t.t. Gulf Hollander/PELQ

reis 2

28 augustus 1969 - 18 december 1969

Gebouwd in 1962 door Uddevalla Varvet te Uddevalla,                            42.290 DWT, 220mx30m                      In 1978 gesloopt te Kaohsiung.

In augustus/september 1969 maakte ik nogmaals een dokperiode mee; ditmaal met de Gulf Hollander en weer was Thea van de partij. Ditmaal als opvarende want ze was gemonsterd als stewardess en voer mee van Porvoo in Finland naar Skaramanga in Griekenland. Ze verdiende met deze baan ƒ 1,= per dag, maar dat werd als administratiekosten beschouwd en niet uitbetaald. We vlogen 28 augustus uit naar Helsinki, vanwaar we per bus naar Porvoo werden vervoerd, waar het schip werd bevoorraad voor het eerstkomende half jaar. Vinke – toen nog het management over de Nedgulf schepen voerend – had enorme vrachtwagens naar Porvoo gestuurd met o.a. het benodigde eet-, drink- en rookwerk voor ongeveer zes maanden. Vooral de hoeveelheid dozen bier was indrukwekkend. Ook werd hier een gigantische berg diepvries maaltijden aan boord gebracht. 

De ochtend van de 29e verzocht de kapitein  mij een Kaapverdische opvarende naar de dokter te begeleiden. De man had een venerische ziekte opgelopen en was hard toe aan een groot aantal eenheden penicilline. Met Thea volbracht ik deze opdracht en ging daarna ’s middags op eigen gelegenheid nogmaals de wal op. ’s Morgens werden we op kosten van de rederij per taxi naar de dokter vervoerd, maar ’s middags waren de vervoerskosten voor eigen rekening. We (Thea, de vrouw van de 3e STM en ik) besloten dus maar bij een bushalte te gaan staan en af te wachten wat er zou gaan gebeuren. Uiteraard stopte er na verloop van tijd een bus, waarna er een Babylonische spraakverwarring volgde, want onze Finse taal was niet om over naar huis te schrijven, terwijl de buschauffeur nòg slechter Engels sprak. We betaalden zowel de heen- als terugreis met pepermuntjes. In prachtig zomerweer – de temperatuur steeg tot ca. 26° C. – genoten wij volop van het leuke plaatsje met zijn vriendelijke, doch onverstaanbare inwoners. 

Natuurlijk was ik niet de enige met moeders de vrouw aan boord; ook de kapitein had zijn echtgenote meegenomen. Thea kon wel aardig opschieten met de jonge kapiteinsvrouw. . Gezamenlijk zwommen zij vaak in het zwembad achteruit of zaten zomaar wat te kwebbelen in de zon. Ook was Thea zo nu en dan kleding aan het veranderen of herstellen met de naaimachine van het schip. Ook werd er druk gesjoeld met de familie Tholen, althans als het weer het toeliet. Als het schip te grote halen maakte, vlogen de stenen vanzelf naar de overkant. Bij zulke weersomstandigheden werd er überhaupt weinig gesjoeld; de kooi was dan de aangewezen plaats om op beter weer te wachten.

Lijzij is daar ......!!  

Kort na vertrek kwam Thea tijdens pikheet met het verhaal van de koffer! Bij mijn aflossing van m’n vorige Hollander-reis te Mena al Ahmadi oktober ’68 had ik een koffer met wat ongeregeld spul  aan boord laten staan. Deze koffer zou bij aankomst van de Hollander in een Europese haven op transport naar Amsterdam worden gezet, waar ik hem dan bij Vinke & Co. zou kunnen afhalen. De koffer arriveerde pas nadat ik alweer was uitgevaren met de Hansa, zodat Thea thuis een brief ontving met de mededeling dat de koffer was gearriveerd en kon worden afgehaald bij Vinke & Co. aan de De Ruyterkade in Amsterdam. Ik had haar gezegd, dat er niets bijzonders in die koffer zat (een paar oude pantoffels en een leeg postzegelalbum) en dat het allemaal niet zo’n haast had. Daar ik voorlopig nog niet thuis zou komen, besloot ze de koffer zelf te gaan ophalen.

