Is democratie een ideologie?

Wat is een ideologie?


Wereldwijd staan democratische politieke systemen onder druk, ook in Nederland.

In de open samenlevingen die vooral in het westelijk deel van de wereld te vinden zijn, wordt democratie gezien als een universeel gewenste staatsvorm. In andere landen wordt daar verschillend over gedacht en niet alleen door de machthebbers. Twee supermachten, Rusland en China (de Volksrepubliek), hebben dit systeem nooit gekend, hoewel China poneert een eigen soort democratie te hebben, een opvatting die in westerse democratieën niet wordt geaccepteerd. Velen daar (maar ook hier) menen dat het westen (ook) op dit punt een imperialistisch standpunt inneemt. Wat betreft de derde supermacht, de Verenigde Staten, moet worden afgewacht of de democratie daar zal overleven.

Ik ben een westerling, leef in zo’n open samenleving, en ben ervan overtuigd dat het leven in een democratie prettig is. Maar ik besef dat het mogelijk is dat deze opvatting berust op mijn historische achtergrond en sociale groep en dat het geen universeel vereiste of een onontkoombaar stadium in een globaal historisch proces is.

Het beschouwen van democratie als de meest gunstige regeringsvorm kan heel goed een ideologie zijn en geen uitkomst van een wereldomvattend historisch proces.

In enkele artikelen ga ik de vraag beantwoorden of democratie een ideologie is.

Filosofie is bij uitstek het instrument om over het verschijnsel ideologie na te denken, vermits filosofie wordt opgevat als rationeel kritisch denken over aanspraken en beweringen.


Op de vraag wat een ideologie is, kunnen twee soorten antwoorden worden gegeven, algemene en beperkte.[i] De algemene – en neutrale – antwoorden komen erop neer dat een ideologie bestaat uit een verzameling ideeën over het menselijk leven en hoe dat ingericht moet worden. Deze benadering gaat ervan uit dat het hebben van dergelijke ideeën een normaal menselijk verschijnsel is. Het gaat mij echter te ver om zulke ideeën allemaal een ideologie te noemen, daarvoor zijn de meeste te vaag en te weinig systematisch; we kunnen die beter mens- en wereldbeelden noemen.

De beperkte soort antwoorden zijn gebaseerd op de geschiedenis van de twintigste eeuw en zegt op grond van de gevolgen van de ideologieën fascisme en communisme dat elke ideologie verwerpelijk is. Tot deze groep behoort bijvoorbeeld de bekende benadering van Karl Popper.

Kurt Salamon extraheerde uit de laatstgenoemde soort ideologiekritiek vier kernpunten: 1. het dogmatisch aanspraak maken op het kennen van de absolute waarheid, 2. het immuniseren van kritiek, 3. het met dergelijke ideologieën verbonden verschijnsel van samenzweringstheorieën (tegenwoordig complottheorieën genoemd) en 4 een utopisch ideaal van een harmonische samenleving.[ii]

De zwakte van veel beperkte benaderingen is dat het begrip ideologie wordt versmald tot opvattingen over een gewenste maatschappij die tot autoritaire politieke en sociale systemen hebben geleid. Ideologie wordt dan verbonden met verstarring en beschouwd als potentieel onderdrukkend. Ik denk dat het spectrum van opvattingen die met het woord ‘ideologie’ kunnen worden benoemd, veel breder is. Deze verbreding is interessant en bevruchtend, omdat die leidt tot de vraag of elk politiek-sociaal idee een ideologie is. Ik richt me daarom op meer neutrale opvattingen over ideologie als verschijnsel.

De meest neutrale definitie van het begrip is deze: Een ideologie is een systeem van ideeën, meningen en waarden, dat groepen gebruiken om hun handelingen te legitimeren en waarmee ze de handelingen van leden van andere groepen beoordelen. Deze opvatting wordt door Thomas Blume toegeschreven aan de Amerikaanse wetenschapssociologie.[iii]

De Duitse filosoof Hermann Lübbe noemde een ideologie een institutioneel gevormde, op een groep betrokken overtuiging van waarheid, die de kracht niet ontleent aan een gegronde waarheid, maar aan praktijk-betrokken belangen.[iv]

Het gemeenschappelijke in deze definities is dat ze op de praktijk van het leven zijn gericht. Blume spreekt over ‘handelingen’, Lübbe over ‘praktijk-betrokken belangen’. Ideologieën hebben dus een praktisch doel. Wat praktisch is, valt te bezien. Heeft bijvoorbeeld een godsdienstige sekte een ideologie die op een praktisch doel is gericht? (Dat roept dan weer de vraag op wat onder ‘praktisch’ verstaan moet worden, maar die ga ik nu niet beantwoorden.)

Een tweede overeenkomst tussen beide definities is dat ideologieën opvattingen van een groep mensen zijn. Dit kenmerk is van groot belang. Mensen die hetzelfde doel nastreven, hebben iets gemeenschappelijks. Dat gemeenschappelijke kan zowel uit een gevoeld van een onderlinge samenhang voortkomen als uit een gedeelde ervaring. In het eerstgenoemde geval is er sprake is van een bestaande groep met een ideologie, zoals wanneer iemand geboren wordt in een sociale omgeving die een of andere religieuze of politieke ideologie huldigt. In het andere geval leiden individuele behoeften of opvattingen tot het ontstaan van een groep, zoals de Farmers Defence Force sinds 2019.

