Opleiding

Rechtsonder de ingang voor de leerlingen

   Eind augustus ’56 begon voor mij de opleiding tot radiotelegrafist aan de Opleidingsschool voor Radiotelegrafist ter Koopvaardij aan de Keizersgracht 688 te Amsterdam. De school was gevestigd in een monumentaal grachtenpand  met een stenen trap naar een levensgrote voordeur. De leerlingen echter hadden hun eigen ingang en wel via enkele treden naar een deur in het souterrain, waarin zich de (nogal lage) garderobe bevond. Hierin stonden enkele houten tafels en banken, alsmede een gedeelte met haken aan het plafond voor het ophangen der jassen e.d. Aan het einde van de gang in het souterrain bevond zich leslokaal A, vanwege de lage ligging verlicht door TL-buizen. In de garderobe had directeur Leyenaar een bord opgehangen met de spreuk "Waar orde regeert, wordt meer gepresteerd". Natuurlijk werd niet lang daarna door een leerling een tweede regel toegevoegd en wel: "Waar meer wordt gegeten, wordt ook meer gescheten". Leyenaar was hierdoor dus toe aan weer één van zijn "bijna ontploffingen". 

In de garderobe was de plafondverlichting voorzien van een metalen bescherming, waarvan ik op onaangename wijze gewaar werd. In een wilde achtervolging door Bertus de Jong rende ik over de tafels om zodoende op verschrikkelijke wijze m'n kop te stoten tegen de hoek van het metalen omhulsel. Het gevolg was een aardig gat in m'n hoofd. Omdat dit gebeurde op de dag dat er onregelmatigheden waren uitgebroken bij het gebouw "Felix Meritis" naar aanleiding van de Russische inval in Hongarije, geloofde Leyenaar mijn verhaal niet. Hij was ervan overtuigd, dat ik dat gat in m'n kop had opgelopen bij genoemde onregelmatigheden en ik kreeg na te zijn teruggekeerd uit het ziekenhuis natuurlijk straf. Dit bestond uit het bijwerken van de "List of Shipstations" aan de hand van een amendement. Helemaal in je eentje zat je dan in de monumentale gang aan een tafeltje scheepsnamen door te strepen van schepen die, om welke redenen dan ook, niet meer onder Nederlandse vlag voeren.

In die kelder aan de voorzijde van het gebouw speelden zich de vreemdste dingen af. Zo weet Herman de Jonge te vertellen dat wij als ouwe stomp (2e jaars) het recht hadden om achter de in de keldergarderobe hangende jassen stiekem een shaggie te roken. Natuurlijk dachten de 1e jaars dat ook zo te kunnen doen, maar dan bij de toegangsdeur vóór in de garderobe. Op een dag werd de deur van de kelder echter opengegooid en een razende Leyenaar stormde naar binnen en rende af op het verstijfd staande groepje 1e jaars. Door de jassen en de dichte mist van rook in de kelder waren wij voor hem niet zichtbaar. Een week lang kon de groep 1e jaars nablijven, terwijl wij na de lessen als een speer huiswaarts togen. 

In die kelderruimte bevond zich toentertijd een nogal antieke wasbak, waarboven een krakkemikkig kraantje zat. Om een ons onbekende reden was echter de afvoer van de bak verwijderd en werd het vuile water opgevangen in een emmer. Leyenaar kwam weer eens binnenstormen om ons ergens op te betrappen, zag de emmer met vies water en gebood (waarschijnlijk) Rinus de Cocq deze direct te legen. Nog deels verlamd van de "schrik" greep Rinus de emmer en leegde deze met een ferme zwaai in de wasbak, waarop zich direct een forse straal smerig water over de voeten van Leyenaar en enkele bijstaanders verspreidde. Het is daarna, volgens mij, nooit meer goed gekomen met Leyenaar.

Wim van Slooten herinnert zich nog een voorval dat met de kelder te maken heeft. Vanuit die kelder bereikte je via een stenen trappetje van zo'n vier treden de bewoonde wereld. De bovenste trede was echter zo'n vier centimeter hoger dan de rest, waardoor een nieuweling steevast bijna òf geheel op de platte bek op straat verscheen. Als het geregend had, lag er op die plek altijd een grote plas water. 