In het Vinke-kantoor ontspon zich de volgende dialoog: “Dag mevrouwtje, één (geopende) koffer met inhoud, 85 gulden graag”, zei Vinkemans. “Wat, 85 gulden voor die ouwe koffer?. Daar koop ik een hele nieuwe voor”, zei Thea. “Ja, maar het gaat ook om de inhoud, hoor!”, zei Vinkstra. 

“De inhoud, wàt inhoud?, een paar ouwe pantoffels en een leeg postzegelalbum; van die 85 gulden kan ik óók nog wel een paar pantoffels kopen, laat die koffer dus maar mooi staan”, was het antwoord. Van Vinkesteijn bleef verbouwereerd achter en liet voorlopig niets van zich horen. Na verloop van een paar weken viel er een rekening bij Thea in de bus voor het vervoer van één koffer, af te halen tegen betaling van ƒ 22,=! Leuk geprobeerd natuurlijk, maar Vinke A’dam had hier duidelijk wel de verkeerde getroffen. Dit voorval werd door Thea zéér natuurgetrouw ten gehore en aanschouwen gebracht, zodat de lachsalvo’s van kapitein T. niet van de lucht waren. Na vele jaren tijdens een reünie wist kapitein T. Thea te herinneren aan dit “verhaal van de koffer”; zijzelf was het zo goed als vergeten. 

Direct na aankomst te Skaramanga, een plaatsje onder de rook van Athene waar de Hellenic Shipyards zijn gevestigd, ging de Hollander in dok voor een “grote beurt”. Het dokken in Skaramanga verschilde voor mij op zich niet veel met dat in Marseille. Veel werk was er voor mij niet te doen, zodat we weer vrij frequent de wal op gingen. Per taxi lieten we ons naar het centrum van Athene vervoeren; voor het gemak maar altijd naar een hetzelfde plein, Omonia. Van hieruit begonnen wij onze tochten door deze oude stad, zoals het bezichtigen van het Parlementsgebouw met zijn houterig bewegende wachten ervoor en natuurlijk de Acropolis met zijn Parthenon en Erechteion. In het Grieks betekent acropolis nl. het hoogste punt van de stad.

Behalve de wijk Plaka, dicht bij de Acropolis, bezochten wij ook de vlooienmarkt in de naastgelegen oude wijk Monastiraki en de tempel van Thission aan de andere kant van het Thission park. Ook de “chique" wijk Kolonaki en het oude Olympisch stadion in de wijk Pangrati werden door ons bezocht. In dit stadion zou Gerard Nijboer jaren later Europees marathon-kampioen worden. Gegeten werd er natuurlijk in de Plaka, de oude wijk daterend uit de tijd der Turkse heerschappij, waar vele restaurants en terrassen er voor zorgden dat de inwendige mens niets te kort kwam.

Bij het bestijgen van de trappen naar de Acropolis werden wij op irritante wijze gefotografeerd door een als een steenbok omhoog klimmende Griek. Na het bezoek aan dit antieke bouwwerk hingen aan de voet van de trappen de door hem gemaakte foto’s, die ik (noodgedwongen) moest nemen en die nu, vaal en grotendeels vergeeld, in een enveloppe in een kast liggen. Op één van de avonden belandden we samen met nog enkele opvarenden, waaronder de 2e STM  en echtgenote, op het jaarlijks terugkerend wijnfeest in Dafni, een wijk iets ten oosten van Skaramanga. In het park bij het klooster van Dafni waren ettelijke vusten wijn opgesteld, waaruit  naar believen kon worden getapt. Thea tapte maar door, tot ze met vreemd uitgedoste (Griekse?) matrozen sirtaki-achtig begon te hossen; dus tijd om in te grijpen en te vertrekken.

Via de (scheeps)agent in Athene konden liefhebbers kaarten krijgen voor de Europese atletiek kampioenschappen, die op dat moment in Athene werden gehouden. Wij reserveerden twee kaarten voor zondagavond en zagen Wilma van de Berg Europees kampioen 80 m. horden worden.

Het luizenleven van de dames  Van Helden, Van de Ruiten Peters 
Ik had overal mijn mensen voor 

Thea en enkele andere dames zouden op de vertrek dag met een ochtendvlucht naar Nederland terug vliegen , dus de avond daarvoor werd er een afscheidsborrel gedronken in de hut van de 3e WTK. Na één whisky te hebben gedronken kon ik zo ziek als een hond worden afgevoerd; dit record heb ik later nooit meer geëvenaard! De volgende morgen bracht ik, hoewel nog niet helemaal 100% zijnde, Thea naar het vliegveld en zat voor haar het vakantiereisje er weer op.  

