Vrijetijdsbesteding

Vanwege het toch vrij monotone leven aan boord van een ocean station vessel op station waren er tamelijk veel voorzieningen voor hobby's aan boord. B.v. was er een doka, een ruimte met apparatuur voor houtbewerking, een zaaltje om te tafeltennisen, een volière waar verdwaalde vogels werden verpleegd en opgelapt, een leegstaande hut met een hometrainer, een roei-apparaat en natuurlijk de salon voor film, tv, video, klaverjassen, tafelvoetbal en feestjes.

Materiaal voor de houtbewerkers onder ons kon worden aangevraagd, waardoor menig meubelstuk werd vervaardigd of gerepareerd. Moest er iets van metaal worden gemaakt, dan kon er in de werkplaats van de machinekamer worden geknutseld. Tijdens reis 77 deed derde WTK v.d. Bijl het voorstel de reis daarop een ijzeren wieg te maken, want Wendy had zich aangemeld voor begin mei. De tussen beide reizen bestelde materialen werden vakkundig door ons (maar hoofdzakelijk door de derde WTK) omgezet in een prachtige wieg, waarvan na Wendy ook Edwin gebruik maakte.

Door de “meer sportieven” onder ons werd druk gebruik gemaakt van de tafeltennistafel, wat vooral spectaculair was tijdens slecht weer bij slingerend of stampend schip. De hometrainer werd óók zeer veel gebruikt; er stond na verloop van tijd tienduizenden kilometers op de teller. De meest fanatieke wielrenners was de KNMI-ers Jan Roest en Ab Maas. Ook ik heb menige kilometer aan de teller toegevoegd. Op station liggend bij licht slingerend schip ging men achtereenvolgens bergop en bergaf, omdat de fiets dwarsscheeps in de hut was geplaatst. Uitstekend voor de beenspieren! Naast dit sportieve gedoe, maakte ik vaak pentekeningen. 

Een in 1974 gemaakte pentekening van de Cumulus aan de hand van een foto van 2e WTK Gisius. Het tekenen  werd uitgespreid over twee reizen, omdat ik alleen kon tekenen als de zee kalm was en het schip dreef.

Het roei apparaat stond in de salon en werd relatief het minst gebruikt. Verder stonden in de salon een tafelvoetbalspel, een TV toestel en een filmprojector. In de weekends werden door de RLD-mensen films gedraaid; hiertoe kregen wij elke reis een filmkist mee met zes speelfilms en één of twee documentaires. Een aangename bijkomstigheid was het feit, dat we voor dit “werk” overuren konden schrijven.

De TV kon natuurlijk vrij weinig worden gebruikt zo midden op de oceaan. Tijdens het WK voetbal van 1978 in Argentinië voeren wij speciaal 100 mijl naar het oosten naar de grens van station Mike om de wedstrijden redelijk te kunnen volgen op de Noorse TV met Radio Nederland Wereldomroep ter (radio)ondersteuning. 

De RLD had een speciale zendmachtiging voor amateurradio aan boord. Amateurstations op zeeschepen - herkenbaar aan /MM (maritime mobile) achter de roepletters - waren zeer gewild voor een verbinding, vooral met Nederlandse zendamateurs. De "Cumulus" was PI1LC/MM en de "Cirrus" PI1LS/MM. Collega Jan Fernhout (PA3CBS) maakte er veruit het meeste gebruik van met zijn eigen Kenwood transceiver. Technicus-R/O Remy v.d. Sande was/is ook radio-amateur en staat bekend als PA0SAN.

Van het KNMI was er Walter Schuurmans-Stekhoven, PA0WSS (Whisky Double Shit)/MM, die met zijn eigen zender 's middags met vrienden in Zuid-Afrika werkte. Een selectie van zeldzame QSL-kaarten uit alle uithoeken der aarde heeft Jan Fernhout mee naar huis genomen. Naast amateuren was Jan Fernhout druk bezig met het bouwen van een schaalmodel van de Cumulus (zie onderstaande foto).