Op de eerste dag van ons tweede jaar stond een groepje 2e jaars tussen de aan de wallenkant geparkeerde auto's hun lunchbroodjes te nuttigen. Het had net opgehouden te regenen en er lag een grote plas pal vóór de kelderingang.

En toen kwamen de eerste-jaars de kelder uit. De eerste struikelde uiteraard en viel pontificaal languit in de plas. Ons groepje produceerde een homerisch gelach en je zou zo zeggen, dat de volgende 1e jaars gewaarschuwd moet zijn. Maar nee, nummer twee kwam halverwege uit de diepte omhoog, keek naar links en naar rechts om te zien waarom wij zo'n lol hadden en maakte daarna eveneens een prachtige buiklanding. Dit verschijnsel bleef zich herhalen tot de voorraad 1e jaars op was. 

De monumentale hal richting voordeur en richting klaslokalen 

In genoemde monumentale gang lag direkt links een groot vertrek, het z.g. praktijklokaal, waarin verschillende soorten communicatieapparatuur waren opgesteld. Zeer in het oog springend was de enorme poster die er hing met allerlei (internationale, amerikaanse, japanse) morsecodes, vlaggeseinen enz.

Aan het einde van de marmeren gang kwam men via een korte trap bij het kantoortje van de directeur. Naast dit kantoortje lag leslokaal B. Het lokaal voor “seinen en opnemen” bevond zich wéér een verdieping hoger. Hier stonden enorme tafels met seinsleutels erop bevestigd, waar het seinen klassikaal werd beoefend. Meerdere creeds – toestellen waarmee d.m.v. ponsbanden morsesignalen hoorbaar worden gemaakt - waren hier opgesteld om het opnemen via de koptelefoon mogelijk te maken.

De “Creed”, een converter voor een 2-bits ponsband naar morsesignalen

        Dit opnemen ging met de hand; opnemen op de schrijfmachine was niet aan de orde. Dit moest men later in de praktijk zelf onder de knie zien te krijgen! De bedoeling was dat men werd opgeleid tot het seinen en opnemen met een snelheid van 16 woorden per minuut, hetgeen vereist was voor een rijks certificaat tweede klasse. Aldus werd men in staat geacht de nieuwsberichten te kunnen ontvangen, die door Scheveningen Radio werden uitgezonden. 

De bovenste verdieping werd bewoond door de directeur en zijn gezin. De geheimzinnige trap er naar toe heb ik nooit mogen beklimmen! Dat was een eerdere leerling enige jaren eerder wèl eens gelukt; hij trouwde later met de dochter van de directeur (en kreeg dus een walbaan bij Radio-Holland). Directeur van de school was de heer Leyenaar; leraren waren Ravenstijn (techniek), van Spingelen (seinen en voorschriften), De Bie en Benne (opnemen, Engels en aardrijkskunde) en Schruijer (???),  

De conciërge was de heer Adema, evenals alle voornoemde personen oud radio-officier. De zeer aimabele heer Adema deed zijn administratieve werk in het kantoortje van de directeur, bij wiens afwezigheid hij de scepter zwaaide.

Er waren twee klassen van 25 á 30 man; ik kwam in klas A  terecht.  In klas A zaten (voor zover ik mij kan herinneren):

Gijs Bossen (†), Arie Burgerhout, Frits van Dillen, Rob Does, Piet Eijer (†), Wim Hahn, Bertus de Jong (†), Jan de Jonge, Henk Koster (†), Jan Manni, Massmeijer, Bertus van Meeteren, Piet Mossinkoff, Frans Ottevanger, Bob Peters, Theo Rave (†), Henk van Rhee, Arie van de Ruit, Karel Sawade, Scholten, Wim van Slooten, Arthur Spee, Rob Zwagerman, Bert Veenendaal, Ab Veldman (†), Bob Verzijlberg (†) en Henk Willekes.

In klas B zaten (voor zover ik mij kan herinneren):
Louis Ackens, Bandsma (†), Piet Boersma, Joop Borghmans, Jan v.d. Bosch, Bert Busch (†), Rinus de Cocq, Henk Hoonings, De Jong, Herman de Jonge, Wim van Klaveren, Grossman, Leo Knottenbelt (†) Leo Koopmans, Jim van Lawick, Dirk Middelkoop (†), Herman Oostervink, Rob Maas, Roelofs, H.T.W.W. (Henk) Tromp, Herman Vacano, Peter Visser en Harry Vroman (†). 