De orders na deze dokbeurt luidden “PG for orders” en we maakten ons op voor weer een reis rond de Kaap. De eentonigheid van zo’n reis van een maand werd soms onderbroken door een totaal niet van te voren geplande feestavond. Zo’n avond ontstond zó maar en kon in de hut van wie dan ook uitgroeien tot een gezellige boel, waarna sommigen die nacht hun bed niet zagen. Tijdens  zo’n avond vonden de 1ste STM en ik het nodig de hofmeester getweeën enige tijd aan de verkeerde kant van de verschansing te houden. De hofmeester was wel zo verstandig niet tegen te stribbelen, want dan was hij onherroepelijk overboord gevallen. Waarom we hem überhaupt zo’n 5 seconden boven het voorbijschietende water hielden, is mij tot op de dag van vandaag niet duidelijk. Wel weet ik dat me de volgende ochtend het zweet uitbrak, toen ik mij herinnerde wat we hadden gedaan. Dit soort extreme dingen behoorde gelukkig tot de uitzonderingen, want normaliter verliep alles rustig en zonder rottigheid. 

Een doorsnee avond kon voor mij beginnen met een drankje bij de 2e stuurman vóór hij nog even naar zijn kooi ging; de 1e stuurman had ‘s avonds ook nog wel eens behoefte aan een drankje en een praatje en kort na middernacht waren de 3e stuurman en 4e WTK weer beschikbaar. Was het èrg gezellig, dan zag ik de 2e stuurman en 3e WTK om 04.00 uur weer van wacht komen en incidenteel kwam het voor dat ik, nadat die twee waren gaan slapen, rechtstreeks aan de ontbijttafel kon gaan. Als ik dan ècht pech had, ging men vlak bij mijn hut het dek bikken, oftewel roestvrij maken waarna de boel in de menie kon worden gezet en daarna geschilderd. Met mijn nachtelijke escapades kon door de bootsman en (later de HWTK) natuurlijk geen rekening worden gehouden.

... Sparks zegt: "Liever een andere keer", dominee ... 

Dat men überhaupt met niets rekening hield, bleek een keer ‘s morgens even na acht uur toen we tijdens het ontbijt werd opgeschrikt door een oorverdovend lawaai. De bootsman en zijn ploeg waren recht boven de messroom begonnen het dek te bikken, zodat de thee uit de kopjes en de eieren uit de eierdopjes trilden. Reclameren hielp niet, want de HWTK had al ontbeten en schema is nu eenmaal schema! Met de mensen van de hondenwacht werd dus óók niet echt rekening gehouden. 

Als mensen voor langere tijd 24 uur per dag met elkaar te maken heeft, kunnen optredende irritaties niet uitblijven.  Naast het onderling elkaar irriteren was er ook het massaal afreageren van de frustratie op een bepaalde persoon wegens “het zo lang opgesloten zijn”.  De chef kok en later de kok/hofmeester was hiervoor meestal de aangewezen persoon en er kwamen hand over hand meer klachten over het bereiden van de maaltijden. De vorige kok was altijd beter en naar de volgende kok werd halsreikend (door sommigen reikhalzend) uitgekeken..

Ook ik liet mij in deze natuurlijk niet onbetuigd; ik heb wat afgekankerd op het eten! Het absolute hoogtepunt van mijn gezemel over het eten was tijdens een rijsthap, waarbij ik op iets hards beet wat duidelijk niet op het menu stond. Via de bediende moest de kok komen opdraven, waarvan ik op hoge toon tekst en uitleg vroeg over zoiets onsmakelijks. Nadat ik de uitgespuugde hap eten wat verder had onderzocht, bleek ik op een stuk afgebroken vulling te hebben gebeten. Van dat afbreken heb ik niets gemerkt, wel van m’n rooie kop van schaamte over zoveel onnodige stampei.

Indien mogelijk moest dagelijks minstens één radiopeiling worden genomen.  