De hobby die het meest werd beoefend was de hengelsport, wat niet zo verwonderlijk was op zee. Van de radiodienst was ik eigenlijk de enige die altijd viste; Fernhout en chef Schipper lieten zo nu en dan een lijntje zakken. Van der Blom en van de Sande visten helemaal nooit. Bij het KNMI-personeel zaten echter meerdere hengel-liefhebbers met Bertus Augustijn, Herman Donker en Jos Broeke als de fanatiekste vissers met haast professionele uitrustingen.

Het vissen had bij de Van Nievelt-mensen een lage prioriteit, alleen kwam in een later stadium een bakker/kok veelvuldig aan de reling om zijn bijdrage aan de vangst te doen. Met uitzondering van de stations I en J (west van Ierland, midden op de oceaan) waren de stations waar wij lagen prima visgebieden. Station K (tussen Portugal en de Azoren) was qua diversiteit aan vis èn de meestal aangename temperatuur veruit ons favoriete station. Ook de stations Alpha (tussen IJsland en Groenland) en Mike (tussen IJsland en Noorwegen) waren prima visgebieden met weer totaal andere vissen en vis methodes.

Een op station Kilo gevangen aantal bramen (brahma brahma)  

Een bonito ofwel skipjack  (een soort tonijn)

Drijvend op station Kilo werd gevist op haaien, wrakbaars, braam en pijlstaartinktvis. Op de dag van aflossing werd op ons verzoek langzaam naar het rendez-vous-punt gevaren om ons de gelegenheid te geven lijnen te laten vieren om te proberen bonito’s (skipjack) te vangen. Dit lukte ons wonderwel, zodat ik bij de chef-kok de schoongemaakte tonijn liet invriezen voor latere consumptie thuis.

Wrakbaarzen zwemmen, zoals de naam al aanduidt, meestal onder drijvend wrakhout. Van een kleiner stuk wrakhout springen ze vaak over naar een groter stuk. Een drijvend schip is natuurlijk een enorm stuk wrakhout en elke morgen vóór m’n wacht om 04.00 uur begon, hing ik over de reling op het achterschip om te kijken of er wrakbaarsen zaten. Was dat het geval dan wierp ik een jig (een kogeltje lood met haak en veren) in hun richting en haalde het met kleine rukjes weer binnen. Roofzuchtig als ze zijn doken ze er meestal achteraan en dan kon het gevecht beginnen. Ze doken dan lijnrecht naar beneden, maar m.b.v. een juist afgestelde slip en m’n soepele 35 grams hengel had ik ze vrij snel aan de oppervlakte. Met de hand moest de buit dan worden binnengehaald en dat moest voorzichtig gebeuren, want één verkeerde beweging en hij was van de haak.

Op zekere morgen zat er tussen de vier á vijf wrakbaarsen een kanjer van een exemplaar, die – als opperhoofd – het recht had als eerste mijn jig aan te vallen. Dat is me een gevecht geworden! Had ik een normaal exemplaar binnen vijf minuten aan boord, deze kingsize baars wist me zo’n 10 minuten bezig te houden. Meters en meters diep dook hij keer op keer weg met het gevaar dat hij onder het schip door dook en m’n lijn kon stuktrekken. Nadat hij afgemat langszij lag, kwam het moeilijkste karwei, nl. het omhoog takelen. Aan de lijn omhoog trekken durfde ik vanwege zijn gewicht niet te riskeren, dus riep ik de hulp in van de meteo-man van de wacht. Deze liet het net zakken, dat wij normaliter gebruikten om gevangen inktvissen binnenboord te halen (hierover later meer). Ik sleepte de vermoeide vis boven het net en de meteo-man takelde het geheel aan boord.

Rechts een normale en links een grote wrakbaars   
Een aardig inkijkje

Ofschoon gebakken wrakbaars heerlijk smaakt, is er toch een vis die even lekker is. De eveneens aan de oppervlakte te vangen braam (van het Latijnse brahma brahma) is  de in Spanje veel gegeten dorade. Tientallen van deze platte vissen (maar geen platvis!) haalden we binnen.

