beschouwende verzen

Omdat nu ook weer niet alles onzin is.

Geboortegedicht voor Reinder

De wintergrond, nog bikkelhard bevroren,
Moet buigen voor het pas ontkiemde zaad
En barst dus open. Heel voorzichtig staat
Er nu een klein begin van winterkoren

Het steekt zijn kopje schuchter uit de voren
Op zoek naar licht. Het wortelstelsel gaat
Omlaag, op zoek naar water, mondjesmaat
En weet de diepste bronnen aan te boren

Een wandelaar komt langs en staat er stil
Verwonderd om dit broos begin van leven
Hij heeft van hoe het groeien zal geen weet

Maar ziet de aarde, die het dragen wil,
Bemest, geploegd, met alle zorg omgeven:
De zaaier heeft geweten wat hij deed

2 januari 1997


Geboortegedicht voor Hanna

Pasen

Een leven is voorbij. Er gaat
Een wereld onder. Je doorboort
De laatste grens. Het slappe koord
Wordt doorgeknipt. Je valt op straat.

Of nee: Iets vangt je. Je verstaat,
Herkent als nieuw een oeroud woord,
Een stem, al duizendmaal gehoord.
Is dat je Moeder die daar praat?

Je bent dus thuis: je ziet in 't licht
Van aangezicht tot aangezicht
Drie mensen, jou zo vreemd verwant

En doet ze, hulpeloos en bloot,
Je wangen van het huilen rood,
De groeten van de overkant.

31 maart 1999


Geboortegedicht voor Willem

De kleertjes zijn verwassen en verschraald
Er zit niets nieuws bij. Alles is gekregen
Van broer en zus. Compleet met oude vegen
Is heel de boel van zolder afgehaald

Ook wieg en wagen worden meer bepaald
Door wie er eerder in hebben gelegen
De babykamer kreeg maar weer de zegen
Al is 't behang intussen wat vervaald

Klein diefje in de nacht, jij komt en zie:
Daar maak je alle dingen nieuw. De spullen,
Je geeft ze eens te meer betekenis

Zoiets zal het wel zijn: een oogwenk die
Een oude wereld met nieuw licht kan vullen
Alsof een eeuwigheid verstreken is

10 maart 2001


Reinder trekt zich op

Stap één; de handen. Reik omhoog. Tot dit
Contact geeft met de tafelrand daarboven.
Dan beide benen achterwaarts geschoven.
Hard trekken tot je op je knieën zit.

Stap twee: je moet, desnoods met je gebit,
Proberen extra vastigheid te roven.
Weer trekken. Strekken. Vast er in geloven
Dat je straks staat, al zien je knokkels wit.

Het lukt dit keer! Nog wankel, maar voldaan
Lacht hij tevreden zijn vijf tanden bloot:
Dit heeft hij toch maar op zijn lot veroverd.

Wat geeft het dat hij terugvalt? Dit blijft staan:
Hij heeft zijn wereld, heel de kamer groot,
Van schouwtoneel tot speelplaats omgetoverd.

7 oktober 1997


Dichter aan de VU

Ik moest maar eens een verre vliegreis maken
Mijn zakagenda wordt me veel te vol
De bus raast langs het vee dat wordt gemolken:
Ver weg achter de wolken ligt Schiphol!

Na lange tochten weet ik te geraken
Op onvermoede plaatsen van De Bol
Ver weg ben ik, te gast bij vreemde volken
Ver weg achter de wolken ligt Schiphol

Ik vind kastelen, zeerovers en draken
Het werk speelt slechts een uitgespeelde rol
Bij al die ridders, feeën, toverdolken
Ver weg achter de wolken ligt Schiphol

Helaas, ik moet mijn fantaseren staken
Aan mijn bureau zie ik de regen kolken
En ver achter de wolken ligt Schiphol