Tijdens het varen werd elke ochtend tussen 0600 en 0700 uur door de machinekamer “roet geblazen”. Het in de schoorsteen vastzittende roet wordt met stoom op druk verwijderd. Logischerwijs kan dit alleen gebeuren als de resultante van vaar- en windrichting zorgt voor een wind die naar het achterschip is gericht. Vaart men de wind “dood” (de windsnelheid van achteren is dan ongeveer even groot als de snelheid van het schip), dan wordt er noodgedwongen tijdelijk van koers veranderd om aldus het uitgeblazen roet niet op de dekken te krijgen. Omdat op de twee Zweedse schepen het zwembad achter de schoorsteen was gelegen, kwamen er nogal wat roetresten in het zwembad terecht ondanks de golfplaten overdekking. Wat dat betreft was het op de twee Duitse schepen beter geregeld, want daar lag het zwembad vóór de schoorsteen. 

Door het sluiten van het Suezkanaal waren we genoodzaakt lange reizen rond de Kaap te maken en de verveling tijdens deze in wezen saaie tochten ging steeds vaker toeslaan. Had men geen hobby, dan bestond het leven uit werken, slapen, drinken, werken, slapen, drinken. Diegene mèt een hobby kon de eentonigheid doorbreken door in zijn vrije tijd naast drinken en ouwehoeren deze hobby uit te oefenen. Zo waren er mensen met een postzegelverzameling, mensen die tekenden of scheepsmodellen in flessen flansten. Ikzelf had naast postzegels verzamelen nog vissen als hobby, maar dat is op een varend schip vanzelfsprekend niet te doen. Kapitein Tholen had wèl een hobby die hij op volle zee kon uitoefenen. Hij was nl. in navolging van zijn vader een niet onverdienstelijk schilder, die het dek onder de brugvleugel aan stuurboord tot atelier had gemaakt.  Hier was hij dan ook vaak te vinden, in zijn niet direct spaarzame vrije uurtjes, te midden van zijn schildersgereedschap, zoals kwasten, potten verf, hout voor lijsten, linnen en zand. Zijn schilderijen hadden nl. zand als basis en waren non-figuratief van opzet. Ettelijke doeken hingen in zijn zithut, slaaphut en kantoor; soms verkocht hij er wat van in de havens die wij aandeden. 

"Bos"

Een originele Tholen

Als dank wat Thea deze reis had gedaan (naaiwerk met de naaimachine en haar gezelligheid in de omgang) gaf  hij ons één van zijn schilderijen. Het was een compositie in groen en geel en stelde een bos voor. Dat schilderij is nog steeds in ons bezit.

De 2e STM en ik hadden eens in een gesprek met de kapitein over de schilderkunst verschil van mening met hem over de moderne stijl van schilderen. Wij beweerden (met opzet) dat zulke schilderijen ook door kinderen konden worden gemaakt of desnoods door een aap. Hij was het hier natuurlijk in ‘t geheel niet mee eens en probeerde ons er van te overtuigen, dat de moderne schilderkunst “èchte kunst” was en niet het krassen en kliederen van kinderen. Eén opmerking van hem heb ik hierna altijd onthouden, nl. “je moet niet de dingen tekenen die er wèl zijn, maar juist de dingen die er niet zijn”. Bij mijn latere hobby pentekenen heb ik die woorden vaak ter harte genomen. 

Nadat we op een gegeven moment orders hadden gekregen om na Europoort te gaan laden in Cabinda en weer te lossen in Europoort werd het weer eens tijd Thea te laten mee varen. Omdat het tijdstip van binnenkomst te Rotterdam nog niet bekend was, raadde ik Thea aan contact op te nemen met Dirkzwager, Maassluis.

Dit in 1872 opgerichte instituut registreert door middel van waarnemers in Hoek van Holland elke vaarbeweging vanaf de rede van de Hoek tot Rotterdam v.v. en rapporteert deze desgewenst aan belanghebbenden. Het heeft een radioluisterdienst voor noodverkeer en scheepsradioverkeer van belang voor de gehele Nieuwe Waterweg. In samenwerkingsverband met Scheveningen Radio is het gemachtigd via PCH ontvangen MSGs (diensttelegrammen) aan de rederijen af te leveren. Het opereert op de 156.6 MHz in de VHF-band en distribueert gegevens betreffende de ETA (verwachte tijd van aankomst) van schepen aan douane, sleepbootdiensten, havendiensten, rederijen, rivierpolitie enz. Moest Thea willen weten wanneer wij zo’n beetje zouden vastliggen, dan was Dirkzwager de aangewezen instantie voor de juiste informatie.

