waarom in landen die in het verleden een andere theoretische en praktische ontwikkeling hebben doorgemaakt, andere ‘collectieve genen’ bestaan. Rusland en China zijn de meest in het oog springende voorbeelden.

De opvatting van de democratie als een historisch gegroeide ideologie brengt met zich mee dat het onterecht is van andere samenlevingen of staten te verwachten dat die het in Europa en de Verenigde Staten ontstane politieke en sociale model overnemen. Dit is een restant van koloniaal-imperialistisch denken en christelijke zendingsdrang.

 

Er is een andere benadering mogelijk. Als de mens inderdaad, zoals ik in een eerder artikel heb gesteld, een sociale egoïst is, dan vereist dit een speciale relatie tussen het individu en het collectief. Dat zou kunnen betekenen dat die relatie van democratische aard behoort te zijn.

Egoïsme is in deze stelling het garanderen van de primaire levensbehoeften voedsel, veiligheid en (een zekere mate van) welzijn. In de loop van de evolutionaire ontwikkeling van de menselijke soort is het bevredigen van deze behoeften gefaciliteerd door het leven in groepsverband. Daarin zijn beide elementen, individu en collectief, als afzonderlijke elementen blijven bestaan, wat niet alleen voordelen met zich meebrengt, maar ook tot spanningen en conflicten leidt.

Er zijn twee manieren om die spanningen te controleren: door de nadruk op de individuele behoeften of op het collectief leggen. De meest logische oplossing lijkt de middenweg te zijn, maar dat hangt af van de waarde die aan die twee fundamentele eigenschappen van de menselijke existentie wordt toegekend. Die nadruk hangt af van de historisch gevormde cultuur van een volk (een groep mensen). Ook via deze manier van redeneren is het verleden een beslissende factor (waarin ook andere factoren, zoals geografische en klimatologische, medebepalend zijn).

 

Er is van beide zijden, van een autoritair bestuurd land als China en van een democratisch bestuurd land als Nederland, kritiek mogelijk op de manier van besturen van de andere kant. Vanuit het democratische gedachtengoed moet het belang van het collectief voor de primaire behoeften van in principe alle individuen die er deel van uitmaken aanwijsbaar zijn, vanuit niet-democratische samenlevingen ligt dat precies andersom, daar staat het individu vooral in dienst van het collectief.

 

Dit alles is vooral theorie, maar wel serieus te nemen theorie. Kijken we naar de praktijk dan zien we in democratische landen een toenemend individualisme, een ontwikkeling die de democratie aantast. In niet-democratische landen is het belang van de individuele mens ondergeschikt aan een collectivistische ideologie, die door een of enkele individuen aan de top wordt opgelegd aan de hele staatsgemeenschap.

 

Als in democratische landen de overtuiging blijft bestaan dat het eigen systeem het best geschikt is om een evenwichtige relatie tussen individu en collectief te creëren en in stand te houden, moet allereerst het ideologische juk van het systeem worden afgeworpen door een (nieuwe) rechtvaardiging te vinden. Daarmee kan het best worden begonnen door de geschiedenis van het denken over en de praktijk van de democratie in brede kring, dat wil zeggen: niet alleen in de wetenschappen, te bestuderen, want daar zijn argumenten voor een democratische samenleving te vinden. Vervolgens moeten deze opnieuw worden doordacht en aan de veranderde globale maatschappelijke omstandigheden worden aangepast.