Oók aan de oppervlakte waren haaien te vangen. De heren Augustijn, Broeke, Donker, Maas (allen KNMI en in alfabetische volgorde), ikzelf  e.v.a. hadden op hun boothengels extra grote reels gezet met 30 of 40 ponds lijn, voorzien van een stalen onderlijn van enkele meters (haaien rollen soms in de lijn) en een extra grote haak voorzien van een brok vlees of gevangen vis.

Om de gevaarlijke jongens en meisjes te lokken werd een fijn net met vis- en vleesafval over de muur gezet; dit lokte hen naar ons schip toe. Op de wartel, waaraan de onderlijn was vastgemaakt, werd een ballonnetje bevestigd als dobber. Blauwe haaien werden het meest gevangen, waarschijnlijk de meest voorkomende soort.  

Eenmaal werd er een neushaai gevangen; die eer komt toe aan Jos Broeke, die bijna twee uur is bezig geweest om het beest binnenboord te krijgen. Deze ontzettend felle vechter dook meerdere malen onder het schip door, waardoor Jos vanaf het achterschip via het gangboord naar het voorschip moest om contact met zijn prooi te houden. Vanaf het voorschip ging het soms weer terug naar het achterschip of haaimans dook weer tientallen meters de diepte in. Eerst toen het beest aan de oppervlakte kwam, kon worden vastgesteld dat het hier om een neushaai ging en niet om een gewone blauwe haai.

 neushaai

Het probleem van het aan boord takelen van zo’n bakbeest werd als volgt opgelost. Een stalen lus met cardansluiting werd om de vislijn gedaan en langzaam richting haai gezakt tot het de kop had gepasseerd, waarna het werd aangetrokken zodat de lus zich achter de kop sloot. De stalen (onder)lijn werd door een winch binnengetrokken, zodat de haai verticaal langs het schip kwam te hangen, waarna via een andere lus rond de staart het gevaarte aan boord werd getrokken.  

Een hele klus waarbij meerdere mensen betrokken waren. Was het beest eenmaal aan boord, dan was het nog steeds uitkijken. Door het slaan met de staart in een toch vrij besloten ruimte op het (onder)achterdek was het tamelijk gevaarlijk te dicht in de buurt van de haai te komen. De meeste gevangen haaien waren echter blauwe haaien, die uiteindelijk toch minder sterk bleken te zijn dan de neushaai van Jos Broeke.

Als de avond was gevallen en het donker werd, richtten wij onze aandacht op de alom aanwezige (pijlstaart) inktvissen. Vanaf het (onder)achterdek werd een zelf gefabriceerde lichtbak boven het water gehangen, waardoor na verloop van tijd aan de rand van de lichtcirkel meerdere inktvissen verschenen. Een lichtgevende dreg werd net buiten de lichtcirkel gegooid en met korte rukjes weer binnengehaald. Als bliksemschichten doken de inktvissen op de dreg af en met een beetje geluk bleven ze aan de dreg hangen. Op de avond van de 18e september dook een inktvis als een boomstam op mijn dreg en begon een gevecht van ruim 15 minuten. Mijn hengel had daarvoor en heeft ook daarna nooit zó op z’n donder gehad als in dat kwartier. Wat een kracht kan zo’n beest ontwikkelen; de hengel stond minutenlang onder een hoek van 90° , terwijl de inktvis maar pompte en pompte. Langzaam maar zeker kon ik hem echter dichterbij halen en tenslotte boven het intussen gevierde net manoeuvreren. Na op het dek te zijn beland, spoot het monster een grote lading zwarte substantie  uit.









Een pijlstaart inktvis, 1.10 m., 4 kg., gevangen op 18 sept. '73 op station Kilo 

Gevangen inktvissen werden schoongemaakt en ingevroren of aan boord opgegeten. Zelfs grote inktvissen zijn best te eten, indien ze eerst behoorlijk lang worden “gebeukt” (met bv. een hamer bewerkt). Thuis beukte ik ze niet, maar kookte ik de in stukken gesneden inktvis eerst, alvorens te gaan bakken. Zelfs een stuk neushaai van Jos Broeke nam ik mee naar huis, waarvan onze kat dagenlang heeft genoten. 