 Er was zeker weinig animo in een reisje naar West-Afrika, want deze keer was ze de enige vrouw aan boord, wat natuurlijk minder leuk was dan in gezelschap van andere meevarende echtgenotes. Door zich nuttig te maken in het kombuis en de 4e STM  te helpen met de bar administratie voorkwam ze dat het voor haar een reis vol verveling werd. Hij was zó blij met haar hulp, dat hij haar een portable radio cadeau gaf. Hij had namelijk een tic en dat was het overal kopen van portables en hij was niet te vermurwen het terug te nemen. De National (Panasonic) heeft nog tientallen jaren dienst gedaan bij ons in de keuken.

Om de huidskleur wat bij te bruinen werd elke dag flink in de zon gelegen, wat soms niet lang was uit te houden want intussen waren we de equator genaderd. Voor het eerst zou Thea over de evenaar gaan, daar Cabinda op ruim 5 graden zuiderbreedte ligt.

..Hoor es, Sparks, je kan zijne majesteit niet eeuwig laten wachten! ..

Cabinda is een enclave van (toentertijd nog) Portugees Angola en wordt van Angola gescheiden door de Zaïre-rivier en een stuk Zaïre en werd gevrijwaard van de bloedige burgeroorlog in Angola zelf. We kwamen op een boei te liggen, mijlenver van de kust verwijderd, zodat eventueel stappen in Cabinda via een sloep naar de wal moest gebeuren. Talrijke liefhebbers verkozen even de benen te gaan strekken boven aan boord te blijven. Een bootje van de agent vervoerde ons na het middagmaal in een klein uur naar de wal, waar we tot ca. middernacht zouden kunnen blijven. 

Na wat zijden lappen te hebben gekocht op de kleurrijke markt en hier en daar wat gedronken te hebben, ontmoetten we één van onze Kaapverdische opvarenden in gezelschap van een oud-opvarende, wiens dochter die dag trouwde. Ogenblikkelijk werden we uitgenodigd om ‘s avonds de bruiloft bij te wonen, waar – naast talrijke Kaapvierdiërs – zich een zestal Nederlanders bevond. We werden met een buitengewone gastvrijheid ontvangen, alsof we daar al jaren over de vloer kwamen. 

Een patio achter het huis was feestelijk versierd, terwijl binnen een meterslange tafel stond met daarop een gebraden speenvarken omgeven door het meest exotische voedsel. Te drinken was er ook genoeg; bier, whisky, wijn, je stond geen minuut droog. Kapitein T. kwam ook nog binnen na een tocht per jeep door de jungle te hebben gemaakt. Na de hele avond veel gedanst, gegeten en gedronken te hebben, namen we bijtijds afscheid van de feestende families, want de sloep naar boord wachtte niet langer dan tot middernacht.

 Daar ga je toch niet tegenaan zitten kijken? ...... 
..... kun je beter effe lekker buiten kijken !!  

We hadden Thea aangeraden niet alles door elkaar maar alleen bier te drinken, zodat zij aan het eind van de avond volledig afgetopt was. De grote hoeveelheid bier en de tocht van een klein uur per sleepboot veroorzaakten dus een knots van een zeeziekte. Kotsen deed ze door een patrijspoort waar zo nu en dan enorme zwarte platvoeten verschenen, waarvan de eigenaar elke vijf minuten geruststellend zei: “Look, missie, ship ship”. Bij het schip aangekomen moest langs de touwladder omhoog worden geklommen, maar ons werd toegeschreeuwd dat er een haai rond het schip was gesignaleerd. Er werd een touw gevierd waarmee Thea werd “ingepakt”; zelfs haar knieën werden omwikkeld, zodat het naar boven klimmen nogal moeilijk ging. 