Bij Blume komt de frase ‘systeem van ideeën, meningen en waarden’ voor. Bij Lübbe is dat niet het geval, bij hem lezen we ‘overtuiging van waarheid’. We kunnen ervan uitgaan dat zo’n systeem van ideeën, etc. voor de aanhangers van die ideologie ‘waar’ is. Interessant is dat Lübbe vermeldt dat die overtuiging niet gegrond hoeft te zijn. In de filosofie wordt vanouds kennis omschreven als ‘gerechtvaardigde ware mening’. Het begrip gegrond betekent hier hetzelfde als gerechtvaardigd en Lübbe zegt dus dat de aanhangers van een ideologie van mening zijn dat er geen goede redenen gegeven hoeven te worden voor de inhoud van de ideologie die zij aanhangen.

Er lijkt een verschil te bestaan tussen deze definities, namelijk als Lübbe verwijst naar een institutie en Blume niet. Misschien is ‘institutie’ bij Lübbe te sterk uitgedrukt om als algemene eigenschap van een ideologie te gelden, toch lijdt het geen twijfel dat een ideologie op de een of andere manier geformuleerd en wereldkundig gemaakt moet worden en dat vereist een vorm van een institutie, of die nu zwak of sterk is. Op dit punt spreken beide benaderingen elkaar dus niet tegen.

Verder ontbreken bij Lübbe het legitimeren van de eigen opvattingen en het beoordelen van andere groepen. Wat dat laatste betreft: een groep is per definitie op het punt van hun gemeenschappelijke identiteit gescheiden van de omringende samenleving. In het geval van een ideologie wordt die identiteit bepaald door bepaalde opvattingen, meningen en overtuigingen die afwijken van vergelijkbare opvattingen die in de omringende samenleving voorkomen. Dat wil niet per se zeggen dat elke ideologie een duidelijk bepaalde vijand moet kunnen aanwijzen, maar dat is over het algemeen toch wel het geval (proletariaat versus bourgeoisie, eigen volk versus allochtonen, katholieken versus protestanten). Er kan ook een algemener en dus vager onbehagen bij een groep bestaan. Het is echter wel makkelijk om een vijand te zoeken op wie de ideologische pijlen gericht kunnen worden.

Blume’s begrip ‘legitimeren’ heeft hiermee te maken. Hij schrijft dat een ideologie zowel het eigen handelen legitimeert als een middel is om het handelen van andere groepen te beoordelen. Wie overtuigd is van de waarheid van de eigen groepsopvattingen, vindt daarin de rechtvaardiging van het handelen.
Dit gebruik van de termen ‘legitimering’ en ‘rechtvaardiging’ is van andere aard dan de eisen die aan wetenschappelijke arbeid worden gesteld. In dat kader betekenen deze begrippen een open, in vrijheid gevoerd en rationeel gesprek op basis van controleerbare empirische gegevens. Dat is in ideologieën niet aan de orde.

Alles overwegende kom ik tot de volgende punten die samen een definitie van ‘ideologie’ in algemene zin vormen.


1 Er is een geheel of systeem van ideeën

2 dat als ‘waar’ wordt gevoeld, maar niet wordt gerechtvaardigd;

3 gericht op een praktisch doel.

4 Dit wordt gemeenschappelijk gevoeld of ervaren,

5 hetgeen de groep definieert en identiteit geeft

6 en ertoe leidt dat men zich afzet tegen ‘de anderen’.

7 Dit systeem van ideeën wordt ondersteund door ten minste zwakke instituties

8 die de ideologie formuleren en wereldkundig maken

9 en zo het eigen handelen, althans volgens de leden van de groep, legitimeren.

Omdat deze puntsgewijze definitie is geëxtraheerd uit verklaringen van empirische verschijnselen, namelijk het voorkomen van ideologieën, zal het niet verbazen dat deze ook van toepassing is op de beperkte benadering, die zich met name op het communisme en het fascisme richt. Uitgaand van die andere kant van het ideologische spectrum is het een interessante vraag of opvattingen over het leven van de mens in de wereld als democratie, vrijheid en mensenrechten al dan niet ideologieën zijn.


[i] De historische bron van negatieve opvattingen over ideologieën is de idolenleer van Francis Bacon (1561 – 1626). Het woord ‘ideologie’ is van later tijd, het ontstond tijden de Verlichting.

[ii] ‘Perspektiven einer Ideologietheorie im Sinne des kritischen Rationalismus.’ In: Karl R. Popper und die Philosophie des kritischen Rationalismus: zum 85. Geburtstag von Karl R. Popper. (in Studien zur österreichischen Philosophie. Band 14), Rodopi, 1989.

Het is ironisch dat het door Popper bekritiseerde marxisme zelf ook tot de negatieve benaderingen behoort.

[iii] Thomas Blume in Handwörterbuch Philosophie, red. Wulff D. Rehfus, 2003; lemma ‘Ideologie’

[iv] Philosophisches Wörterbuch, lemma ‘Ideologie’.