Het is niet verwonderlijk dat vooral de vissers onder ons het liefst naar station Kilo gingen, maar in de 10 jaar op de Cumulus ben ik er maar twee keer geweest. Het station werd hoofdzakelijk door de Fransen bezet. Van 1971 tot 1981 maakte ik zestig reizen met de Cumulus, waarvan 6 naar station Alpha, 5 naar station India, 2 naar station Juliett, 2 naar station Kilo en 45 naar station Mike.

Op de stations India en Juliett werd haast niet gevist; op station Alpha werd hoofdzakelijk op roodbaars en schelvis gevist. Dit vereiste weer een andere aanpak.

Op de reels zat nu 250 á 300 meter 30-ponds lijn om bij drijvend schip toch nog tussen de 100 en 200 meter diep te komen.  Hoewel de situatie op de stations Alpha en Mike vrijwel identiek was, was de gelegenheid tot vissen op Alpha minder dan op Mike. Misschien komt dat omdat ik nooit ’s zomers op Alpha ben geweest, maar altijd tussen de maanden oktober en april.

Van de 60 door mij gemaakte reizen op de Cumulus waren er 45 (ofwel 75%) naar station Mike. Het meest werd hier gevist op roodbaars, die doorgaans tussen de 100 en 200 meter diep zat. Des te minder snel het schip afdreef, des te stijler stond de lijn naar beneden en behoefde er minder lijn uitgezet te worden om de vereiste diepte te bereiken. Vaak stond de lijn echter onder een hoek van 30 tot 40°, zodat de reel bijna leeg was. De meteo kon vaak vertellen hoe diep de inversie zat, waar de vissen veelal te vinden zijn; dat scheelde een hoop gezoek naar de juiste diepte. Had iemand de juiste laag gevonden, dan deelde hij dat de collega-vissers mee.

De vangst aan roodbaars op een goede visdag    
(vrouwtjes)zalm, 7½ kg. 

Ook tijdens de wacht viste ik wel; daartoe had ik een vaste plaats aan dek vlak bij het raam van de radiohut, zodat ik vanaf m’n werkplek kon zien aan mijn topeinde of ik beet had. De lijnen waren  voorzien van een paternoster met drie en soms vier haken en een brok lood van enkele honderden grammen.  Als het meezat, ving men er soms drie of vier tegelijk en moest de buit met de hand zo’n kleine 10 meter worden omhoog getakeld. Naast de roodbaars werd vrij regelmatig schelvis gevangen en sporadisch ook een koolvis, makreel, zeewolf of een verdwaalde wijting, afhankelijk van het jaargetijde. Zeer jaargetijdegevoelig was de aanwezigheid van zalm op het station. 

Hoewel we al sinds juli 1974 onafgebroken op station Mike voeren, werd onze belangstelling in zalm vissen eerst in 1977 gewekt. Met ons bedoel ik KNMI-er Bertus Augustijn en mijzelf. Van onze Noorse collegae op de Polarfront II (ervaren zalmvissers) had Bertus (ervaren visser) vernomen hoe de zilveren jongens en meisjes gevangen moesten worden, zoals met welk materiaal, welk aas, manier van vissen en de tijden dat het zin had of juist geen zin had om op zalm te gaan vissen.

Als het voorjaar is aangebroken, trekken de zalmen richting Noorse fjorden en zodoende ook langs ons. Tijdens de voorjaarsreizen kon dan ook steevast gerekend worden op Bertus Augustijn en later ook de oceanograaf Jan Schaap. Van onze Noorse collega’s op één van de Polarfronts die wij aflosten, hoorden wij dan of de zalm al of niet was gesignaleerd.

Jan Schaap en ik zetten de eindboei van de zalmlijn uit
De drijvers worden gecontroleerd

In het voorjaar van 1978 gingen we dus ter zalmvangst! Het materiaal en het aas (diepgevroren spiering) werd door Augustijn aangeschaft en de kosten werden eerlijk verdeeld over de drie zalmvissers, te weten Bertus Augustijn, Jan Schaap en mijzelf. Daartoe hadden wij (voor de grap)Interzalm b.v. opgericht, waarvan wij drieën de directeuren èn werknemers waren.