Licht geblesseerd zonnend onder toeziend oog van stm Peters    
Een bezoekje aan 3e stm Kraus op de brug    

Aan dek gekomen strompelde ze tegen een op het dek gelast oog, maar de alcohol verdoofde de pijn dusdanig dat pas de volgende morgen bleek dat de voet tamelijk gekneusd was. Ze liep mooi enkele dagen met een drukverband om haar voet; ze had trouwens nog een meeligger, want 3e stuurman Kraus liep ook met een voet in verband vanwege een ontstoken teen. Tegen de tijd dat we in Nederland aankwamen, was de voet van Thea geheeld en stapte ze van boord om voor de verandering weer eens wat tijd thuis door te brengen. 

Thea, de kapitein en 2e WTK  tijdens een barbecue "binnenshuis"  

Nadat het schip zich in beweging had gezet voor de terugreis werd op het achterschip de log uitgezet. De log is een klok met een telwerk, waaraan een centimeter dikke kabel van zo’n 75 meter lengte is bevestigd met aan het eind hiervan een apparaat met vinnen. Door de vaart van het schip gaat dit apparaat draaien en de omwentelingen werden geregistreerd, waardoor zowel de afgelegde afstand als de snelheid in een bepaalde tijd wordt geregistreerd. De afstand is echter relatief, want het is niet de exacte afstand ten opzichte van de bodem. Dit wordt veroorzaakt door de onzekere factoren stroom en wind, die zowel mee als tegen kunnen zitten. Aan het eind van elke wacht wordt het klokje afgelezen en de afstand wordt in het logboek vermeld. Door middel van dit log verkrijgt men een gegist bestek, wat wordt meegenomen met maken van het sterbestek en/of  het zonneschieten bij het bepalen van  een waar bestek (= positie). Een meer exacte meting van de afgelegde afstand kan worden verkregen door het tellen van het aantal schroefomwentelingen. Door middel van een bepaalde formule, waarin o.a. de slip van de schroef door het water is opgenomen, kan dan de afgelegde afstand tijdens een wacht worden berekend. Vooral onder WTKs werd aan deze rekenmethode nogal getwijfeld, maar o.a. kapitein T. zwoer bij deze manier van berekenen.

Het water aan boord wordt door het schip uit zeewater gedestilleerd; het wordt onder vacuum tot 60 á 80 graden verhit. Het bevat geen zout en is zó zacht, dat men moeite heeft het zeep bij het handen wassen te verwijderen. Dit “zoet water maken” kan dus alleen gebeuren als het water schoon is, dus in principe wordt op de Noordzee geen zoet water gemaakt vanwege de vervuiling. Ook voor de kust van sommige West-Afrikaanse landen – zoals het voormalig Belgische Congo – werd dit toen niet gedaan vanwege de vele in staat van ontbinding verkerende lijken die er rond dreven.

Na Thea en onze lading in West-Europa te hebben gelost, gingen we weer richting Perzische Golf in afwachting wat onze nieuwe orders zouden worden. Voor de verandering werd het niet Mena al Ahmadi, maar het Iraanse eiland Kharg. Dit ligt ten noordwesten van Bushire en dwars van Kuwait. Met de “Alkes” was ik hier al eens (in de buurt) geweest; dat was de reis van de diepgevroren garnalen, die tegen sterke drank werden geruild. De orders luidden weer Land’s End for orders, dus een tochtje op en neer P.G.-Europa zat er weer dik in. Het via de Kaap de Goede Hoop naar de Perzische Golf varen in plaats van door het Suezkanaal begon al een gewoonte te worden.

De herinneringen aan Port Said, Suez, de Bittermeren en Port Tewfik begonnen al te vervagen. In plaats daarvan waren andere plaatsen gekomen; zo voeren we bij Senegal langs de Kaapverdische eilanden, het thuisland van menig opvarende. Zodra we op de uit- of thuisreis de Kaap-Verdische eilanden naderden, werd het druk in het radiostation. Talrijke Kaapverdianen maakten van de gelegenheid gebruik om naaste familieleden via de middengolf te bellen. Het grootste deel van hen kwam uit Mindelo, de grootste stad van het eiland Sao Vicente; sommigen kwamen van Praia, de hoofdstad van deze archipel.

Mindelo 

Hèt grote kuststation staat op Sao Vicente en aangezien lang niet iedereen daar een telefoonaansluiting had, gaf ik aan het kuststation van tevoren een lijst door van mensen die naar het kuststation moesten komen om een gesprek met één van onze opvarenden te kunnen voeren. Zowel in mijn radiostation als op het kuststation was het paar uurtjes een drukte van jewelste. De meeste Kaapverdianen spraken na enige tijd een mondvol Nederlands, dit in tegenstelling tot Spanjaarden die pokhout bleven volharden in het Spaans spreken en geen enkele moeite deden Nederlands te leren.