In september 1957 kwam er een nieuwe lichting leerlingen op, die terecht kwamen in de klassen A-1 en A-2. Wij werden respectievelijk klas B-1 en B-2. Degenen die in september 1958 nòg niet waren geslaagd, kwamen terecht in klas C (neem ik aan).

 Naast de eerder genoemde (examen)vakken vond de heer Leyenaar het nodig in het kader van de algemene ontwikkeling hier nòg enkele lessen aan toe te voegen. Zo kregen wij van de heer van Spingelen onderricht in Maleis, van ene dokter Rodrigues Pereira les in E.H.B.O. en kwam er zo nu en dan ene dominee Bodaan en/of hoofd-aalmoezenier Snelders ons gods woord verkondigen. Machineschrijven werd onderwezen door de heer Roelofs en Spaanse les kon worden gevolgd bij de heer Wentholt.

Omdat wij toekomstige zeelui waren, was het noodzakelijk dat iedereen een zwemdiploma had, en wel diploma B! Aangezien ik na m’n diploma A nooit de behoefte had gehad ook B te halen, ging ik wekelijks met het overgrote deel van de klas kopje onder in het Heiligeweg Bad. De "zwem lessen" werden verzorgd door lerar lichamelijke opvoeding, de heer Kuijk. De directeur ging zelfs zo ver ons enige cultuur bij te brengen door bezoeken te organiseren aan het Rijksmuseum en het Scheepvaartmuseum, toen nog gevestigd op de Willemsparkweg.

Ook aan de lichamelijke gesteldheid van zijn leerlingen besteedde de heer Leyenaar grote aandacht.  De opleidingsschool van Radio-Holland werd ingeschreven voor  de wedstrijd sloepvaren tijdens de Sportweek 1957. De wedstrijden werden gehouden waar thans de IJtunnel loopt.  Op de achtergrond het marine- etablissement, waar ik later op de V.B.S. terecht zou komen.

Wij (boot nr. 6) vrij te blijven van boot nr. 5. Onze aspiraties  om later mee te doen aan de Head of  the  River werd aldus de grond in geboord. Aan stuurboord volgen Bertus van Meeteren (voor) en “Bul” van Rhee (achter) de aanwijzingen van  stuurman Veenendaal op, terwijl aan bakboord Jan de Jonge (midden) en ik (geheel achteraan) onze roeispanen onder boot 5 vandaan  proberen te houden. 

De voornaamste lessen waren die in techniek. De heer Ravensteijn ontpopte zich als een geboren onderwijzer. Tijdens zijn lessen piekerde niemand er over “keet te schoppen”. De man had ons allen onder de duim, verloor nooit zijn kalmte en alleen al de manier van je aankijken deed je alle lust tot onaangepast gedrag vergaan. Was een blik niet voldoende, dan volgde er een verbale terechtwijzing waar je het de rest van de dag – of soms week - mee kon doen. Er werd geen gebruik gemaakt van techniekboeken; alles – van molecuul tot en met de buisvoltmeter ERC3 – werd door hem uitgelegd, waarna hij ons de tekst dicteerde die wij in ringbandschriften opschreven. Tekeningen werden door hem op het  bord getekend en door ons gecopieerd in de schriften of op ruitjespapier, wat dan in de schriften werd geplakt.  Deze manier van lesgeven had voordelen, nl. éérst werd het uitgebreid uitgelegd, daarna opgeschreven en vervolgens thuis nog eens bestudeerd.

Een bladzijde uit het schrift Radiotechniek
Les in techniek werd aanvankelijk gegeven door directeur Leyenaar

Het vak voorschriften werd gegeven door de heer van Spingelen, het type ruwe-bolster-blanke-pit. Zijn lessen werden gegeven uit Leerboek der voorschriften (ten dienste van hen, die zich voorbereiden tot het examen ter verkrijging van het rijks certificaat als radio-telegrafist der 1e of 2e klasse) door J. Grootes. Het geheel bestond uit drie delen, deel I behelsde bepalingen voor de beveiliging van mensenlevens op zee, deel II behandelde het aannemen en seinklaar maken van radio-telegrammen en het opstellen van dienstnota’s, deel III bevatte alles over de berichtenwisseling in de mobiele dienst.

