De Franse akte
Toen P. de Graaff, hoofd der school in ’t
Zandt, eind 1887 naar Groningen vertrok, werd door de gemeenteraad in
zijn vergadering van 24 september van dat jaar besloten dat de nieuw te
benoemen hoofdonderwijzer niet in het bezit behoefde te zijn van een
akte voor het geven van onderwijs in de Franse taal. Daar waren goede
redenen voor. In de eerste plaats had zich in het afgelopen jaar niemand
aangemeld voor de Franse lessen ondanks dat daartoe door burgemeester
en wethouders tweemaal een oproep was gedaan. Daarnaast was een
onderwijzer met Franse akte duurder. Voor een jaarwedde van f 850
gulden, een hoger bedrag liet de begroting nu eenmaal niet toe, zouden
zich zeer waarschijnlijk geen sollicitanten met Franse akte aanmelden.
Bovendien werd de openbare lagere school in ’t Zandt in hoofdzaak
bezocht door kinderen uit de arbeidende stand, zodat het nut van Franse
lessen zeer twijfelachtig was.
Tot zover is er geen vuiltje aan de
lucht. Er wordt een oproep voor sollicitanten opgesteld die, zoals de
procedures voorschrijven, ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de
districtsschoolopziener te Groningen, de welbekende en zeer hooggeachte
edelgestrenge Jhr. Mr. W.C.A. Alberda van Ekenstein.
In zijn brief
van 26 september 1887 laat de jonkheer de gemeente weten bezwaar te
maken tegen het besluit van de raad om de Franse akte niet meer als
vereiste te stellen bij het oproepen van sollicitanten. Hij geeft de
raad in overweging op dit besluit terug te komen.
Al op 4 oktober
schrijft de gemeente een brief terug. De raad laat weten dat “geen
termen zijn gevonden” om op het eenmaal genomen besluit terug te komen.
De door de schoolopziener aangevoerde bezwaren acht de raad “zeer goed
wederlegbaar”. Het argument van Alberda dat voor een dergelijk
raadsbesluit goedkeuring nodig is van Gedeputeerde Staten, is volgens de
gemeente nergens bepaald voorgeschreven. De gemeente wijst de
schoolopziener nog eens op de hogere kosten van een hoofd der school met
Franse akte. Het is misschien mogelijk sollicitanten te krijgen op een
jaarwedde van f 850 gulden, maar de keuze zou zeer beperkt zijn.
Bovendien zou een leerkracht met Franse akte zo spoedig mogelijk
proberen een betere betrekking te krijgen, zoals ook met het vertrek van
de heer De Graaff gebleken is. De jaarwedde op f 1000 gulden brengen,
laat de gemeentebegroting “bij de vele uitgaven die het onderwijs reeds
vergt” niet toe, terwijl een gedurige verandering van het onderwijzend
personeel nadelig werkt op het onderwijs. Ten slotte wordt de geringe
behoefte aan Franse lessen in de gemeente ’t Zandt nog eens onder de
aandacht gebracht, waarna de gemeenteraad op grond van al het voorgaande
de vrijheid neemt de conceptadvertentie ongewijzigd aan de heer
districtsschoolopziener terug te zenden.
Veel schot zit er niet in
de zaak en eind december is er nog steeds geen nieuw schoolhoofd
benoemd, sterker nog, de oproep voor sollicitanten is nog steeds niet
goedgekeurd en die goedkeuring is verder weg dan ooit. Bij onze
edelgestrenge heer schoolopziener is een verzoekschrift ingekomen van
zeventien ingezetenen van de gemeente ‘t Zandt waarin de wenselijkheid
wordt uitgesproken dat de Franse taal aan de openbare lagere school
wordt onderwezen. In zijn brief van 27 december betoogt Alberda dat het
aanstellen van een hoofd der school zonder Franse akte tegen het
financieel belang der gemeente is omdat dan, om aan de wens van de
ingezetenen tegemoet te komen, later alsnog een afzonderlijk onderwijzer
voor de Franse taal aangesteld zou moeten worden. Volgens Alberda wordt
hij in zijn mening gesteund door de plaatselijke commissie van toezicht
op het lager onderwijs in de gemeente ’t Zandt.
Ook Gedeputeerde
Staten bemoeien zich er inmiddels mee. Zij zijn door de heer Alberda op
de hoogte gebracht en geven de gemeente in overweging zich te voegen
naar de wensen van de schoolopziener en, mocht die bereidheid er niet
zijn, dan ik elk geval na te gaan hoeveel kinderen aan eventueel te
geven onderwijs in de Franse taal zullen deelnemen.
Het antwoord
van de gemeente maakt een strijdbare indruk. Van een verzoekschrift om
het Frans te handhaven is bij raad of college niets bekend. Wel kwam er
een verzoekschrift van ingezetenen van ’t Zandt die erop aandringen de
Franse akte niet langer als vereiste te stellen. Dit verzoekschrift ligt
inderdaad in het gemeentearchief. De veertien ondergetekenden hebben
vernomen “dat deze zaak om nietigheden noodelooze vertragingen
ondervindt”, en ze begrijpen niet waarom de schoolopziener “zoo
krampachtig vasthoudt aan het stellen der fransche acte als vereischte.”
Uit het op verzoek van Gedeputeerde Staten ingesteld onderzoek
naar de behoefte aan Franse lessen blijkt dat uit de gehele gemeente
“slechts een elftal kinderen” hiervoor zouden worden opgegeven, waarvan
er vijf of zes nog veel te jong zijn om te worden toegelaten terwijl bij
het overige zestal nog kinderen zijn “wier stand in de maatschappij
nimmer zal meebrengen dat zij eenig nut van ’t geleerde zullen hebben”,
zodat het volgens de gemeente duidelijk is dat in ’t Zandt in het
algemeen geen behoefte aan Franse lessen bestaat.
Het is
natuurlijk allang een principiële kwestie geworden waarbij de gemeente
het idee heeft dat zijn autonomie in het geding is. De zaak sleept zich
nog enige tijd voort tot uiteindelijk de tussenkomst van de Minister van
Binnenlandse zaken wordt ingeroepen. Deze is van oordeel dat een
raadsbesluit tot uitbreiding of inkrimping van het onderwijs de
goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft zodat de gemeente niets
anders rest dan zijn besluit tot weglating van de Franse akte aan GS
voor te leggen die vervolgens op 8 juni 1888 laten weten dit besluit
niet goed te keuren. In de raadsvergadering van 15 juni wordt met zeven
tegen vier stemmen besloten niet bij de Koning in beroep te gaan en te
berusten in de beslissing van het provinciebestuur. Op 27 augustus 1888,
de vacature heeft dan 8 maanden opengestaan, wordt de heer J.
Noordewier, onderwijzer te Scheemda, benoemd tot hoofdonderwijzer van de
openbare lagere school in ’t Zandt. Of de heer Noordewier in het bezit
is van de Franse akte, vertellen de stukken niet.