Ad Valvas, 30 januari 2003


Vakantiestemming

Daar zit je dan, zo in het Zonnig Zuiden
Met rondom hooguit twintig meter zicht
Je kon hier wel gewoon in Holland wezen

Het firmament zit nu al dagen dicht
Voor morgen valt alleen nog maar te vrezen
Dat wordt weer slapen in je trui vannacht

Uit armoe ga je nog wat liggen lezen
Totdat voldoende tijd is doorgebracht
Om weer een dag fatsoenlijk uit te luiden

Zo klam je kleren zijn, je blijft een vent
Verbeten vreugde puttend uit je tent

Pont d'Espagne, 18/7/93

voor Henry

Deel winnende inzending Literaire Prijs van Nijmegen 1995


Vakantie

De zon zinkt weg in diep oranje
Ik zit hier met een bord lasagne
Het biertje smaakt me als champagne
De dag kan niet meer stuk

La douce France, la belle Montagne
Het strand van St Tropez tot Spanje
De ruige rotskust van Bretagne
Het zegt me echt geen ruk

Voor mij geen zon- en zeecampagne
Dat maakt alleen maar stoofvlees van je
Zo'n bruine kop is enkel franje
Ik maak me niet meer druk

De zon zinkt weg in diep oranje
Op mijn balkon eet ik lasagne
Beschouw de kruin van de kastanje
De kroon op mijn geluk

STOA 75 e.a., Waardevolle bomen in Amsterdam, Amsterdam 1993


Onachtzaamheid

Ik was vandaag weer eens in het Sarphati
En gek, hoewel ik er al jaren kom
Was deze eik mij nog nooit opgevallen

Ik voelde me ineens ontzettend dom
Hoe had mijn blik zich zo kunnen versmallen?
Wat heb ik hier toch al die tijd gedaan?

Een beetje liggen zonnen, lopen ballen
Ik heb er geen moment bij stil gestaan
Dat deze boom bestond en toch: daar staat 'ie

Het deed me plotseling tot inzicht komen
Door al het bos ontgaan je soms de bomen

STOA 75 e.a., Waardevolle bomen in Amsterdam, Amsterdam 1993


Eeuwige jeugd

Ik heb, zo valt met enig recht te vrezen,
Een stevig Peter Pan-syndroom gebouwd:
Ik houd van strips en Eric Clapton-platen
Maar daarvoor ben ik nu toch echt te oud

Ik mag nog graag met speelgoedauto's sjezen
Ik speel gitaar, ben af en toe nog stout
En draag lang haar, een spijkerbroek met gaten
Maar daarvoor ben ik nu toch echt te oud

Toch ben ik er inmiddels van genezen
Te schrikken als men mij weer onderhoudt
Ik was dan vroeger vaak in alle staten
Maar daarvoor ben ik nu toch echt te oud

Dat men voor wat dan ook te oud zou wezen,
Men tracht het mij nog altijd aan te praten
Maar daarvoor ben ik nu toch echt te oud


Opa

Ik was er al, maar toch nog niet geboren
Mijn geest lag slapend in het schemeroord
Waar niets bewust gezien wordt of gehoord
En waar geen mens de stilte kan verstoren

Jij was er, maar al niet meer in het leven
De schemer van beroerte om je geest
En of je bij bewustzijn bent geweest?
Geen mens die daar het antwoord op kan geven

Zo zijn wij toen elkaar net misgelopen
Voor jou het eind, voor mij juist het begin
Jij liep het leven uit, en ik er in
De deur stond voor ons beiden al halfopen

Maar door die deur heen hebben wij misschien
Elkaar nog even oog in oog gezien


Oma

Een paar gewone grijze sokken,
Je ziet er niets bijzonders aan,
Heb ik toen ik ben opgestaan
Haast zonder kijken aangetrokken

Het knotje wol ligt bij haar rokken
Ze breit gestaag en toegedaan
Een paar gewone grijze sokken
Je ziet er niets bijzonders aan