Een voorbeeld van de inhoud van deel I:

Stel U voor, dat het kuststation Scheveningen Radio, dat de leiding had van het noodverkeer, om 10 uur 20 minuten het bericht samengesteld had, dat het einde van het noodverkeer betreffende het s.s. Waalhaven aankondigt.

Scheveningen Radio zou dan het volgende bericht uitzenden:   

. . . - - - . . . CQ CQ CQ de PCH 1020 Waalhaven PILQ QUM   

Radiotelefonisch zou dit als volgt luiden: Mayday Casablanca Quebec Casablanca Quebec Casablanca Quebec ici Scheveningen Radio En Nombre En Nombre Amsterdam Jerusalem Baltimore Jerusalem En Nombre En Nombre Waalhaven PILQ  j’épèle Paris Italia Liverpool Quebec Quebec Upsala Madagascar

Dit vereist misschien enige verklaring! Toentertijd werd in de radiotelefonie nog het zg. Internationale Alfabet gebruikt, t.w. Amsterdam, Baltimore, Casablanca, Denmark, Edison t/m Zanzibar. De getallen 1 t/m 0 gaf men aan met de letters A t/m J voorafgegaan en besloten door tweemaal het Franse “En Nombre” (in cijfers). Het getal 15 werd toen dus als volgt uitgesproken:  en nombre en nombre Amsterdam Echo en nombre en nombre.                                                          

seinles

De lessen van Van Spingelen werden menigmaal opgesierd door verhalen uit zijn zeemansloopbaan, zich voornamelijk afspelend in het voormalige Nederlands-Indië. De sfeer tijdens zijn lessen was anders dan die tijdens de technieklessen; meer ontspannen en leuker. Ging er eens een keer iemand over de schreef, dan klonk de volgende luide, verbale terechtwijzing: “Van de Ruit, als je nú je klep niet houdt, zal ik je een knal voor je kop geven dat het licht voor je ogen dwars voor je kont schijnt”. Tegenwoordig zou de man worden aangeklaagd wegens dreigen met lichamelijk geweld! Vroeger was het toch wel leuker in de klassen.

Bij absentie van de heer van Spingelen nam directeur Leyenaar de voorschriften lesen waar.

De vakken opnemen, Engels en aardrijkskunde werden verdeeld over de heren de Bie en Benne. De Bie was een Indische Nederlander, zachtaardig en vriendelijk. Van Benne herinner ik me niet zo veel. Eén incident met hem staat me echter nog wel bij. De gehele klas, onder aanvoering van (de iets oudere) Willekes en Zwagerman, kwam tijdens de les in opnemen ergens over in opstand en verliet en-masse het lokaal ondanks de tegenstribbelende Benne.

De middagpauze werd meestal benut tot het maken van een wandelingetje, een partijtje voetbal op het Amstelveld, een biljartje maken in een café om de hoek in de Vijzelstraat (Café Midway??) of rondhangen in de Groene Kalebas in de Tweede Weteringdwarsstraat. Deze in een sous terrain gevestigde coffeeshop, waar toentertijd slechts koffie e.d. werd verkocht, was één der trefpunten van de "pleiners". Als Amsterdamse jongen behoorde je toentertijd tot de "pleiners" of tot de "dijkers". Deze laatsten hadden hun thuisfront op de Nieuwendijk, hielden van Elvis Presley en Bill Hailey, hadden vetkuiven, leren jacks en hadden achter op hun brommers meiden met strakke kokerrokken en suikerspin-kapsels. De pleiners, vernoemd naar het Leidseplein, droegen een zg. ceasar-coiffure, veinsden van (moderne) jazz te houden, keken meestal nogal zwaarmoedig en kozen hun vriendin uit de grote groep op Juliette Greco lijkende meisjes. Het schoeisel moest bestaan uit suède booties, bij voorkeur gekocht bij Zwartjes in de Utrechtsestraat.

