tangerachtig verlangen, goesting ... tautsespáp pap gemaakt van karnemelk en aardappelen ... teek regenworm ... tegoare tegader, samen ... teluure-talluure (eet)bord ... tèmber(e) postzegel ... tendoet toch niet ... tèrten trappelen,trappen ... teumelparte - tummelpèrte koprol ... tevier'n om vier uur ... tieën tenen ... tingel netel ... tierette ritssluiting toaterirre tateraar, babbelaar toernevies-toernavies schroevendraaier ... toes kus(op de wang) ... toet(oet) toch wel, jawel, jazeker ... tòns dan,weldra,straks ... tôtte (aan)gezicht (pejoratief) ... treem(e) handvat van kruiwagen ... trèmpelen over en weer lopen ... tronke knotwilg ... tsiepke kuikentje tsiep'n (tsiepmuile) wenen, huilen ... ts(j)ìk kleine hond; kon ook voor kinderen gebruikt worden:"diene kleinen ... tsjoeze 1. buil, bult 2. fopspeen 3. slag ... tsoep(ke) klein mutsje ... tsusep - tsusef st jozefszaag ... tswissendeure tussendoor, dwarsdoor, doormidden ... tuilewuit'n hard praten, roepen, tieren.... tuuëgzwirre (dikke)bierbuik ... tuuëpe (te)samen ... |