Zo'n beeld blijft bij, niets zal het schokken
Niet alles mag maar zo vergaan
Dus met dat beeld draag ik voortaan
Nu plotseling de pennen stokken
Een paar gewone grijze sokken

25/4/94


Quidquid latet apparebit

Het was de avond van de Grote Dag
Waarvan het licht voorgoed niet meer zou doven
Het heir des Hemels kon de Heer gaan loven
Die weltevreden op de scharen zag

Zij waren allen in het wit gekleed
Die voor Gods rechterstoel waren verschenen
Want vreemd genoeg leek heel de Hel verdwenen
En lag voor ieder een gewaad gereed

De Alverzoening bleek het grote woord
En alverzoendend had God steeds gehandeld
Hoe iemand ook op aarde had gewandeld
Ieder pleidooi werd zonder meer verhoord

Nu was het een moment oneindig stil
De Eeuwigheid, nog net niet echt begonnen,
Had wel de tijd al goeddeels overwonnen
Toen klonk een stem: ‘Wacht even, om Godswil!’

De Grote Rechter keek geschrokken rond:
Een moeder stond, alsof ze was geslagen
Ze zei: ‘Mag ik misschien U nog iets vragen
Iets wat ik nog niet in uw vonnis vond?

Gij hebt uw best gedaan, het moet gezegd
U van uw rechterstaak met glans gekweten
U hebt Jan, Piet en Klaas het heil bemeten
Op Jan en Alleman uw hand gelegd

Maar juist omdat nu eind goed al goed is
Een ieder in 't Verbond lijkt opgenomen
Is krachtens dat Verbond de tijd gekomen
Om U te wijzen op een vreemd gemis:

Toen Gij de aarde schiep, waar waren wij?
Toen U de plaats bepaalde van de krachten?
Waren wij ook maar eens in uw gedachten
Toen U uw machtig scheppingsvotum zei?

Toen Gij de Adam riep, waar waren wij?
Toen U hem tot de heer der schepping stelde?
De grote man, waarvan men ons vertelde
Dat wij slechts zijn geboren uit zijn zij?

Toen Gij met Abram sprak, waar waren wij?
Toen U met hem en met zijn zoons ging sluiten
Uw Groot Verbond. Stonden we daar toen buiten
Of hoorden wij er achteraf toch bij?

Toen Gij tot Paulus kwam, waar waren wij?
Toen U hem ons de Christus liet verkonden?
De Tweede Adam, Zoon van U gezonden
Gold hij ook ons? Maakte hij ons ook vrij?

Toen Gij uw kerk begon, waar waren wij?
Toen U Origenes en Thomas leerde?
Toen men in uw Naam druk bediscussieerde
Of wij wel mensen waren, zoals zij?

Waar waren wij? Wie heeft aan ons gedacht?
Wij hebben elk Verbondslid meegedragen
Zijn wij dan niet gerechtigd U te vragen
Waarom U zelf dat nooit ter sprake bracht?

Waarom hebt Gij in ons geen naam gelegd?
Waarom heeft uw verhaal ons steeds verzwegen?
Waarom heeft steeds een man de plaats gekregen
Die aan de hele mensheid was voorzegd?

Almachtige, ik klaag U hierbij aan
Verdedig U, ik stel U in gebreke
Uw Goddelijk Woord heeft ons nooit laten spreken
De helft van heel uw mens heeft nooit bestaan...’