Van Nedgulf Tankers was het verzoek binnengekomen om bij de zich aan boord bevindende buitenlanders het kinderbestand te inventariseren. Natuurlijk werd dit weer een klus voor de radio-officier/Nedgulf-administrateur. Deze inventarisatie was noodzakelijk geworden, omdat buitenlandse werknemers (toen nog gastarbeiders genoemd) ook in aanmerking kwamen voor kinderbijslag voor kinderen die in het land van herkomst verbleven. Stuk voor stuk kwamen de heren in het radiostation en legden uit hoeveel kinderen ze waar hadden. Na enkele mannen te hebben aangehoord, kon ik niet aan de indruk ontkomen dat het produceren van kinderen een behoorlijk hoge prioriteit had. Eén Kaapverdiaan stak qua productiviteit met kop en schouders boven de rest uit. De goede man had thuis bij zijn vrouw vier kinderen; drie daarvan waren door hem geproduceerd en bij één waren de honneurs waargenomen door zijn broer, omdat hij wat al te lang van huis was gebleven. In Rotterdam bevond zich een vriendin met een kind en één in wording, terwijl hij bij weer een andere vriendin in Parijs nog eens een kind had. Die hoefde straks niet meer te varen als de kinderbijslag driemaandelijks binnenkwam.

Na Kaap de Goede Hoop te hebben gerond liepen we deze keer Durban aan om te bunkeren, wat normaliter op bv. de Canarische Eilanden werd gedaan. Voor de grote schrijvers onder ons was dit natuurlijk een mooie gelegenheid een brief naar huis te schrijven; Vinke had intussen het thuisfront op de hoogte gebracht van het aanlopen van Durban, zodat menigeen daar post ontving. Ik schreef een kattenbelletje voor mijn oom Arie in Durban, dat ik zijn woning haast kon zien, maar niet in de gelegenheid was hem te bezoeken.

Ergens tussen Durban en de ingang van de Perzische Golf ontving ik de losorders; deze keer was het Kingsnorth nabij Londen en aangezien dit lekker dicht bij Rotterdam ligt, ging er een vrij lang telegram uit met verzoeken tot aflossing.

Kharg Island

Tijdens het laden op Kharg Island werd de 3e STM plotseling ziek en wel zodanig, dat werd besloten hem in het ziekenhuis te laten opnemen. Hij liep krom van de pijn in z’n onderlichaam en kon dus niet ver lopen. De intussen gearriveerde ambulance van de Arabische tegenhanger van Het Roode Kruis – de Rode Halve Maan – bleef echter helemaal aan het begin van de steiger staan (op de foto ruim 100 m. landinwaarts van het uiterste puntje linksboven) en de verplegers peinsden er niet over de patiënt te gaan halen. De eerste stuurman haalde de brancard op van het begin van de pier en verzocht mij hem te helpen de patiënt naar de ambulance te dragen. Deze 3e STM was een enorm uit de kluiten gewassen jongeman van tegen de 2 meter lang en 100 kg zwaar.

Hij kon nog net de gangway afstrompelen, maar daarna droegen wij tweeën hem tientallen meters (zie linker foto) naar de ambulance. Die knaap werd steeds zwaarder en we rustten steeds vaker uit. Ik zou met hem meerijden in de ambulance naar het ziekenhuis om de administratieve beslommeringen te regelen. In het prachtige, airconditioned ziekenhuis werd mij verzekerd dat de patiënt ogenblikkelijk onderzocht zou worden en na hem alle sterkte toegewenst te hebben, keerde ik gerustgesteld per taxi  terug naar het schip. Later zou blijken, dat hij nog geruime tijd op enig onderzoek heeft moeten wachten, waarna dit onderzoek niets aan het licht bracht. Wij waren intussen natuurlijk al uitgevaren en hij heeft toen zelf, via de agent aldaar, een vlucht naar Nederland geregeld. In Rotterdam is hij toen in allerijl opgenomen en geopereerd aan zijn zwaar ontstoken blindedarm! Ziek worden in het Midden-Oosten kàn rampzalig uitpakken voor niet-Arabieren.