Even voorbij de Groene Kalebas lag de Poffertjeskraam op het Weteringcircuit. Niet zoals tegenwoordig aan het water bij de Heineken brouwerij maar schuin er tegenover op de hoek van de Vijzelgracht. Dit was een soort niemandsland tussen de dijkers en de pleiners, niet de èchte maar de meelopers. Er zou ooit eens een bende zijn opgerold, naar later bleek waren dat slechts kruimeldiefstallen geweest. Wij  kwamen hier slechts zelden; de Groene Kalebas echter werd door ons vóór en na schooltijd bezocht, alsmede vaak in de middagpauze.   

Op 10 september 1957 werd door mij, op aandringen van de heer Leyenaar, een monsterboekje aangevraagd. Waarom dit zo vroeg moest, heb ik nooit begrepen; anderhalf jaar later zou ik pas mijn radio-certificaat halen! Dit aanvragen van het monsterboekje gebeurde bij de Waterschout aan de Droogbak bij het C.S. De zich in het boekje bevindende foto is van 20 augustus 1957. Voor het eerst (en hopelijk voor het laatst) werden vingerafdrukken van mij genomen. Die van de rechterwijsvinger kwam in het monsterboekje. Eind 1958 ging de hele klas op voor het rijksexamen bij de Inspectie Kust- en Scheepsradio aan de Scheveningseweg 6 te Den Haag.

 Scheveningseweg 6

 Het merendeel van m’n klasgenoten slaagde voor dit eerste gedeelte. Ik behaalde de volgende resultaten:

Opnemen: 8   Seinen (17 w/m): 5   Voorschriften: 6   Engels:  6   Aardrijkskunde:  6  

Kort daarna gingen de eersten op voor het techniek examen. Op aanraden van Ravensteijn werd ik hiervoor echter  teruggetrokken. Daar had de man dus volkomen gelijk in; tot dat moment had ik de techniek schromelijk verwaarloosd en waren mijn vorderingen duidelijk onvoldoende. Het was nu zaak om als een bezetene te gaan blokken. Het niet meer hoeven leren voor de andere vakken was dus een  prettige bijkomstigheid; ik kon mij volledig concentreren op de techniek. Mijn vorderingen bleken na verloop van tijd voldoende te zijn en ik werd opgegeven voor het volgende examen.

Op 16 maart 1959 deed ik het techniek examen met een 5 als resultaat. Hierdoor was ik geslaagd voor het Rijkscertificaat der 2e klasse en legde ik de eed van geheimhouding af. Gelijk hierna hoorde ik, dat ik was aangewezen om mijn militair dienstplicht bij de Koninklijke Marine te vervullen, alwaar ik een kaderopleiding zou gaan volgen.                                   

    ".... noch deze op enigerlei wijze bekend te maken ..."

 Regel was nl. dat tien procent van alle examen-kandidaten (dus niet alleen zij die waren geslaagd) zou worden opgeroepen voor dienstvervulling bij de K.M. Deze keer waren er 130 examen-kandidaten geweest, zodat er 13 eerste in militaire dienst moesten alvorens te kunnen gaan varen bij de koopvaardij. De anderen waren verplicht te blijven varen tot het jaar waarin ze 27 jaar oud werden. Stopten ze eerder, om welke reden dan ook, dan werden ze alsnog opgeroepen!  Van 27 april 1959 t/m 26 januari 1961 zat ik dus als miliciën (dienstplichtige) bij de Koninklijke Marine (Zie Koninklijke Marine).             

Na de geslaagde opleiding gaf Bert Busch in Zaandam een feestje met o.a. Piet Boersma, Jan van de Bosch en Henk Hoonings
Ook op het feest waren  Herman de Jonge en Arie van de Ruit aanwezig.

Na te zijn afgezwaaid was het voor Hans Valk (marine maat) en mij niet vanzelfsprekend dat wij naar Radio-Holland zouden gaan. Tijdens de diensttijd hielden wij contact met elkaar en besloten gezamenlijk te gaan solliciteren bij  Aramco. Deze Amerikaanse oliemaatschappij had telegrafisten in dienst, die in Saoedi-Arabië verbindingen onderhielden tussen de verschillende Aramco locaties en (naar ik aanneem) de U.S.A. Geruchten deden de ronde, dat je een half jaar in de woestijn zat en een paar maanden thuis. De verdiensten waren natuurlijk vele malen hoger dan bij Radio-Holland.