Weer was het stil, een lang en bang moment
En, in die stilte van Zijn troon gekomen,
Heeft God bleek op het bankje plaatsgenomen
En toen met deze woorden schuld bekend:

‘Mijn volk, mijn volk, wat heb ik u misdaan!
Wat heb ik u vermoeid, wat u doen lijden!
Ik heb gepoogd, maar kon u niet bevrijden
Gij, dochters Sions, kon mij niet verstaan

“De Heer is ons vergeten” is uw klacht
Maar kan een moeder ooit haar kind vergeten?
Ik heb geschreeuwd, gij hebt het niet geweten
Omdat mijn roep tot zwijgen werd gebracht

Ik heb geworsteld, heb mij losgewrikt
Aan kaft tot kaft gerukt met beide handen
Maar kon mij niet ontwringen aan de banden
Waarin ik door mijn woorden was verstrikt

Door mijn traditie heen sprak ik tot u
Zo wilde ik, zo is het ook gebleven
Maar zo bevroor mijn hartekreet om leven
Tot mijn onfeilbaar Schriftwoord, tot op nu

Om u werd ik de ganse dag gedood
Zoals een hen haar kuikens kan beschermen
Zoals een moeder troost in haar ontfermen
Wilde ik zijn, maar liet u in de nood

En daarom ook erken ik hier mijn schuld
Uw aanklacht is gegrond. Wil mij vergeven
Ik kan niet zonder u, mijn mensen, leven
Vergeef mij, dochters, heb met mij geduld”

Toen werd God zelf vergeven door de mens
Het nieuwe Sion, stad met paarlen bogen,
Kon aan haar moederborsten allen zogen
Met levend water, stromend zonder grens


Heilig Land

Een vruchtbaar land, een wonder in de ogen
Van wie zojuist nog in woestijnzand stond
Men ploegt en zaait, men laat hier bronnen wellen
Dag in, dag uit: de schop gaat in de grond

Een oeroud land, het trekt archeologen
Met bussen tegelijk toert men er rond
Waar men maar graaft zijn vondsten te voorspellen
Dag in, dag uit: de schop gaat in de grond

Een land in opbouw, waar de leiders pogen,
Al is dat volgens velen ongezond,
Voortdurend nieuwe huizen te bestellen
Dag in, dag uit: de schop gaat in de grond

Omstreden land dus, zonder mededogen
Wie heeft nog moed de slachtoffers te tellen?
Dag in, dag uit: de schop gaat in de grond.

De Tweede Ronde, herfst 1998


Pelgrimage

Dat dít van Salomo de stallen zijn
En dát de muur van 't oude Jericho,
Dat hier Hizkia's stadswal ligt, affijn,
De gids vertelt het, dus dan is het zo.

Dat dít de vloer is van Pilatus' plein,
Elia's altaar stond op dát plateau,
Dat dít met stukken puin bezaaid terrein
Ooit Petrus' huis was, krijg je niet cadeau.

De argeloze reiziger ziet slechts
Een stapel stenen, stoffig, gruizig, geel.
Maar voordat ik u van een droom beroof:

Er is voor wie het zien wil, heel wat echts.
In Bijbel of in gidsend personeel,
Een Heilig Land vereist een vast geloof.

De Tweede Ronde, herfst 1998


The Human Genome Project

I
Der Absolute Geist, zou Hegel zeggen,
De ziel van alles, naar zichzelf op zoek,
Pas nu, dat eeuwig ongeopend boek,
In staat zichzelf te lezen, uit te leggen.

Maar kennis kan het doel niet zijn geweest,
Want nu het Groot Geheim dan is ontsloten
Gaat alles rustig verder. Onverdroten
Wordt voortgeteeld, bij mens en plant en beest.

Geen moer geeft het genoom om openbaring.
Al staat het nu dan helemaal op schrift:
Het moet gekopieerd, vandaar de drift,
Wij blijven onverkort verplicht tot paring.

Zijn wij dan geen adres, maar envelop?
De lang gezochte zin van al het leven
Lijkt simpelweg een boodschap door te geven.
Van wie aan wie staat er helaas niet op.

Tegen beter weten - dichten over wetenschap, VU podium 2001

(5e plaats VUPodium poëzieprijs 2001)


II
De lang gezochte zin van al het leven
In termen van genetica gedacht
Is domweg informatieoverdracht,
Is simpelweg een boodschap door te geven.