Dat voorjaar was geen succes, want we vingen niets. Dat ging beter in 1979; wij hadden toen de beschikking over een door Bertus gemaakte grote, houten reel met honderden meters lijn, om de 10 meter voorzien van een drieweg wartel. Hieraan werd een (onder)lijn van zo’n 5 á 6 meter bevestigd met het aas en een stuk piepschuim om de boel drijvende te houden. Op het laatst stond er een lijn uit van zo’n 200 meter met pak weg 15 onderlijnen. Aan het eind van de lijn was een boei bevestigd en dit geheel sleepte achter het langzaam drijvende schip aan. Deze lijn kon ’s avonds pas worden uitgezet als we er zeker van waren dat het weer rustig zou blijven.  Het was dus mooi meegenomen dat één van de “directeuren” een meteo-man was! De absolute topper was de zalm die op 14 mei van dat jaar werd gevangen. Een volwassen mannetje (zie de bek op de foto hieronder) van 10 kg! Tijdens deze reis deden we nog een zeer zeldzame vangst. Aan een onderlijn die ca. zes meter stak in water dat 2000 á 3000 meter diep is, zat op zekere morgen een snotolf. Deze préhistorisch uitziende vis is doorgaans te vinden op de bodem, dus waarom hij op 6 meter van de oppervlakte zo nodig een dode spiering moest nuttigen was ons toen een volledig raadsel.

(Mannetjes)zalm, 10 kg
De "directie"van Interzalm b.v.Arie van de Ruit, Jan Schaap en Bertus Augustijn (vlnr)
Een aan de zalmlijn gevangen snotolf 
'k heb kouwe                Ik voel zeklauwe.......!                  helemaal
                                      niet meer!   
Twee schelvissen met het baasje
Schelvissen tussen de 70 en 90 cm

Daar ik als enige elke morgen om vier uur aanwezig was, controleerde ik de uitstaande lijn. Een hoek in de anders licht gebogen lijn betekende dat aan die onderlijn een zalm zat. Bij één of meerdere zalmen porde ik Bertus, want de binnen te halen zalm(en) moest(en) met het net worden opgetakeld; zoiets kun je niet alleen. Zat er niets aan, dan haalde ik de lijn alleen binnen en zette het daarna - voorzien van vers aas - weer uit, als het weer het toeliet natuurlijk.  (Kkoud, kkkoud, mensen wat had ik soms een paar half bevroren handen!! 

Nadat ik in mei 1981 definitief van boord ging, zullen Bertus Augustijn en Jan Schaap ongetwijfeld zijn doorgegaan met het vissen op zalm op station Mike tijdens de jaren dat de Cumulus nog onder Nederlandse vlag voer.

Kon er vanwege te slecht weer of teveel wind niet worden gevist en wist ik niets meer te pentekenen, was het geen tijd voor de hometrainer en/of een partijtje tafeltennissen en viel er niets te knutselen, dan hield ik mij met iets geheel nieuws bezig. In het radiostation lag namelijk een levensgrote Time atlas met daarin de onmogelijkste plaatsjes ter wereld. 

Uit nieuwsgierigheid ging ik eens bekijken in welke havens ik zoal was geweest gedurende mijn koopvaardij periode. Ik noteerde ze en ging havens samenvoegen van reizen die ik mij kon herinneren. Zo vormden de havens in het Caribisch gebied en de oostkust van de U.S.A. een beeld van mijn jaar op de Parthenon van de K.N.S.M. en de Afrikaanse havens die van mijn assistenten reis op de Wonosari van de K.R.L. De havens in de Perzische Golf en Middellandse Zee werden bezocht op de Alwaki en Alkes van Van Nievelt Goudriaan en de Pacific en Nieuw-Zeelandse havens met de Ampenan van de K.R.L. De reizen bij Nedgulf en Shell leverden talloze havens op in de rest van de wereld, zodat ik op het laatst een lijst van tientallen havens had, die tezamen de door mij gemaakte reizen vormden.