Ook ging onze belangstelling uit naar een job als telegrafist bij de ettelijke radar stations in Alaska. Als oud-marinemensen zou je daar terecht kunnen, zo zei “men”. Van dat laatste is niets gekomen, maar wel zijn Hans Valk en ik naar het hoofdkantoor van Aramco in Den Haag getogen om daar persoonlijk te solliciteren. Men gaf ons daar een vracht informatie mee over wat de job precies inhield. Na het lezen van de papieren nam ons enthousiasme zienderogen af en meldden wij ons bij Radio-Holland.

Radio-Holland deelde me mee, dat ik op 1 februari werd verwacht in het pand Kerkstraat 223, waar de praktijkcursus ter voorbereiding op de eerste reis zou plaatsvinden. Deze cursus werd gegeven door de heer De Graaff en was bedoeld om te leren omgaan met de meest voorkomende radio installaties aan boord van de schepen, alsmede aanverwante apparatuur zoals radar, radiopeil-toestellen, alarm-toestellen, echoloden, acculaadinrichtingen enz.

Het echolood is een deels onzichtbaar instrument op een schip. Behalve de recorder met bediening op de brug zijn er ook een zender en een ontvanger, die in de dubbele bodem van het schip zijn geplaatst. Op de cursus had men er het volgende op gevonden: aan het hoge plafond hingen twee lampenkappen (de zender en ontvanger) boven een houten plaat. Zakte de plaat, dan werd het “dieper”. Het echolood gaf op de recorder 6 voet “water” in het klaslokaal; door het bewegen van de houten plaat kon het aantal voeten worden veranderd.

Op de praktijkcursus werd onder leiding van Leyenaar (uiterst links) zelfs aandacht besteed aan navigatie

Allerlei soorten zenders, ontvangers, radiopeil-toestellen, automatische alarmtoestellen, kortom vrijwel alles wat in een radiostation kon worden gevonden, was hier opgesteld. De bedoeling was het bedienen, het onderhoud, het opsporen van defecten en het evt. repareren van de toestellen onder de knie te krijgen. Vele tips voor in de praktijk op te treden defecten en storingen werden door ons genoteerd. Ook de hele papierwinkel aan boord werd hier doorgenomen.

Allerlei aan boord voorkomende RH boekwerken en formulieren werden behandeld wat betreft het hoe en waarom invullen en opsturen. Een kleine opsomming:

Medgraaf (mededelingen aan telegraafstations), Medfoon (idem aan telefoniestations), diverse circulaires (waaronder circulaires Telegrammendienst), Berko (berichten a/d koopvaardij), een A.D.V. (algemene dienstvoorschriften),  reparatielijst RH25a, RH11-13 (totaalstaat telegrammen/gesprekken), RH56a (Oceaan Post), RH49 (weerbericht), RH38 (accurapport), RH2a (telegramformulier), RH35 (radarrapport), RH44 (radiopeilingen), RH76 (catalogus surprisedienst), RH1520 (correctiekromme radiopeilingen). 

Er bestond ook een overwerkstaat (RH32), maar die werd niet behandeld, want “die zal je hoogstwaarschijnlijk toch niet nodig hebben”. Men gaf ons handige tips over het reilen en zeilen aan boord van een schip, zoals gedrag en onderlinge verhoudingen. Zelfs ging men zo ver te vertellen, dat indien je onverhoopt een “natte droom” had gekregen, je rustig aan de bediende een extra set lakens en slopen kon vragen. Men sprak blijkbaar uit ervaring!

Gedurende de praktijkcursus kregen we ƒ 150,= zakgeld per maand en nog geen loon, omdat  Radio-Holland ons pas in dienst nam op de dag vóór het aanmonsteren. De gage als assistent-telegrafist bleek later ƒ 256,10 per maand te zijn; met belasting en pensioenpremie eraf zal daar niet veel meer dan die ƒ 150,= van over gebleven zijn. Wel scheelde het op deze manier ruim 2-½ maand diensttijd bij Radio-Holland.