Sparks ziet ze vliegen

Aangezien we vlak voor de Kerst in Europa zouden terugkeren, probeerde iedereen als het even kon met de feestdagen thuis te zijn. Ik was weer aan de beurt om Kerstmis thuis te vieren, want in 1966 zat ik op zee, in 1967 thuis en in 1968 weer op zee. Het zou voor mij dus een betrekkelijk korte reis worden, nl. 3¾ maand. Normaliter was een reis ca. zes maanden, de periode waarvoor proviand werd gestored. De stores waren deze keer eind augustus in Porvoo aan boord gekomen, zodat er geen stores naar Kingsnorth zouden worden gezonden. Het voor een half jaar uitrusten van een schip met drank en voedsel had in het verleden nogal eens geleid tot malversaties. Niet iedere hofmeester kon de verleiding weerstaan om met drank en voedsel van de bemanningsleden te ritselen. Soms werd dit dusdanig slim gedaan, dat het niet opviel. Soms ging men gewoonweg opvallend te werk, zoals bij de K.N.S.M. met de fruit juice. Meestal viel het echter niet op, want de voorraad was dusdanig groot, dat geleidelijk uitgevoerde onttrekkingen van de diverse soorten voedsel en/of drank niet opvielen.                           

Naast de door mij bij de K.N.S.M. geconstateerde onregelmatigheid met de fruit juice is mij nog een andere duistere praktijk altijd bijgebleven. Een hofmeester van welke maatschappij dan ook kon het bij het voor een half jaar bevoorraden van een schip op een akkoordje gooien met de bestuurder(s) van de truck(s) met proviand. Zo kon hij b.v. een achterbout in de auto laten hangen, die de chauffeur dan mee terugnam en elders onderbracht. De opbrengst werd dan later eerlijk verdeeld. Zo zullen er nog wel veel meer manieren zijn geweest, waarvan anderen geen idee hadden. Al met al ging dit dus ten koste van de bemanning, die gewoonweg wat mindere porties kreeg of wat meer van het één en vrijwel niets van het (altijd duurdere) ander.  Door het verdwijnen van de hofmeester als gevolg van de integratie en de opkomst van de magnetronmaaltijden werd de kans op trucages met het voedsel beduidend kleiner.

 Tijdens de terugreis naar Europa raakte in de Perzische Golf de airconditioning defect, waarvan ik in de midscheeps de meeste last had, want de anderen hadden allemaal patrijspoorten aan de voorzijde van de midscheeps waardoor er bij varend schip nog enige frisse lucht naar binnen kwam. Ik had echter slechts aan de zij- en achterkant van de midscheeps patrijspoorten, zodat het slapen een kwelling werd. Wat dat betreft  was ik aardig verwend ; ik kon haast niet meer zonder airconditioning. Van de kapitein kreeg ik toestemming in de owner’s cabin op BB-vleugel te gaan slapen, waar ik mij ’s avonds uitkleedde met de priemende ogen van Marga Klompé in de rug. Als minister van maatschappelijk werk had zij in 1962 het schip gedoopt en dientengevolge hing er van haar een foto in de owner’s cabin, zodat ik met een gerust gevoel het moede hoofd neerlegde met de zekerheid dat er op ministerieel niveau over mij gewaakt werd. Twee middagen en een nacht heb ik er gebruik van gemaakt, voordat de airconditioning was gerepareerd.   

 Het nieuws van 10 december 1969, enigszins onduidelijk omdat op de achterkant het raceverslag was getikt   

Halverwege de terugreis kwam het aflostelegram binnen en gelukkig stond ik er óók op, zodat ik Thea kon bellen rekening met mij te houden wat het kerstdiner betreft. Met mij werd nog een tamelijk grote groep afgelost, zodat de vlucht per KLM naar Schiphol een gezellige aangelegenheid werd. Vanwege de tamelijk korte reis en de aldus weinig opgespaarde verlofdagen verwachtte ik niet lang thuis te zullen zitten. Nog geen maand later werd ik opgeroepen om met de “Gulf Italian” te vertrekken. Naar later zou blijken mijn laatste “Nedgulf-reis”.

Startpagina                              Tankers