De namen van de havens brachten steeds meer herinneringen aan de oppervlakte. Zou ik dagboeken hebben bijgehouden (niet die van het radiostation!), dan zou een en ander mij duidelijker voor de geest hebben gestaan. Ik moest echter alles diep uit mijn geheugen vissen en om dat niet weer onder de oppervlakte te laten verdwijnen, noteerde ik kernwoorden van gebeurtenissen. Zo noteerde ik b.v. “Cerveza Polar” en maakte daar later het verhaal van de tafel vol lege bierflessen in een café te La Guaira en de bierglazen die mee naar boord werden genomen. Verhalen van gebeurtenissen in havens vermengd met mij bijgebleven situaties aan boord vormden zodoende een soort reisverslag. Ook (spaarzaam) genomen foto’s hielpen uiteraard een beeld van een bepaalde reis te krijgen. Nu had ik weliswaar een agenda vol met havens en kernwoorden, maar veel verder dan dat kwam ik niet. Pas nadat later de computer zijn intrede deed, ben ik e.e.a. op schrift gaan zetten. Al met al was ik aan boord weer een paar uurtjes zoet en had ik weer iets gevonden om de verveling aan boord van een drijvend schip te lijf te gaan.

Óók een interessante hobby was het smokkelen van sigaretten en/of alcohol. Sigaretten werden door verscheidene personen vrij algemeen gesmokkeld, maar sterke drank was een ander verhaal. Ik weet de exacte prijzen niet meer, maar voor een fles whisky of jenever werd geen belasting betaald, wat neer kwam op zo’n ƒ 3,00 á ƒ 3,50 per fles. Flessen drank in Rotterdam aan de wal zien te krijgen was natuurlijk vrij riskant, omdat de Zwarte Bende de regelmatig terugkerende Cumulus scherp in de gaten hield.       Er moest dus een list verzonnen worden. 

Meteoman Bertus Augustijn had een lumineus idee. Blikjes cola en 7-up zaten toentertijd met 24 stuks in een met plastic gesealde tray. Van deze blikjes zou de inhoud veranderen van frisdrank in sterke drank. Zaak was om de blikjes van onder het stugge plastic vandaan te krijgen zonder het plastic te beschadigen. Vooral het eerste blikje was nogal wat werk, maar daarna ging het vlot.

Het lipje bovenop het blik werd voorzichtig gedraaid en in de daardoor vrijgekomen ruimte werd met een scherpe spijker een gaatje geslagen. Na flink schudden van het blik spoot de inhoud eruit. Een groot glas werd gevuld met whisky, dat met een injectiespuit werd opgezogen. De inhoud van de spuit ging vervolgens door het gaatje het blik in. Was het blikje vol, dan werd het gaatje afgedicht met een stukje kauwgom (dat moest Ben Bits zijn volgens Bertus, want dat hardde beter), waarna voorzichtig het lipje weer op zijn plaats werd gedraaid.

Waren de 24 blikjes allemaal gevuld, dan moesten ze weer voorzichtig worden teruggeplaatst onder het plastic. Wederom een lastige klus! Was de job geklaard, dan zat er toch mooi 24 x 0,33 cl oftewel een kleine 8 liter whisky onder het plastic. Dat was ruim 11 flessen á ƒ 3,50 per stuk, oftewel ƒ 38,50 handel. Bij de slijterij zou je dan toch gauw ƒ 150,=  á    ƒ 160,= zijn kwijt geweest.

Bij het wegrijden van de Parkkade kon het dan gebeuren, dat je werd aangehouden door de Zwarte Bende voor een inspectie van je kofferbak. Nooit ben ik door hen betrapt, terwijl toch verscheidene malen een tiental pakjes sigaretten in de (speciaal aangepaste) regenjas van mijn vrouw waren verstopt en de blikjes cola een nogal afwijkende inhoud hadden. Het was een interessante maar gevaarlijke hobby, want wie weet wat het me zou hebben gekost als ik tegen de lamp zou zijn gelopen.


                              Startpagina  

                            m.s. Cumulus