Die boodschap kent men nu dan heel precies.
De boodschapper gaat zelf de brieven lezen,
Zoekt gretig naar zijn eigen aard en wezen
Maar spelt met pijn en moeite: aap-noot-mies.

Er schuilt geen Laatste Zin in deze zinnen,
De woordjes maken bijna geen verschil,
't Is basisstof. Wie lezen leren wil
Kan net zo goed met maan-roos-vis beginnen.

Ons wordt alleen een boodschap doorgespeeld
Die, keer op keer van oor tot oor gefluisterd
In kinderspel, veranderd en verduisterd,
Tenslotte niets meer met haar oorsprong deelt.

Tegen beter weten - dichten over wetenschap, VU podium 2001

(gedeelde 4e plaats VUPodium poëzieprijs 2001)


Psalm 131 (computerlinguïstiek)

Nadat de doorgangsrite is verricht,
Het wachtwoord op het altaar doorgegeven,
Wordt in de monstrans met onwerelds licht
De boodschap ‘System ready’ uitgeschreven.

De schrijn geeft zijn geheimen prijs. Er zweven
Symbolen langs die, vrij van elk gewicht,
Zich langzaam tot patronen samenweven
Karakters tot een rozenkrans verdicht.

De lezing van vanochtend, gefileerd
En uitgebeend tot cijfer en tabel,
Wordt tastbaar. ‘Als een kind op schoot zo kalm

Is nu mijn ziel’, staat daar ineens. Het keert
De losse stukjes in dit rituele spel
Van matrix tot structuur tot tekst tot psalm.

Tegen beter weten - dichten over wetenschap, VU podium 2001

(gedeelde 4e plaats VUPodium poëzieprijs 2001)


Eelt op de ziel (1)

Het blijft een feit: het is gewoon te veel
Wat wij als Westerlingen consumeren
Een onrechtvaardig stuk van het geheel
Gaat op aan ons, de anderen kreperen

Ook het milieu lijdt onder ons begeren
Al scheid je afval, reis je vaak per rail,
Het blijft een feit: het is gewoon te veel
Wat wij als Westerlingen consumeren

Een open deur? Een dichte, zou ik zweren:
Al krijg je van het wereldnieuws je deel
Uit krant en televisie, op de mail,
Je kúnt het je niet eens realiseren,
Het blijft een feit. Het is gewoon te veel

Streven, februari 2002


Eelt op de ziel (2)

De vaat is klaar. De avond gaat beginnen
Wat melk voor koffie zit al in de pan
Al kun je zo wel aan de afwas blijven
Het is niet anders, en wat moet je dan?

Het nieuws begint. De wereld dendert binnen
Vanuit Den Haag; the States; Afghanistan
Je hebt opeens wat girootjes te schrijven
Het is niet anders, en wat moet je dan?

Even geen Netwerk. Je verzet de zinnen
En zapt naar iets wat niet echt boeien kan
Maar net de vage onrust kan verdrijven
Het is niet anders, en wat moet je dan?

Okee, we zijn geen helden of heldinnen
Maar waarom dat er steeds weer in te wrijven?
Het is niet anders. En wat móét je dan?

Streven, februari 2002


Eelt op de ziel (3)

En dat het fout gaat met de regenwouden,
En dat de derde wereld wordt geknecht,
En dat de luchtvervuiling aan blijft houden,
En dat de walvis voor zijn leven vecht,

En dat wij het niet enkel maar aanschouwden,
Maar dat door ons de mijnen zijn gelegd,
En dat we zelf de Grote Broeikas bouwden,
De wereld vulden, dat is alles echt.

Maar ook is echt dat Willem naar me lacht
En op zijn knietjes het konijn wil strelen;

't Is echt dat Hanna op haar yoghurt wacht,
Dat Reinder een computerspel wil spelen.

En wat ik net nog van hun toekomst dacht
Verkruimelt bij het speculaasjes delen.

Streven, februari 2002