Aangezien een R/O aan boord van een schip werd geacht zijn steentje bij te dragen ingeval de bemanning onverhoopt in de sloepen moest, werd het behalen van het sloepsgast-diploma verplicht gesteld. Hiertoe kregen mijn mede-cursisten en ik een opleiding van een oud-bootsman. Het theoretisch gedeelte geschiedde in soort "kabelgat" op een zolder van een gebouw op het K.N.S.M.-terrein. Het praktisch gedeelte bestond uit roeien met een sloep en het om beurten het bevel voeren hierover. Voor ons oud marine-miliciens was dit natuurlijk een peulenschil. Het diploma heb ik echter nooit ontvangen. Waarschijnlijk moest dat ergens worden opgehaald, maar dat is klaarblijkelijk het ene oor in en het andere oor weer uit gegaan. Waarom me dat later via R-H niet alsnog is toegespeeld, is me nog steeds niet duidelijk.   

Op 9 februari moest ik worden gekeurd voor de koopvaardij, wat door de bedrijfsarts van Radio-Holland, Dr. W.H.F. Klokke op de Geldersekade 57, werd gedaan. Voor het eerst kreeg ik een zg. “cocktail” geïnjecteerd; nl. tegen typhus, parathyphus A.B. en cholera. Het gevolg was een grote rode plek op de bovenarm, die pijn begon te doen en stijf werd. Na enkele dagen was dit euvel verholpen.    

Directeur Leyenaar vergezelde soms nieuwbakken R/O's naar Schiphol bij uitzending naar de Oost voor twee jaar.    Hier in gesprek met de moeder van Peter Visser; links van hem (met snor) Dhr. de Graaff van de praktijkcursus

Begin april werd ik aangewezen om als assistent-telegrafist te fungeren op de “Wonosari” van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd en bestelde ik mijn uitrusting bij Determeijer aan het Damrak, zoals een (blauw) uniform, lang en kort wit, jasjes toetoep, witte kousen voor onder kort wit, zwarte schoenen, zwarte stropdas, regenjas (nooit gedragen!) enz.

De Wonosari was normaal gesproken geen schip waarop leerling marconisten voeren, maar door het grote personeelstekort moest men zo snel mogelijk zelfstandige radio-officieren afleveren, zodat o.a. de Wonosari als zodanig werd aangewezen.

Wat de accommodatie betreft was het behelpen, want dit schip was uiteraard uitgerust met één hut voor de marconist. Een assistent kreeg een (tweepersoons) hut toegewezen, samen met een leerling-stuurman. Op 19 april trad ik in dienst van Radio-Holland, kreeg het dienstnummer RH 51 en op 20 april monsterde ik aan voor de Wonosari bij de Waterschout te Amsterdam.

Van mijn marinematen en mede-praktijkcursisten ging Bas Leeuwenburg op 19 april met de “Asmidiske” als assistent mee; Pit Jongman op 22 april met de “Willemstad” en Ronnie Verschoor op 29 april met de “Gabonkust”. Van de rest, zoals Hajo Honderd, Theo Rave, Hans Valk, Rick van IJsseldijk en Faes is mij niet bekend op welke schepen zij uiteindelijk als assistent werden geplaatst. Klasgenoot Bob Verzijlberg werd op de "Oranje Nassau" geplaatst en Bertus de Jong op de "Johan van Oldebarneveldt". 

Een bonte mengeling van cursusjaar 1956, de klassen A en B, tijdens de telegrafistenopleiding 1956 - 1958/1959, genomen vóór de school Keizersgracht 688 te Amsterdam.Hurkend van links naar rechts: Rob Does, Ab Veldman, Frits van Dillen, Bertus de Jong en Bert VeenendaalBukkend van links naar rechts: Jan Manni, Arie van de Ruit en Wim HahnStaande van links naar rechts: Theo Rave, Arthur Spee, Piet Eijer, Gijs Bossen, Henk Koster, Jan de Jonge, Bob Peters, Henk Willekes, Dercks(?), Bertus van Meeteren,  Henk “Bul” van RheeGeheel boven- en achteraan van links naar rechts: Rinus de Cocq en Herman Oostervink 

 De foto was eigendom van de de op 16 januari 2003 overleden Ab Veldman en is ter beschikking gesteld door mevrouw Pieta Hoogendijk, waarvoor mijn hartelijke dank.